Marcus 7, 1-23
Gemeente van Christus,
Met enige aarzeling spreek ik over de tekst van vanmorgen. De gesprekken staan ver van ons af. Intern Joodse gesprekken over rein en onrein, een onderscheid waar we niet vertrouwd mee zijn. Nog minder dan het publiek waarvoor Marcus schreef en voor wie hij, voor zijn doen vrij uitvoerig, ingaat op het reinigen van drinkbekers, koperen vaatwerk en bedden.
Al vrij vroeg vond het evangelie zijn weg in een andere cultuur die minder vertrouwd was met dat onderscheid. En daar kwam nog bij dat de tempel in 70 na Christus verwoest was. Het centrum van het Jodendom, een heilige plek. Al vanaf de tijd dat de psalmen gedicht werden was de vraag hoe je voor God kon verschijnen op Zion. Rein van hart en zuiver van lippen. Maar die innerlijke reinheid die werd ondersteund door een geheel van regels over fysieke, lichamelijke reinheid. Om voor God te verschijnen moest je je reinigen. Het stof dat je aankleeft afwassen en met dat stof alles wat de wereld aankleeft aan dood en verderf. Niet alleen de hogepriester die eenmaal per jaar het heilige der heilige betrad moest zich reinigen, maar ook de gewone gelovige en de gewone pelgrim. Van hoe verder hij kwam, hoe meer de noodzaak bestond je te reinigen. Zeker als je uit heidens, niet-joods, gebied kwam.
Sommige groepen binnen het toenmalige Jodendom gingen daar heel ver in. De Essenen zonderden zich af bij de dode zee. De plek waar zij verbleven kenmerkt zich door vele rituele baden. Ze wilden zuiver, rein, zijn voor God. De farizeeën vonden de reinheid ook zeer belangrijk maar zij zonderden zich niet af. Er ontstond een geheel van reinheidregels waarvan een deel nog voort bestaat in het huidige Jodendom.
De Joodse omroep zond een tijdje geleden een serie programma’s uit over de Joodse keuken: de koosjere hamvraag. Over riten, symbolen, gerechten, maar vooral ook over de spijswetten. Ik heb er veel van geleerd. Iedere vrucht van de wijnstok is niet koosjer, treife, als de druif nadat die is opengebarsten door een niet-jood is aangeraakt. Daarom wordt een heel domein soms voor enige tijd door het rabbinaat en door Joodse arbeiders bemenst voor de productie van koosjere wijn. Een ei uit de legbatterij is helaas vaker koosjer dan een scharrelei omdat er nooit een spoor van verontreinigend bloed in zit. Dat laatste overigens vervulde de presentator van het programma met schaamte (er wordt aan gewerkt).
Het is niet eenvoudig om een koosjere huishouding te voeren en het onderscheid rein – onrein overeind te houden. En toch doen Joden dat. Omdat dat verschil tussen rein en onrein te maken heeft met het verschil tussen goed en kwaad, tussen dood en leven. In zijn boek `Dieren Eten` vertelt de schrijver Jonathan Safran-Foer over zijn oma die dagenlang op de vlucht was voor de Nazi’s.
Zwaar ondervoed en op sterven na dood kreeg ze van een Poolse boer een stuk vlees.
Hij redde je leven
Ik heb het niet opgegeten
Niet?
Het was varkensvlees. Ik eet geen varkensvlees
Waarom niet?
Hoezo, waarom niet?
Omdat het niet koosjer was?
Natuurlijk
Zelfs niet om te overleven?
Als niets er meer toe doet is er niets meer om voor te leven?
Het mag ons christenen uit de volkeren, niet- joden, vreemd overkomen. Dat een postzegel of een scheerapparaat niet-koosjer kan zijn misschien zelfs een beetje grappig. Maar toch.
Terug naar het evangelie waarin Jezus weer aardig tekeer gaat tegen de farizeeën en de schriftgeleerden. ` Terecht heeft Jesaja over u, huichelaars, geprofeteerd zoals er geschreven staat: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich ver bij Mij vandaan.` Zoals gezegd gaat het hier om een intern Joodse discussie. Maar daarbuiten gehoord hebben de woorden een hardnekkig beeld in het leven geroepen. De farizeeën en in het verlengde daarvan het Jodendom als wettisch en hypocriet in tegenstelling tot het christendom waarin het gaat om de liefde. De kwestie waar het om gaat is dat gebruiken en gewoonten van mensen de plaats innemen van wat de Eeuwige gezegd zou hebben. Dat is niet typisch iets binnen het Jodendom, maar een verschijnsel dat zich voordoet in iedere godsdienst. De onuitroeibare neiging om een hogere macht voor het karretje te spannen van eigenbelang. Islam, christendom en in dit geval blijkbaar een groepje farizeeën uit Jezus’ tijd, ze maken zich er allemaal schuldig aan.
Maar in plaats van in te gaan op Jezus’ reactie op de farizeeën wil ik ingaan op hun vraag: `Waarom wandelen Uw discipelen niet volgens de overlevering van de ouden, maar eten zij het brood met ongewassen handen? ` In alles probeerden die farizeeën te leven naar de Tora, naar de mondelinge en schriftelijke overlevering. Een voortdurende oefening in kiezen tussen leven en dood, rein en onrein. Leven als mens geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, leven met het oog op de wereld die komt. Een leven van permanent leren en vragen: hoe leef ik? Wat kies ik? Op dit spoor aangekomen bedacht ik afgelopen week dat het wel eens inspirerend zou kunnen zijn de farizeeën uiterst serieus te nemen, evenals in onze traditie de benedictijnse monniken die alle wat ze doen doen met de grootste aandacht en toewijding. Niet omdat het nuttig is, winst oplevert, tijd spaart, gezond is, maar vanwege de waarde die alles in zichzelf heeft. Dichterbij huis: de oma die, op bezoek bij de kinderen en kleinkinderen, vraagt waarom ze niet even stil zijn voor het eten.
Gewoon omdat eten niet vanzelfsprekend is of omdat eten misschien ergens ook te maken heeft met genoeg voor iedereen. De farizeeën, het traditionele jodendom, de benedictijnen, ze maken me bewust en stellen vragen bij hoe ik met mijn leven en met anderen omga. Hoe wil ik leven, wat is rein en wat is onrein, wat benauwt en wat zet in de ruimte, wat maakt doods en wat maakt levend, wat maakt licht en wat maakt duister. Wat doet ertoe, ondanks dat je er soms helemaal niets van maakt.
Voor mijn doen is deze overweging heel moralistisch. Ik heb niets met opgeheven vingertjes. Ik weet wat er allemaal mis kan gaan met alle goede bedoelingen en wat er schuil kan gaan onder veel ook christelijk geïnspireerde inspanningen. Maar toch brachten de farizeeën me dit te binnen. De vraag wie je bent, wat je doet, wat je laat, in de ruimte van Gods liefde en hoe je je daarop kunt richten. Amen.
Orde van dienst
De heer zal bij u zijn
DE HEER ZAL U BEWAREN
Onze hulp is in naam van de heer
DIE HEMEL EN AARDE GEMAAKT HEEFT
Liefdevolle God
Hier zijn we weer
Wie we zijn
Met donker en licht, goed en kwaad, blijdschap en verdriet
Wees in ons midden, wees hier aanwezig.
In Jezus’ naam. Amen
Psalm 65: 1, 2 en 3
Kyrie
het loopt verder uit de hand in Syrië, en daar niet alleen
De grote en de kleine oorlogen die niet ophouden
Die mensen beschadigen,
Zonder zin, zonder samenhang, godverlaten,
Daarom zingen wij
En dichterbij kinderen zonder vaste verblijfplaats
Verhuizend van hot naar her, samen met hun vaak getraumatiseerde ouders,
Zonder zekerheid, zonder thuis,
Gevlucht op hoop van zege
Bidden we voor hen om een vaste veilige plaats om te leven
Daarom zingen wij
Wij, geschapen naar uw beeld en gelijkenis,
Maar u weet ook wel hoezeer dat beeld beschadigd is
Onherkenbaar door menselijk tekort, door onrecht, door geweld.
Maar waar verlangen we anders naar dan naar uw koninkrijk
Heel de aarde zucht om verliossing
Daarom zingen wij
Glorialied: gezang 464
Leven naar uw wil
Dat valt nog niet mee
Jezus kon dat
Maar of het daarna nog iemand gelukt is
Zo consequent, zo trouw, zo liefdevol…
Wees met uw geest in ons midden
Bevrijd ons in Jezus’ naam
Amen
Eerste lezing: Deuteronomium 10, 12-21
Gezang 7
Tweede lezing: marcus 7, 1-23
Psalm 119: 2 en 7 (op de melodie van gezang 487)
Uitleg en verkondiging
Gezang 437
Gebeden en gaven
Wij danken u trouwe God
Om Jezus, uw Woord in ons midden
Consequent, liefdevol.
U danken wij ook uw kinderen te mogen zijn
Ondanks, of misschien wel juist vanwege, ons tekort
Het gebrek aan menselijkheid.
U danken wij voor mensen
Die het goede doen, voor anderen, voor zichzelf
U danken wij
Voor liefde die oplicht tussen mensen
Voor vriendschap
Voor vertrouwen
U danken wij voor deze dag
Die ons geeft om mens te zijn.
We vragen u om richting
Om de goede weg
Omdat we soms verdwalen
In onszelf, in onze relaties, in het leven
In ons geloof en ongeloof
We vragen u om wijsheid, liefde en karakter
Om het goede te kunnen doen
We vragen u om mildheid
Voor waar we onszelf en elkaar teleur stellen
We vragen u om de moed die nodig is om te kiezen voor het leven.
Wil zijn met de zieken, met hen die los moeten laten,
Wil zijn met de hongerenden en dorstigen,
Wil zijn met hen die slachtoffer zijn van grote en kleine oorlogen
Bidden we om uw nabijheid, bidden we om menselijkheid.
We bidden voor deze gemeente,
Wil in haar midden wonen
En wil ons horen nu we in stilte bidden wat ons hart bezighoudt:
Onze Vader
Gezang 480: 1, 4 en 5