Ezechiël 34,1-10 & Johannes 10, 11-16
Zondag 26 april 2015, Protestantse Gemeente Assendelft, Zondag van de Goede Herder
Gemeente van Jezus Christus, Het gilde van traditionele schaapsherders heeft een procedure in gang gezet om het vak van schaapsherder op de lijst van immaterieel erfgoed te krijgen. Er is nogal wat concurrentie van commerciële begrazingsbedrijven en de subsidies lopen terug. Het bekende verhaal. Het vak van herder wordt bedreigd. Op de grote stille heide loopt volgens een lied van Brigitte Kaandorp dan ook geen herder maar een vrouw: op de grote stille heide loopt zij samen met haar hond, en zij is de weg verloren en zij heeft geen plattegrond. De heide is bedreigend. Je kunt er als vrouw niet alleen wandelen tenzij je – zoals de vrouw uit dit lied – een hond bij je hebt waardoor het uiteindelijk toch nog goed afloopt.
Het beeld waarmee het lied begint kunnen we wel gebruiken als beeld van hoe de samenleving en je leven kunnen zijn: een bedreigende vlakte waar je rondloopt, verloren en zonder plattegrond. Van het padje. Als schapen zonder herder.
De bijbel kent een indrukwekkende hoeveelheid herders. Abel was een herder, net als aartsvader Jacob, de grote Mozes, koning David en de profeet Amos. Sinds Mozes – en vooral sinds David – is herder een beeld voor een leider van het volk. Zo vraagt Mozes – vlak voor zijn dood - aan God of Hij over de gemeenschap iemand wil aanstellen die het volk uitleidt en thuisbrengt. Iemand dus die precies doet wat een herder moet doen: uitleiden en thuisbrengen. In het beste geval geleiden naar grazige weiden en wateren der rust. Zoals we net zongen: naar de overkant, naar het beloofde land, waar je leven kon, vlak bij de bron.
Nu is dat verhaal van Israël geen heldenverhaal. Het is het verhaal van mensen verteld aan de hand van dat éne volk. In die éne, in Israël, hoor je hoe het er met de mens voorstaat. Dat is niet zelden ook een verhaal van schade en schande. Gaandeweg wordt duidelijk dat het niet zo wil met die menselijke herders. Zeker, David heeft Messiaanse trekjes. Zijn achtergrond als herder vertelt wie hij als koning over Israël zou moeten wezen: een herder. Maar toch lukt het niet erg met dat herderschap. Zo vergrijpt David zich aan Bathseba, de vrouw van zijn naaste Uria. En de gelijkenis die de profeet Nathan hem dan vertelt gaat over een ooilam…
In de loop der tijd wordt het beeld van de herder dan ook meer en meer een exclusief beeld voor Israëls God. De Heer is mijn Herder. Je hebt een heleboel herders, en daar zitten best hele goede tussen, maar ze zijn het nooit waard om God of Heer genoemd te worden. Die naam is voorbehouden aan die Éne. Als je wil weten hoe een herder is in wat hij doet en zegt, dan moet je naar Hem kijken. De Heer is mijn herder. Vanuit die Éne god kun je zeggen wie jouw herder is. Dus eigenlijk is de volgorde `mijn herder is de Heer` niet helemaal goed.
De Heer is mijn herder en anders geen. Waar men dat vergeet, daar verdwaalt het volk. Zo heeft Israël de babylonische ballingschap begrepen. Omdat het volk vergeten was wie haar uitleidt en thuisbrengt, heeft een vreemde mogendheid bezit genomen van het land. De bovenste laag van de bevolking is als balling weggevoerd. Daar in Babel is het de profeet Ezechiël die de upperclass de les leest. De herders van Israël: ze profiteren alleen van hun kudde En wat ze nalaten, in vijfvoud wordt het ons getekend: zwakke dieren krijgen niet de gelegenheid aan te sterken, zieke dieren worden niet genezen, gewonde dieren niet verbonden, verdwaalde dieren niet teruggehaald en verloren dieren niet gezocht. Wee de herders van Israël, die bezig waren zichzelf te hoeden! Behoren herders niet hun schapen te hoeden… Ik zàl die herders. Ik zet ze op straat, zonder afgesproken salarisverhoging, zonder bonus.
Het kost niet veel moeite zijn woorden van de profeet Ezechiël naar vandaag te vertalen. Herders die alleen zichzelf hoeden of de vrije markt. Je hoort het ze bijna zeggen: we moeten nu door een dal, maar aan de overkant van de crisis liggen grazige weiden. Ze zeggen er alleen niet bij wie door dat dal moeten: mensen afhankelijk van zorg, al dan niet illegale asielzoekers, ouderen, psychiatrische patiënten en hun familie, de armen. Dal van diepe duisternis en schaduwen van de dood.
Ezechiël, David, Israël, u en ik…we weten van de crisis. Dat er geen goede herders zijn. We weten van leven: de weg verloren, zonder plattegrond. Maar in de hele bijbel – oude en nieuwe testament – klinkt daarnaast als tegenstem, als oproep, als belijdenis, dat aloude besef: de Heer is mijn herder. Een psalm waarvan men later gezegd heeft dat die `van David` was. De koning die af en toe vergat dat die herder moest wezen.
De tegenstem: de Heer is mijn herder. En Jezus – een aardje naar zijn vaartje- die van zichzelf zegt: Ik ben de goede herder.De gemeente van Christus heeft het nagezegd. Dat hij de goede herder is die zijn leven geeft voor zijn schapen. Goed, zoals ook van de wijn van de bruiloft in Kana gezegd wordt dat die goed is.
De herder die ons kent, net als die herder uit psalm 23,: in leven en in sterven; die me zoekt als ik verloren loop, als ik op straat sta, als ik iemand bedonderd heb, als ik er niet uitkom of juist veel te goed, als ik te hoog van de toren blaas of juist angstig in een hoekje wegkruip. En die zelfs- nadat we hem verloochend hebben- liefdevol vraagt om elkaar een herder te zijn. Om elkaar te hoeden.
Was ik een schaap, Hij bracht mij verder
Naar de overkant, naar het beloofde land,
Waar je leven kon…
De Heer is mijn herder, hoeder der wereld.
Amen.