Filippenzen 4, 4-11

(Zondag gaudete - 2012 - Protestantse Gemeente Assendelft)

Gemeente van Christus,

de Heer is het begin van de tijd, en hij is het einde van de tijd.

En zo is de tijd waarin wij leven gerelativeerd. Wat er gebeurt, in ons, in ons leven, in de wereld, dat is betrekkelijk.

Niet dat ik dat zelf altijd zo beleef. O nee, meestal niet. Het gewone leven neemt je soms verschrikkelijk in beslag. Het gewone leven met zijn grote en kleine zorgen. De wereld en al wat er daarin aan de hand is: Syrië, Egypte, de honger, de eenzaamheid, de crisis. Het is van zichzelf in geen enkel opzicht betrekkelijk.

En toch waag ik het er vanmorgen op dat het relatief is, in navolging van Paulus. Paulus gevangen in Rome en schrijft aan de gemeente te Filippi: verblijd u, ik zeg het opnieuw, verblijd u!

Dat is vreemd. De gemeente in Filippi wil meeleven en ze maakt zich zorgen over Paulus en hoe het met hem zal aflopen. Misschien moet hij dat mooie evangelie van Christus met de dood bekopen, dat zou zomaar kunnen. Is het in die situatie niet bijna onzinnig dat Paulus schrijft dat ze zich moeten verblijden? Alsof je dat zomaar kunt.

Of is het toch niet zo vreemd? Verblijd u in de Heer zegt Paulus. Niet in je situatie, niet in je leven als zodanig – al is daar uiteraard helemaal niets op tegen, integendeel – maar: verblijd je in de Heer.

Want hij is er toch maar, als het begin van de tijd en als het einde van de tijd. Zoals in dat mooie lied: voor ik als kind ter wereld kwam was Gij voor mij geboren. Hij was er al, en hij zal er zijn. De blijdschap daarover, dát is de blijdschap waarover Paulus het heeft. Dat je niet overgeleverd bent aan jezelf, aan dat leven waarin je soms niets hebt om je in te verheugen, maar dat je bij Hem hoort. Dat hij er is. Zoals de oude Heidelbergse catechismus dat zegt: dat je in leven en sterven aan Hem behoort. Dát is voor Paulus de bron van blijdschap.

Afgelopen week pakte is weer eens het bijbeltje uit mijn boekenkast mijn grootmoeder aan mijn moeder gaf toen ze haar in Nederland achterliet en zelf weer met mijn grootvader terugkeerde naar toenmalig Nederlands-Indië. Mijn moeder was toen zestien, voor het eerst in Nederland, ondergebracht bij haar streng gereformeerde grootouders. Naast de woorden `van Mamy` voorin dat Bijbeltje staat een bladzijde verder geschreven `werp al uw bekommernis op hem`. Dat klinkt oppervlakkig beschouwd, zo makkelijk. Bij mij werkt dat meestal niet, behalve op zondagmorgen als we met elkaar bidden. Als je eigen bekommernis wordt opgenomen in het bidden van de gemeente.

Werp al uw bekommernis om Hem. Paulus lijkt iets dergelijks te zeggen . `Weest in geen ding bezorgd.` Dat is weer zo’n vreemde oproep. Natuurlijk maak je je zorgen. Verschrikkelijke zorgen soms, over de uitslag van de dokter, over je kinderen als je die hebt, over de komende reorganisatie, over je zieke hond.

Afschuwelijke zorgen. Maar weer staat het niet op zich, in de zin van `maak je geen zorgen, dat is nergens voor nodig, het zal allemaal wel goed komen` en meer van die goedbedoelde onzinnigheden, maar: `Wees in geen ding bezorgd, maar laat uw verlangens in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God.` Als Hij nabij is, en dat willen we hier toch blijven volhouden omdat we niet anders kunnen, dan mag het bekend worden bij Hem. Het blijft niet onopgemerkt, ons bidden en smeken, je bezorgdheden. En daar mag je dankbaar voor wezen, dat hij ook je draagt

Verblijd u! Die woorden bepalen sinds eeuwen de kleur van deze derde zondag van de advent. De Heer is nabij. Maar tegelijkertijd moeten we ons laten welgevallen dat we aangesproken worden als adderengebroed. Beroep je maar niet op je afstamming of in ons geval op je kerkelijkheid.

Want een kind van Abram is een kind dat weet dat het bestaande niet het laatste woord heeft. Als God het zou willen verwekt hij uit stenen kinderen van Abraham.

Want een kind van Abram leeft niet uit wat is en altijd zo blijven zal – dit bij tijd en wijle zo vreugdeloze en zorgelijke bestaan - maar een kind van Abram leeft van de verwachting, leeft van wat hij of zij gehoord heeft.

Zo was daar ooit die stem die sprak: ga naar het land dat ik je zal laten zien. En Abram ging. En dat is een wonder, dat doe je niet zomaar.

Zoals Abram, zo horen de mensen in de woestijn, bij de Jordaan, de oproep tot omkeer, tot bekering. En dan vragen ze: wat moeten we doen?

Ja, zegt Johannes, je kleren delen, en je voedsel. Niet meer eisen dan voorgeschreven. Dus hou maar op met die graaicultuur en die bonussen. En als je in dienst bent van de Romeinen, als belastingambtenaar of als soldaat, haal de mensen dan niet het vel over de oren of wees tevreden met je soldij.

Het klinkt eigenlijk erg braaf. Delen wat je hebt. Je hoeft niet eens je baan als in dienst van Rome op te geven. Je lijkt te mogen blijven waar je bent. Op sommige plaatsen is het evangelie heel wat radicaler. Maar misschien mag het vanmorgen even zo zijn: gewoon op de plaats waar je bent: delen, het redelijke doen. Dat lijkt overigens al moeilijk genoeg.

Maar door vanmorgen even te blijven waar we zijn – niet tot het grootste in staat - zien we vanmorgen des te scherper wie er komt! Hij is nabij. Sterker dan jij, sterker dan alles waardoor je je niet kunt verblijden, sterker dan alles waar je zo afschuwelijk en zo volkomen terecht zorgen over maakt. Een omwenteling die tot ons komt, groter dan wijzelf.

Lieve gemeente, dat bedenk je niet. Dat bedenkt u niet, en dat bedenk ik niet. Dat Hij nabij is,

Hij die was, die is, en die komt. Laten we ons, misschien met een brok in je keel of met een hartgrondige vloek, verblijden in Hem in wie we leven. Hij die al kwam, al voor je geboren werd, nog voor wij het levenslicht zagen. En die ons draagt, dag aan dag. Amen

U roepen wij aan om ontferming

Voor de wereld waarin u komt

Vrijwillig en steeds opnieuw

En iedere dag

Om God met ons te zijn

God van de minste der mensen

De arme, de weduwe en de wees

Daarom roepen wij:

Wij bidden u voor mensen

Naakt en weerloos

Gevlucht of op de vlucht

Dakloos

Onbeschermd in deze wereld

Mensen in de kou, levend op straat

Mensen verhandeld,

Mensen zonder kans

Daarom roepen wij:

U roepen wij aan om ontferming

Vanwege vrede die niet daagt

En licht dat niet in de duisternis komt

Daarom roepen wij:

----

God, geef dat we blij mogen zijn

Misschien niet altijd over onszelf

Of over elkaar, of over hoe het in de wereld gaat

Maar dat we blij mogen zijn in U

Omdat u komt, omdat u kwam

Omdat u er altijd zal zijn

Door Jezus Christus onze Heer

Amen.

----

Goede God

We danken u

Dat u er bent, in alles.

Dat we niet overgeleverd zijn

Aan wat de blijdschap neemt

Aan de zorgen

We danken u

Dat u naar ons omziet

Als de komende

Voor uw komst,

Voor uw aanwezigheid

Danken wij u

Wij danken u voor deze tijd van verwachting

Dat we meer mogen en kunnen verwachten

Dan we op grond van wat we zien en meemaken

Zouden kunnen.

En zo bidden we voor de mensen voor wie er geen blijdschap is

Maar verdriet

Voor hen die iemand verloren aan het leven of aan de dood

Voor mensen voor wie er geen blijdschap is

In het massieve grijs

Van een depressie

Voor wie er geen blijdschap is

Vanwege de voortdurende dreiging

Van dood, geweld, tekort.

We bidden u, wil nabij zijn waar we ons zorgen maken

Over onszelf, over gezondheid, over naasten, over de wereld

Wil die zorgen met ons dragen en ons een weg wijzen

Wil bij ons zijn waar we ons zorgen maken over uw kerk

En haar gedoe.

Dat we de werkelijkheid van wie u bent

Recht blijven doen, in blijdschap en zorgeloosheid.

Wil zijn bij hen voor wie december al te donker is

Voor hen die zich vooral verheugen op

De dag dat kerst en oud en nieuw voorbij zijn

En alles weer gewoon is

Want dat is voor sommigen al ingewikkeld genoeg.

En geef ons bovenal God dat we mogen leven

In het licht dat u doet stralen

Kom Heer, kom,

En hoor ons nu we in stilte bidden wat ons bezighoudt:…. Onze vader