Zondag 7 februari 2016, 5e na Epifanie, Protestantse Gemeente Assendelft
Gemeente van Jezus Christus,
De koning is dood, leve de koning. Deze oude spreuk betekent: de vorige koning is dood, maar de nieuwe staat al klaar. Gelukkig maar. Toch is zo’n overgang van de ene naar de andere koning spannend, zeker daar waar de koning veel macht heeft. Wat voor koning zal de nieuwe koning zijn? Het is dan ook niet toevallig dat de Jesaja geroepen wordt vlak nadat koning Uzzia gestorven is en de nieuwe koning begint. God heeft iemand nodig die hem afvaardigt, een ambassadeur, een profeet. De macht heeft altijd oppositie nodig., een kritisch tegenover.
Voordat Jesaja geroepen wordt krijgen we een overweldigend hemels schouwspel. De ware koning is niet Uzzia, en ook niet zijn opvolger, maar de Heer in de hemel. Hij zit op een troon en Hij is zo geweldig groot dat alleen al de zoom van zijn mantel de tempel in Jeruzalem vult. Boven hem staan Serafs, waarschijnlijk gevleugelde brandende slangen. Zoals een goede hofhouding past zingen ze : Heilig, heilig, heilig, de Heer van de legermachten. De deuren van de tempel schudden in de deurpost.
Onder deze geopende hemel staat Jesaja, klaar om geroepen te worden. Er is alleen één probleem: hij deugt niet en het volk waar hij straks naartoe wordt gestuurd deugt ookl niet. Hij zegt: ‘Wee mij, want ik verga. Ik ben een man van onreine lippen en ik woon onder een volk van onreine lippen. Want mijn ogen hebben de koning, de heer van de legermachten, gezien.’ Dat is een heel bijzondere zin en dat zit ‘m in dat woordje ‘want’. Het klinkt een beetje alsof Jesaja zegt ‘het was me eerst niet zo opgevallen, maar nu ik de Heer gezien heb, nu weet ik dat ik tekort schiet, dat ik de Heer niet kan dienen. Oog in oog met de Eeuwige stel ik helemaal niets voor, is het alsof ik verga.’ En juist deze mens nu die in het licht van de Eeuwige zo tekortschiet en die het gevoel heeft te vergaan, die wordt geroepen en zegt uiteindelijk: zie, hier ben ik, stuur mij. Neem mijn leven laat het Heer, toegewijd zijn aan uw eer.
Hetzelfde is aan de hand in het andere verhaal van vanmorgen over de roeping van Petrus, Jacobus en Johannes. Eerst horen we hoe Jezus vanaf een boot de menigte toespreekt en daarna over een wonderbaarlijke vangst. De vissers hebben de hele nacht geploeterd, niets gevangen, en nu zegt Jezus: vaar naar het diepe en laat je netten zakken om te vangen. Het is een vreemde opdracht want overdag schijnen de vissen dieper te zwemmen dan ’s nachts. Vang je ’s nachts niets dan kun je het overdag helemaal wel vergeten.
Het verhaal heeft waarschijnlijk een dubbele bodem. Al heel vroeg was de vis een symbool van de vroeg Christelijke gemeente. Het Griekse woord voor vis, Ichtus, zijn de begin letters van de woorden: Jezus Christus zoon van God verlosser. Petrus gelooft er niet in maar zegt: op uw woord zal ik de netten laten zakken. En dan gebeurt het wonderlijke: er wordt zoveel gevangen dat de netten beginnen te scheuren, en als ze de vis ophalen, de schepen dreigen te zinken. Het is heel onwaarschijnlijk deze overvloed. Als de vissers al iets hadden gevangen dan was dat al meer geweest dan de nacht ervoor. Dan hadden ze nog kunnen zeggen: het is goed dat we nog een poging gewaagd hebben. Onze inzet is niet voor niets geweest. Met een beetje moeite kun je op school de vierenhalf ophalen tot een vijfenhalf, net voldoende. Met een beetje vrijgevigheid kun je zorgen voor iets minder honger in de wereld. Met een beetje psychotherapie kun je de scherpste kantjes van je neuroses er een beetje afhalen. Met een beetje geloof en goede wil blijven we een mooie kleine kerkgemeenschap in Assendelft. Dat is wat we kunnen en ook niet moeten laten. Maar bij de wonderbare visvangst is meteen duidelijk: dit gaat niet over onze prestatie, over onze inzet en goede wil, dit gaat over iets anders. Dit wordt ons in de schoot geworpen. Dit krijg je gewoon. Het staat in geen enkele verhouding tot je geploeter. Dat heet genade. De goede dingen van God die je zomaar krijgt, om niet. Niet omdat je zo goed je best doet, niet omdat je zo’n prettig mens bent, niet omdat je zo sociaal of menslievend bent. Maar zomaar.
En dan komt die reactie van Simon, en hier wordt hij voor het eerst Simon Petrus genoemd, Simon de Rots: ‘Heer ga weg van mij want ik ben een zondig man. ‘ Net als bij Jesaja. Het was me eerst niet zo opgevallen, maar nu zie ik het. God, u past niet bij ons. Wat u geeft dat is teveel, dat is te groot, daar kunnen we niet mee uit de voeten. Bij u vallen wij en onze goede wil en inzet in het niet. Desondanks doen we het toch liever zelf, zonder u. Dus: Heer, ga weg van mij, want u past hier niet. U bent te overweldigend, te liefdevol. Gewoon teveel God.
En dan zegt Jezus: vrees niet, vanaf nu zul je mensen vangen. Die woorden ‘vrees niet’ gebruikt Lucas nog een aantal keer, onder andere in dat bekende gedeelte over onbezorgdheid: zoekt eerst het koninkrijk van God en al het andere ontvangt u bovendien. Jezus zegt daar: wees niet bevreesd, kleine kudde, want uw vader wil u graag het koninkrijk geven. Nee, ik ga niet bij jullie weg, geen denken aan. Vanaf nu zul je mensen vangen. Dat klinkt een beetje als evangeliseren, maar dat is niet bedoeld. Er staat een woord dat betekent: vangen om in leven te houden.
Een woord dat bijvoorbeeld ook gebruikt wordt voor de prostituee Rachab die de verspieders van het beloofde land in haar huis verstopt, in bescherming neemt. Opvangt om in leven te houden. Dat gaan jullie doen zegt Jezus. Ik zal jullie meenemen in die beweging van God die mensen redt, die mensen het leven geeft, het goede leven. Begin maar. En als het niet lukt, als je niets vangt, doe het nog een keer. Begin opnieuw… de netten zullen scheuren, je eigen opgetuigde scheepjes zinken. het Koninkrijk zal gegeven worden. Doe maar mee, er is genoeg te doen. Amen