Lucas 7, 11-23

Zondag 9 juni 2013, 3e van Pasen. Protestantse Gemeente Assendelft. Bevestiging Ambtsdrager

Gemeente van Jezus Christus,

Bent u het die komen zou of hebben wij een ander te verwachten? Tot twee maal toe horen we die vraag. Blijkbaar een belangrijke vraag. Als hij, Jezus, het niet is dan wedden op het verkeerde paard. Dan slaat alle hoop en geloof ook van de kerk helemaal nergens op.

Maar ergens heb je net als Johannes het vermoeden dat het wel ergens op slaat. Sterker nog: dat het in dat verhaal over God en Israël en in Jezus juist gaat over het mooiste en het belangrijkste dat er over deze aarde en onszelf te zeggen valt. Dat heet geloven, en daarom ga je naar de kerk en besluit je – als het je gevraagd wordt – je steentje bij te dragen. Je weet je - met een groot woord – geroepen. Het doet ertoe.

Maar toch herkent denk ik iedere gelovige die vraag van Johannes: bent u het die komen zou of hebben wij een ander te verwachten? En het antwoord – dat Hij het is – dat kunnen we niet bewijzen. Niet hard maken. We mogen het doen met levende verhalen. Een God die zich een weg maakt, hier in ons midden.

Voorafgaand aan de vraag van Johannes gaat Jezus, omgeven door een menigte, naar Naïn. Die plaats wordt alleen hier genoemd. Maar je kan denken aan het hebreeuwse woord Naïm – met een m – liefelijk betekent dat. `Een lieflijk land is mij uitgemeten, ik ben verrukt van wat mij is toebedeeld` (psalm 16,6 (NBV)). Zo staat het in psalm 16, maar hoe anders is het in Naïn. Want een andere menigte komt Jezus en de menigte die hem omringt tegemoet. Een rouwstoet. In het midden een moeder, een weduwe, en haar eniggeborene, haar overleden zoon. Een grote menigte uit de stad omringt hen. De stad rouwt mee.

Net als in het Achterhoekse dorp waar ik een paar jaar woonde. Daar trok de begrafenisstoet traag de dorpsstraat op weg naar de begraafplaats. De gordijnen waren veelal gesloten. Toevallige voorbijgangers bleven staan. Wegwerkers namen hun pet af. Ach, de verschrikkelijke dood en de rouw. Het land waar je de weg niet kent maar waar je vroeg of laat terecht komt. Gezegend de mens die zich dan niet alleen weet.

De stoet die uit de stad komt stuit op de stoet die de stad nadert. God komt je ook hier tegemoet. Hij duikt niet weg achter het schap in de supermarkt omdat hij niet weet wat die zeggen moet en ook jij in je rouw kunt Hem niet ontlopen. Gij doorgrondt en gij kent mij. Zelfs de duisternis verbergt niet voor U, maar de nacht licht als de dag.

En toen de Heer haar zag – die weduwe – werd hij met ontferming bewogen. Ik wil dat woord laten staan en niet vervangen door medelijden.

Ontferming betekent iets anders. Namelijk dat je in je binnenste geraakt wordt, dat je door de ander wordt beroerd. Het vermogen om door ontferming bewogen te worden maakt je tot mens. Je kunt dit geraakt zijn niet ontkennen, niet aan deze vrouw, niet aan deze dode zoon voorbijgaan. En waar wij het nog wel eens laten afweten door onhandigheid, verlegenheid, drukte, egoïsme – dat ook – daar gaat Jezus de ontmoeting aan. Maar zo anders dan wij dat zouden kunnen. `Huil niet`, zegt hij. Vreemd toch? Het verdriet moet eruit, het moet gedeeld als je daar behoefte aan hebt. Anders gaat het een eigen leven leiden, wordt een inwoner in je ziel die alles bepaalt en blokkeert zonder dat je het in de gaten hebt. Deel het verdriet liever, uit het, zeggen de mensen die van rouwen verstand hebben niet zonder reden.

Maar Jezus zegt gewoon: `huil niet.` En ik zie God voor me met zijn grote zakdoek waarmee hij ooit alle tranen zal wissen. En Hij gaat naar de baar – de dragers staan stil – raakt die aan en zegt: `Jongen, sta op.` En de dode gaat zitten en begint te spreken. Doden kunnen niet zitten en kunnen niet spreken. Dat is nu juist wat zoveel pijn doet. Maar hier kunnen ze het (roep de doden tot getuigen dat gij van oudsher regeert. Kroon wat aanzien heeft ontbeerd). De wereld omgekeerd: doden leven, zitten en spreken, ballingen keren terug, de onderste steen komt boven, zij die huilen juichen. `Jongen, sta op.` En hij gaat zitten en begint te spreken. En Hij, Jezus, geeft hem terug aan zijn moeder. Geloof weet wat het is om met lege handen te staan, geloof weet van verdriet, maar ze weet ook van de hoop en van God die geeft.

De twee stoeten die elkaar treffen buiten de poorten van Nain zijn als twee bewegingen. Soms zijn we als die stoet die de stad verlaat. Mensen die moeten loslaten – je hoop, je verwachting, je goede voornemens, de mooie plaatjes. Maar hier gebeurt het dat een ander je tegemoet komt. Net als Johannes met zijn bange vraag mogen we leven van wat we horen - kreupelen lopen, blinden gaan zien, doven horen, doden leven en armen ontvangen goede tijding. We zullen het zien soms even en eens voorgoed. Dat we mogen leven in dat vertrouwen van God. In naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Amen.