Mattheüs 14, 22-33 & Jona 2

Preek gehouden in de Protestantse Gemeente Assendelft

Gemeente van Christus,

De lezingen van vanmorgen zijn voor de meesten van u – vermoed ik – bekend. Het verhaal van Jona en het verhaal van Jezus gaande over het water. Ik vermoed eveneens dat hier ook meer dan één keer betoogd is dat water in de bijbel nooit alleen maar water is, laat staan – zoals velen op school hebben geleerd- H2O.

Nee, water heeft in de bijbel altijd te maken met leven en met het tegendeel daarvan- de dood. Als de kerk in de Paaswake de kern van haar belijdenis viert- de Opstanding uit de dood – dan leest ze die waterverhalen: over de zondvloed, over de doortocht door de schelfzee, over Jona, over de doop door Johannes de Doper. En water staat in die verhalen altijd voor leven en dood. Water is levensnoodzakelijk – je kunt langer zonder eten dan zonder vocht – maar je kunt in het water ook verdrinken. Als Jezus ver het water loopt toont hij zich Heer over leven en dood. Hij legt de dood aan zijn voeten en maakt zich bekend met de woorden: Ik ben, vrees niet. Dat Ik ben zou kunnen slaan op de Naam van God. Als déze Ene Heer God is – en geen ander – dan hoef je niet te vrezen. Dan ligt de dood aan je voeten.

Op de achtergrond van ons verhaal klinkt ook het begin van de bijbel: de aarde nu was woest en ledig en duisternis lag op de vloed. Je ziet het voor je, de pikdonkere nacht, het peilloos diepe water onder je. Chaos waarin leven ten onder gaat, chaos die schreeuw om ordening, om schepping. In die chaos roept God het licht te voorschijn, en laat ons verhaal nu net spelen tijdens de vierde nachtwake, dat wil zeggen: op de tijd dat het licht op het punt staat door te breken.

Jezus heeft zich afgezonderd om te bidden. De leerlingen zijn de zee op gegaan. Het is in werkelijkheid een meer, dat meer van Galilea, niet groter dan het Markermeer, maar hier is het de zee waarin mensen verdrinken en oermonsters wonen. De zee waartegen je dijken moet bouwen om niet te verdrinken.

Het schip waarmee de leerlingen varen is geen scheepke onder Jezus’ hoede – zoals het oude lied van Johannes de Heer zingt – want ze hebben Vaders’ zoon niet aan boord. En ze hebben ook geen veilig land voor oog.

In plaats daarvan zien ze een spook, een fantasma staat er. En spoken bestaan. Ze kunnen duizend keer zeggen dat je spoken ziet – en dat spoken niet bestaan - maar jij ziet ze. Dat je ontslagen kan worden, of dat dat puistje een aankondiging is van iets heel ergs, of de angst voor andere mensen, of die beren op de weg. Ze kunnen duizend keer zeggen dat het allemaal niet echt is, dat het wel meevalt en dat het alleen maar tussen je oren zit, maar voor jou is het de werkelijkheid, is het echt. De leerlingen schreeuwen van angst. Het doet me denken aan geschreeuw in psychiatrische ziekenhuizen of gewoon bij mensen thuis, waar demonen wonen en spoken.

Je voelt in alles dat het niet alleen gaat over Jezus die over het water kan lopen, maar dat het gaat om die bange vraag of er een doorkomen aan is. Door die chaos in je leven, door de nacht.

Is er iemand, Jezus, een God, een naaste die je naar de overkant brengt of niet. Wordt je gedragen? En als je eigen vertrouwen tekortschiet – zoals bij Petrus – omdat de wind te sterk is, is er dan Één die je redt. Is er – zoals bij Jona – dan één die jou tegen alle verwachting in weer grond onder de voeten geeft?

Het verhaal van Jezus wandelend over het water deed mij denken aan het verhaal van een meisje dat in de oorlog bij een sluis woonde. Het was er levensgevaarlijk vanwege de bombardementen en beschietingen, dus op een gegeven moment werd er besloten tot evacuatie. Daarvoor moest het gezin over de sluis, die smalle richel, naar de overkant. Het meisje kon dat niet alleen en werd gedragen door een Duitse militair. Nu had dat meisje gehoord dat Duitsers verschrikkelijke mensen waren die alleen maar kwaad in de zin hadden. Dus ze was nogal bang toen die Duitse militair haar over die sluis droeg. Ze keek naar beneden en zag daar het diepe donkere water. Als ze daar in zou vallen…o God, je moet er niet aan denken. Maar tijdens die bange overtocht deed dat meisje een mooie ontdekking: dat het een mens was die haar droeg. En – ik vul het maar verder in – dat het kwaad dus niet altijd de overhand heeft. Dat je ook, onverwacht, gedragen kunt worden naar de overkant.

En ik meen nu dat dat is wat Mattheüs ons wil vertellen, dat je gedragen wordt. En als je dat horen mag, dan doet het er niet zoveel meer toe of je nu werkelijk gelooft dat Jezus over het water kon lopen of niet. Dan hoef je in ieder geval niet van je geloof te vallen als je dat niet meer kunt geloven. Gods bemoeienis gaat verder. Hij draagt jouw leven, Hij legt de dood aan zijn voeten, Hij doet de storm liggen.

Al ben je net als Petrus nog zo bang…de Heer is God. Hij steekt zijn hand uit, pakt je vast. En de storm gaat liggen. Zo zal het zijn. Amen.

Drempelgebed

Trouwe God, dank u dat we hier samenzijn

Om u en elkaar te ontmoeten

Dank u dat u ons kent

Met alles wat ons bezighoudt

Met alles wat we met ons meedragen

…..

Draag het in uw liefde

In Jezus’ naam.

Amen

Kyriëgebed

Goede God, we heffen maar weer het Heer ontferm U aan

En vragen maar weer of u begaan wilt zijn met deze wereld

Die wereld waarin dingen gebeuren – oorlog, geweld, honger -

Die ons doen zuchten en

waarover we als tegen elkaar zeggen

dat het verschrikkelijk is

en dat de honden er geen brood van lusten.

Want het is ook te erg allemaal

Te erg om waar te zijn, en toch is het waar.

Daarom zingen we

We noemen voor u het zich al zo lang voortslepende conflict tussen de staat Israël en de Palestijnen. Een conflict dat mensen doet leven in haat en angst. Dat mensen opsluit. Een conflict dat duizenden slachtoffers maakt: kinderen, vrouwen, mannen. Kapotgeschoten huizen, steden, levens, hoop, vertrouwen. Daarom zingen we

We noemen de opmars van Isis. Het onbegrijpelijke fanatisme, de blindheid, de haat. En de slachtoffers – christenen, andere niet-moslims – verdreven van hun huizen, op de vlucht, gedood. Daarom zingen we

Zondagsgebed

Goede God

We kunnen niet lopen

Over het water van de dood

Over het water van onze diepste angst.

Maar in de nacht komt u ons tegemoet

En reikt uw reddende hand.

Geef dat we mogen leven vanuit dat vertrouwen.

Maak ons tot moedige mensen

En tot volgelingen van Jezus.

Amen.

Dankgebed – voorbeden – stil gebed

Goede God

We danken u dat u het bent

Die ons in de nacht tegemoet komt

En uw hand uitsteekt

Dat u ons aan boord neemt

Wij die zouden zinken

Als u er niet was

We danken U

Dat u loopt over het water van de dood

Dat er geen diepte is die ons scheidt van u

We danken u dat we zelf ook soms

Bij wijze van spreken

Over het water kunnen lopen

En dat we dan elkaar steunen en bemoedigen

En dat u dan zichtbaar wordt onder ons

We danken u dat u ons kent

Waar ieder vertrouwen ons ontvalt

Vertrouwen in u, in onszelf, in elkaar

En dat u ons juist ook daar – in dat ongeloof –

Te hulp komt

Wij bidden u

Wees daar waar mensen ten onder gaan

Aan honger, verdriet, geweld

Waar mensen ziek zijn

Leven met pijn – naar lichaam of geest -

Of tussen hoop en wanhoop

Of los moeten laten

Wil zijn waar het stormt

Wil zijn in deze wereld

Wil zijn bij ieder van ons

Met uw uitgestoken hand

Met uw kracht

En wil ons horen nu wij in stilte bidden…..