Zondag 26 oktober 2014- Oogstdienst - dienst van Schrift en tafel. Protestantse Gemeente Assendelft
Gemeente van Jezus Christus,
In het hart van Brussel is er vlak bij een asielzoekerscentrum een ontmoetingsplaats waar mensen zich als dagloner aanbieden. Regelmatig komen er auto’s langsrijden. Er gaat een raampje open, er wordt wat gepraat, er stapt iemand achterin in een auto. Soms een aantal personen tegelijk. Deze plek wordt de slavenmarkt genoemd. Als iemand daar al werk krijgt dan is dat voor een heel klein beetje geld en ontbreekt het diegene aan iedere vorm van bescherming tegen bijvoorbeeld verlies aan inkomen, ziekte, onrecht.
We vieren vandaag oogstdienst. In eerste instantie denk je daarbij misschien aan landelijke tafereeltjes. Samengebonden schoven, vrouwen die aren lezen…. Maar – hoe mooi ook – als we het hebben over oogst dan hebben we het ook over economie. Dan hebben we het over vraag en aanbod. En dan hebben we het ook over onze omgang met het milieu en over recht en onrecht. En dan hebben we het dus ook over mensen die aan de kant staan. Mensen zoals op die Brusselse slavenmarkt. Dan gaat het over de wanhopige werklozen in de Zuidelijke landen van de Europese Unie, over de zogenoemde economische vluchtelingen, over jongeren die geen baan kunnen vinden.
En ieder jaar moet ik bij een oogstdienst of een dankdag voor gewas en arbeid ook denken aan die volle graansilo waar de hongerende bevolking even verderop niets aan had om de doodeenvoudige reden dat ze geen koopkracht had, geen geld. De economie is hard en heeft haar eigen wetten. Nederland heeft gelukkig iets als een `sociaal vangnet`. Goed dat dat er is, maar je komt er liever niet in terecht. De uitkeringen zijn vaak laag – te laag. Aan het eind van je geld heb je vaak nog wat maand over en de voedselbank is broodnodig.
Bij een oogstdienst moet je de vraag stellen naar gerechtigheid. Voor wie zijn de vruchten. Voor wie is de oogst. Mag iedereen meedoen of worden er mensen uitgesloten. En hoe zit het bij God?
Vanmorgen weer een gelijkenis van het Koninkrijk. Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mens – een landeigenaar – die in de morgen uitging om werkers te huren voor zijn wijngaard. Een landeigenaar, een heer des huizes. Je kunt ook vertalen: een econoom. Dat is letterlijk iemand die de wet van het huis bepaalt.
Deze moet er niet alleen voor zorgen dat de wijngaard vrucht draagt maar ook dat de oogst op tijd binnengehaald wordt. Zijn arbeiders haalt hij van de markt. Dat zijn rechteloze mensen die niets anders hebben dan het vermogen om de werken en zo hun geld te verdienen. Worden ze niet ingehuurd – is de productiefactor arbeid niet nodig – dan hebben ze ook geen inkomen. Wie niet werkt zal niet eten.
De landeigenaar komt met de werkers een loon overeen van één denarie voor een dag. Een heel redelijk loon. Om een idee te krijgen: voor één denarie kon je een schaap kopen. Maar in de loop van de dag blijkt steeds weer dat er te weinig arbeiders zijn dus gaat de landeigenaar nog vier keer naar de markt. Steeds weer huurt hij extra arbeiders. Mattheüs vertelt dat ze daar nutteloos staan Wat staan jullie daar de hele dag nutteloos? Zei zeiden: omdat niemand ons heeft ingehuurd.
Als het aan het eind van de werkdag op uitbetalen aankomt krijgen alle werkers – van de laatsten tot de eersten – evenveel loon. Degenen die het langst gewerkt hebben krijgen volgens afspraak één denarie, en de werkers van het derde, zesde, negende en elfde uur krijgen ook één denarie. Ze krijgen wat volgens de landheer rechtvaardig is.
Waaruit maar weer blijkt dat Gods wegen niet onze wegen zijn en Gods idee van rechtvaardigheid niet hetzelfde is als ons idee van rechtvaardigheid. Hoe gaan we om met mensen die aan de kant staan, met mensen – vaak migranten – die later zijn gaan meedoen? Gaat het om kille afrekening naar prestatie, afkomst en kansen, of gaat het er om dat er niemand meer aan de kant staat. Dat iedereen meedoet?
Het zijn zomaar wat vragen die deze gelijkenis van het koninkrijk bij mij oproept. De landheer in de gelijkenis – dat mag duidelijk zijn – is de God van Israël. In volstrekte vrijheid en met het grootste respect voor alle mensen doet hij wat volgens hem rechtvaardig is.
Ieder mens mag vrucht dragen, ieder mens mag delen in de oogst. Wie kansloos was krijgt hetzelfde als wie kansrijk was. Wie voor één denarie geboren lijkt krijgt ook een denarie, en wie daar niet voor geboren lijkt krijgt het ook. Dat is goddelijke gerechtigheid. De ene mens staat niet boven de andere mens, de ene mens is niet meer waard dan de ander. Iedereen mag meedoen en delen: brood en wijn van het koninkrijk, vruchten van Gods liefde. Amen.