Zondag 19 juni 2016, 3e na Trinitatis, Protestantse Gemeente Broek in Waterland
Gemeente van Jezus Christus,
Het verhaal over de zalving van Jezus door een vrouw staat in de andere evangeliën vlak voor het lijdensverhaal. Jezus wordt daar gezalfd als voorbereiding op zijn begrafenis. Lucas kende dat verhaal ook maar heeft het ergens anders in zijn evangelie opgenomen, en daar staat het als een verhaal over Gods koninkrijk.
De kerkorde van onze kerk begint met te zeggen dat de PKN zich als gestalte van de ene apostolische katholieke kerk, delend in de aan Israël geschonken verwachting, uitstrekt naar het Koninkrijk van God. Dat koninkrijk is niet uit deze wereld en de vraag is ook of we het, als het erop aankomt, wel zo leuk vinden.
Een farizeeër heeft Jezus in zijn huis genodigd. Farizeeërs staan erom bekend dat ze hun best doen om zich te houden aan Gods ge- en verboden, om te leven naar Gods bedoeling. Voor hen geldt hetzelfde als voor ons: je weet nooit of je dat ook echt doet. Je kunt je handelen en je politiek christelijk noemen, maar het blijft de vraag. De farizeeër heeft Jezus uitgenodigd. Hij lijkt hem het voordeel van de twijfel te gunnen. Misschien is het een man Gods, misschien is het een profeet. Het zou zomaar kunnen, want waar hij is daar gebeuren ongelofelijke dingen.
In het huis is ook een niet bij name genoemde vrouw aangeschoven. Een zondares. Waar ze die titel aan te danken heeft weten we niet. Zonde heeft overigens als grondbetekenis: je doel missen, niet tot je bestemming komen. Als een taart mislukt is dat zonde. De lekkere ingrediënten komen niet tot hun bestemming. Van schuld hoeft geen enkele sprake te zijn: verkeerd recept, nieuwe oven waarvan je de gebruiksaanwijzing nog niet in de vingers hebt. Maar soms heeft zonde wel te maken met schuld. Als ik straks een oude man beroof dan mis ik niet alleen mijn bestemming, maar dan ben ik ook schuldig en word ik waarschijnlijk uit mijn ambt gezet.
Nogmaals, wat de vrouw gedaan heeft vertelt Lucas niet, maar ze is een zondares. Haar tranen zouden kunnen duiden op verdriet om alles wat er mis gegaan is, maar evengoed treedt ze uitermate vrijmoedig op. Ze droogt zijn voeten af met haar haren, ze kust hem en zalft hem ook nog met peperdure olie. Je vraagt je af waar ze het van doet. Ze doet het van Jezus liefde. Vooral van zijn liefde voor zondaars en voor hoeren en tollenaars in het bijzonder. Wie ik ook ben, wat ik ook deed, jij bent de God die mij niet vergeet. Hoe het ook tiert, hoe het ook brult, jij bent mijn God ook al heb ik schuld. Dat geeft haar de vrijheid en de liefde waarvan ze getuigt.
Jezus vindt het allemaal goed. Deze vrouw niet langer gevangen in schuld, levend uit Gods liefde. Geen haar op haar hoofd die eraan denkt die liefde te verloochenen, daarom gebruikt ze haar haren ook om zijn voeten af te drogen.
De farizeeër staat erbij, kijkt ernaar en keurt het af. En die farizeeër dat is niet de karikatuur die de kerk van vrome Joden gemaakt heeft, nee, dat zijn we ook zelf. Niet altijd, maar toch ook. Fatsoenlijke mensen in een fatsoenlijke kerk met een God die ons normen en waarden geleerd heeft, waardoor we denken te verschillen van mensen die god nog gebod kennen. Maar nu komt Jezus. We dachten dat hij een man Gods is, een profeet- in de kerk noemen we hem zelfs Christus – maar we hebben ons vergist. Moet je zien wat hij toelaat. Het lijkt verdraait wel alsof hij meer opheeft met die zondares dan met die farizeeër.
Voordat u nu denkt dat er voor ons vanmorgen niets inzit, we zijn volgens mij niet alleen die fatsoenlijke farizeeër. Dat zijn we ook, maar niet alleen. We zijn ook die zondares. Die mens die door eigen schuld of niet maar niet tot z’n bestemming komt. Dat is zo deprimerend, dat is om te huilen. Maar tegelijkertijd wil je Jezus wel aan zijn voeten vallen en kussen omdat hij toch van je houdt.
En dat lijkt me nu het evangelie van vanmorgen. Dat we uit onszelf niet tot onze bestemming komen, dat we hopeloos tekort schieten, maar dat we hier toch mogen zitten met die vreemde van God gegeven dankbaarheid.
Eigenlijk kan de preek hier wel ophouden, ware het niet dat we nog dat andere verhaal hoorden over de verspieders. Ik heb er de hele week over nagedacht wat die twee verhalen met elkaar te maken zouden kunnen hebben en ik kwam er niet zo goed uit.
Eenmaal aangekomen bij het beloofde land aangekomen dreigt het volk alles te verliezen waaruit het leeft. Het zat vast in Egypte en God heeft het doen uittrekken. Maar nu zien ze het niet meer dat beloofde land, ze zien het niet meer zitten. Het land is wel vruchtbaar, maar onbewoonbaar. Toen het volk uittrok uit Egypte vielen de Amalakieten het in de rug aan, precies daar waar de zwaksten van het volk liepen. En wie staan het volk op te wachten in het beloofde land? Precies: Amalakieten. Hoe zo zijn bij deze God de eersten de laatsten en de laatsten de eersten? En verder wonen er in dat land reuzen. Kannibalen die er niet voor terugdeinzen hun eigen inwoners op te vreten. Dus het volk is terug bij af. De toekomst afgesneden.
Misschien is het een beetje gezocht, maar die zondares die kon niet vooruit vanwege haar verleden en het volk dat kan niet vooruit vanwege zijn toekomst. In het verleden zit alles wat er mis ging en in de toekomst zit alles wat er mis zal gaan. Een dood punt tussen verleden en toekomst. Zo kun je vastlopen, als samenleving, als mens. Laten we maar teruggaan naar Egypte, laten we bij nader inzien met ons dure flesje olie maar wegsluipen uit dat huis van de farizeeër.
Maar dan vertellen die verhalen ons, vanmorgen en iedere dag, dat alles er toch anders voorstaat. Al mis je duizend keer je bestemming, al is de toekomst bezet. De kerk strekt zich uit naar Gods Koninkrijk en soms is het onder ons, onverwacht, zomaar:
God, laat mij nooit verliezen
de vreugde om uw woord,
de moed mijn weg te kiezen
waar ik uw voetstap hoor.
En overtuig mij dag aan dag
dat Gij mij hebt geroepen,
Ja, dat ik leven mag
Amen.