1 Samuel 16 en 18

Add Headings and they will appear in your table of contents.

1 Samuël 16, 14-23  en 1 Samuël 18, 6-16 

Gemeente van onze heer Jezus Christus,

 

Het eerst wat David doet nadat hij naast Saul tot koning gezalfd is, is naar het hof van Saul gaan om met zijn snarenspel de boze geest die over Saul gekomen was te verdrijven. Want de ware koning die verdrijft het kwaad, hij verlost ons van den boze, en drijft boze geesten uit. En ook zo komt in die kleine David iets aan het licht van het ware koningschap, namelijk het koningschap van God.

We stapten vanmorgen zomaar in het verhaal, maar er ging natuurlijk ook hier van alles aan vooraf. Het belangrijkste was de roep van Israël om een koning omdat het net zo wilde zijn als de andere volkeren. God was daar niet blij mee omdat zijn volk nu juist zou moeten weten dat er uiteindelijk maar één koning is, namelijk God zelf. Met de roep om een koning verwierpen Gods majesteit. Zo zag de Eeuwige dat. Maar uiteindelijk gaf hij toe, de mens is per slot van rekening verantwoordelijk voor zijn eigen daden.

En zo werd Saul de eerste koning van Israël. Een koning ondanks zichzelf, door God zelf uiteindelijk dan toch maar, aangewezen.

 

De bijbel schildert ons dat koningschap, anders dan de volkeren rondom,  in al haar onbeholpenheid en al haar menselijkheid. Niet omdat de verteller een roddeljournalist is die ons wel even zal vertellen hoe het zit met dat vorstenhuis, maar om ons een spiegel voor te houden. Die Saul en die David, dat zijn wij zelf. Of minstens herkennen we iets in hen.

 

Ons verhaal vanmorgen begint met de mededeling dat de Geest van de Heer van Saul is geweken en dat een boze geest van de Heer over hem kwam. Toen we deze dienst met een groepje voorbereidden bleven we daar meteen al haken. Dat Godsbeeld van onze verteller is de onze niet. Hoe kan een God van liefde en genade in vredesnaam zijn handen aftrekken van een koning die hij nota bene zelf heeft aangewezen en hem dan ook nog een boze geest sturen. In zo’n God weigerden wij te geloven, wat de reden voor de verwerping van Saul ook moge zijn. God laat geen mens in de steek, hij verwerpt niemand, zo hebben de meesten van ons God leren kennen en zo willen we geloven.

 

Voor de schrijver van 1 Samuël lijkt dat iets anders te liggen. God heeft dan ingestemd met het koningschap, maar Saul is duidelijk niet de juiste man op de juiste plaats. Hij heeft Israëls eeuwige aartsvijand, de Amelekieten, verslagen maar de koning van de Amelekieten laten leven. Hij heeft het kwaad, je moet het verhaal vooral niet historisch lezen, niet volledig uitgebannen en daarmee heeft hij  zijn eigen koningschap en de gunst van de Eeuwige verspeeld. Het komt hem duur te staan. Het kost hem zijn koningschap en niet alleen dat.

Saul wordt waanzinnig, moorddadig, jaloers… en je kunt je er misschien iets bij voorstellen, niets menselijks is je vreemd. De kleine David is in alles Sauls onuitstaanbare meerdere. Een dappere held, een strijdbare man, welbespraakt, goed gebouwd. Hoe moeilijk is het soms om blij te zijn met wie blij zijn, om je te verheugen in de voorspoed van een ander, om in de ander jouw meerdere te erkennen, om plaats te maken voor je opvolger die het misschien wel veel beter doet dan jij. Je prijst ze de hemel in, maar ondertussen….

 

De afgunst, de jaloezie, vreet zich ziekmakend een weg in Sauls binnenste, en tot overmaat van ramp is er ook nog die meute in de straten die zout in de wonde strooit.  Saul hoort ze roepen door de ramen van zijn paleis: Saul heeft zijn duizenden verslagen –  toch geen geringe prestatie – maar David zijn tienduizenden.  Nee, Saul verheugt zich niet op de jaarlijks koningsdagenquête als weer blijkt dat de populariteit van David stijgt en die van hem ... Meten is weten, maar sommige dingen weet je liever niet.

 

David, de herdersjongen. Ook hij zal het geweld niet schuwen, ook aan zijn handen zal – voorzichtig gezegd - bloed kleven. Ook David kan rekenen op onze verontwaardiging – de schoft, de ploert - maar de bijbelse vertellers hebben in hem toch de eerste plaats de harpspeler gezien, de zanger, de dichter. En de traditie dicht hem de psalmen toe. David de herdersjongen die leeft en dicht en zingt in het vertrouwen dat de Eeuwige zijn herder is. En dat die herder er ook is in het donkere dal duisternis, en, zo wil ik geloven, ook in die duisternis die Saul overvalt.

En zo klinken in die wonderlijke en vaak donkere  verhalen die ons zijn overgeleverd, toch iets anders door. Dat moet wel, zowaar God God is die niet loslaat het werk van zijn handen. Komt nu met zang  en roert de snaren…

 

De dienaren van Saul ontfermen zich over hun geesteszieke koning – muziek zal u goeddoen sire - en zo komt David aan het hof van Saul. En dan staat er in onze vertaling dat Saul David liefhad, maar je kunt daar ook lezen dat David Saul liefhad. ‘Zo kwam David tot Saul en hij stond voor zijn aangezicht en hij had hem zeer lief en werd zijn wapendrager’.

Een ongelooflijk ontroerende zin waarin ik die toewending van God meen te horen. Hij komt tot mij, staat voor mijn aangezicht en heeft mij zeer lief ... Ik, die onmogelijke Saul, die zich met zichzelf geen raad weet. `Kom mijn verscheurde hart genezen, o Heer door uw genade groot; ik ben het zelf die weerstand bood. Herstel de eenheid van mijn wezen. (Gez. 88. LvdK)

 

 

Je ziet in David de contouren van de Messias. En telkens wanneer de boze geest over Saul kwam, nam David zijn harp en tokkelde erop. Dan ging het beter met Saul en week die boze geest. Maar ach, die boze Geest mag dan even wijken, maar Saul weet heel goed dat er aan de poten van zijn troon gezaagd wordt. Nog even en dan heeft hij afgedaan en wordt David koning in zijn plaats. En dan denkt Saul `Ik spies die jongen nog aan de wand.` en werpt zijn speer, David ontwijkt hem tot tweemaal toe.

Bange Saul, de wereld in haar waanzin, van God verlaten weet ze zich met zichzelf vaak geen raad. Soms klinkt er iets op, harpspel, een troostrijk lied. Er is iemand die hem zeer liefheeft. Een David, een ander, met al haar/zijn licht en donker, die nabij is. We delen brood en wijn onder harpspel, tekenen van Gods goedheid zoals we die hebben herkend in die ene zoon van David. De Ene die deze wereld, dag en nacht, licht en donker, ieder mens, in liefde draagt. Amen.