1 Corinthiërs 15, 1-11 & Lucas 24, 13-35

Protestantse Gemeente Broek in Waterland, Zondag 12 april, 2e van Pasen Quasimodo Geniti (eerder gehouden 7 april 2013, 2e van Pasen, Protestantse Gemeente Wormer)

Gemeente van Christus, Mijn inmiddels 14 jaar oude zoon had al heel jong grote moeite met het leerstuk van de opstanding der doden. De gedachte dat iemand die dood was weer in het leven terug kwam vond hij absurd. Omdat hij zijn vader, een dominee ten slotte, niet teleur wilde stellen had hij een compromis bedacht. Op een dag, hij was toen zes, vertrouwde hij mij toe: papa, met Pasen is Jezus opgestaan, maar daarna ging hij dood en bleef hij dood. 

 

Mijn zoon is de enige niet die moeite heeft met de gedachte aan een lichamelijke opstanding. Tenminste: als je met lichamelijke opstanding bedoelt dat het lichaam van Jezus nadat het twee etmalen klinisch dood in het graf had gelegen weer begon te functioneren zoals het daarvoor had gefunctioneerd. De vraag is of de evangelisten en apostelen dat bedoeld hebben. Ik denk het niet. Hun doel was te verkondigen, niet om biologische eigenaardigheden verder te vertellen.

Wie ik dan in dit verband ook erg onsmakelijk vind is de anesthesioloog Bob Smalhout. Hij concludeert uit na een vrij walgelijke beschrijving van de martelingen die Jezus onderging dat hij niet echt dood was, maar schijndood. Leg ‘m horizontaal – daar komt het op neer – en het bloed stroomt weer als tevoren.

 

U zult het – hoop ik - met me eens zijn dat dat niets maar dan ook niets met evangelische verkondiging te maken heeft. De verkondiging luidt: Christus is gestorven voor onze zonden, begraven en ten derde dage opgewekt. Dat is iets waar we geen greep op krijgen. Zelfs al heeft Smalhout gelijk of zelfs al was Jezus klinisch dood en liep hij daarna weer rond, dan nog moet je je afvragen wat dat te zeggen heeft, wat het betekent, waarom dat voor de kerk zo belangrijk is. En het is toch te hopen dat we met elkaar meer te vieren hebben dan dat een klinisch dode ging leven, dat iemand op het water kon lopen, water in wijn kon veranderen en nog zo het een en ander.

 

Ik denk niet dat onze orthodoxie staat of valt met het geloof in dat soort wonderlijke zaken. Misschien staat of valt die orthodoxie wel met het toegeven dat we er niets van begrijpen en dat we het – net als mijn zoon- ook niet kunnen geloven. We zingen en we geloven dat Jezus ten derde dage is opgewekt, maar tegelijkertijd zegt misschien wel alles in ons dat we het niet kunnen geloven. Al is het alleen maar uit piëteit met de mensen in Syrië die dagelijks sterven en die niet opstaan uit de dood. Maar ook in ons eigen leven weet iedereen hoe definitief die dood is, hoe onomkeerbaar. Vuistslag op een blinde muur. Niets helpt. Het wordt alleen maar erger. Je ontkomt er niet aan.

 

En waar je niets geloven kunt, daar klinkt het toch. Daar verschijnt het misschien toch als breekijzer in onze werkelijkheid. Een absurd bericht dat we zelf niet hadden kunnen bedenken. Er is iets over ons beslist. Er is toekomst. Een verandering van richting.

 

Zij daalden af van Jeruzalem. Bijbels geografisch bezien gaan ze de verkeerde kant op, een doodlopende weg, terug naar af. Ze zien niets, ze herkennen niets. Het enige dat ze lijken te kunnen is rouwen. Trauerarbeit, noemen de Duitsers het. Verwerken. Omwerken zodat je verder kunt. Soms is het niet meer dan opschrijven of beter nog vertellen wat er aan de hand is. Vertellen wat je overkomen is totdat het niet meer nodig is. Ook al vertel je honderd keer hetzelfde, moge er altijd iemand zijn die hoort wat je zegt en die je niet in de rede valt.

`We hoopten dat Hij het was die ons verlossen zou...` Het leven barst van de oningeloste beloftes. Ik heb je nooit een rozentuin beloofd. Maar houd me alstublieft gezelschap als de nacht valt, als ik word opgenomen in ziekenhuis of psychiatrische kliniek, als mijn geliefde, mijn zoon of dochter sterft. Blijf bij ons want het is tegen de avond en de dag is gedaald. Blijf bij mij Heer want d’ avond is nabij.

 

En het geschiedde toen hij met hen aan tafel aanlag, dat hij het brood nam en het zegende. En toen hij het gebroken had gaf hij het aan hen.

 

En dan geschiedt het eigenlijke wonder. De ogen van de Emmaüsgangers die eerst gesloten waren, die gaan nu open. Eerst herkenden ze hem niet, en u herkennen ze hem. Hij is onder ons, hij is in de gemeente en in de wereld. We zijn niet meer alleen, niet meer prijsgegeven aan hoe het altijd gaat. U kent het wel, u kent het maar al te goed: het recht van de sterkste, de crisis, het onrecht, de derde wereld, ze zonde, de dood. Er is iets nieuwe begonnen.

 

Deze zondag heeft de oude latijnse naam `Quasi modo geniti`, als pasgeborenen. Naar een woord uit de Petrusbrief. We hebben het allemaal meegemaakt, die geboorte. Het schijnt nogal traumatisch te zijn: geworpen in de wereld, met geweld naar buiten geperst, veel te fel licht, tangen, apparaten. Maar al snel is er ook de herkenning: een stem, een geur, een aanraking. Als het goed is iets onvoorwaardelijks. En dat dát ons nu mag gebeuren in de Paastijd. Dat we christus gaan herkennen als de Levende, als onze reisgnoot, die zich aan ons meedeelt en die bij ons blijft in leven en in sterven. En dat we daaruit mogen leven, als nieuwe mensen, voor God en voor elkaar. En… o, ja, ze keerden terug naar Jeruzalem, ze hadden weer een doel, een bestemming. Amen