rondkijken in ....

Zeerijp

alles is gratis

Stadswandeling niet beschikbaar

naar alle andere stadswandelingen

InZicht video niet beschikbaar

naar alle andere InZicht video's

ZichtOp video over Zeerijp

fotovideo met muziek

understanding Dutch is not necessary


Fotoshow van Zeerijp

understanding Dutch is not necessary


foto: Jan Geerling cc-by-sa-4.0 

Geschiedenis van Zeerijp

Zeerijp wordt voor het eerst vermeld als Ripa in de Kroniek van Bloemhof onder de jaren 1227 en 1228. Ook Jacob van Deventer gebruikt op zijn kaart van 1559 de verkorte vorm Ryp, die in het Gronings vaak wordt gebruikt. Het dorp wordt in 1461 vermeld als jnden Rijm en 1462 als Rijpp. Een zeventiende-eeuws afschrift van een akte uit 1396 spreekt over in 1396 vermeld als Serijp, maar hier wordt Oprijp te Uithuizen bedoeld.

De naam komt van het Germaans rîp, reep, rîm in de betekenis van 'rand, oever, landstrook'. Dit woord werd niet alleen gebruikt voor de oever van de zee (bijvoorbeeld in het Oudengels særima), maar ook voor een nederzetting aan een oever of op een kwelderwal. In de Ommelanden komt de naam meermalen voor, bijvoorbeeld de nederzettingen Ripon (fan theru Ripu) bij Warffum (omstreeks 1050), Oprijp te Uithuizen, Langerijp bij Appingedam, Lutjerijp bij Leermens, in den Rijpe bij Pieterburen (1528) en het verdwenen Diurardasrip in Duurswold. Ook in de buurgewesten komt de naam vaak voor. Het woord is verwant aan het Groningse woord riepe ('stoep'). Er vond bovendien een wisselwerking plaats met het Latijnse woord ripa, dat eveneens 'oever' betekent.

Zeerijp is mogelijk ontstaan door pioniers die zich mogelijk in de tiende of elfde eeuw vanuit Eenum vestigden op twee langgerekte wierden enkele honderden meters ten zuiden van het huidige dorp. Ergens na het jaar 1000 werd een dijk aangelegd over de kwelderruggen en oeverwallen van de Fivelboezem, vanaf Uithuizen via Westeremden naar Zeerijp en verder via Godlinze en Spijk naar het oosten. Bij opgravingen bij de dorpskerk is onder de aanbouw (het vroegere schooltje) een gemetseld riool gevonden dat wellicht gebruikt werd voor de afwatering of om zoet water aan te voeren. Nadat de Fivelboezem een flink stuk was verland werd kort daarna, nog in de twaalfde eeuw, ongeveer een kilometer noordelijker parallel aan deze dijk een nieuwe dijk aangelegd om de nieuwe kweldergronden, waarmee de eerste Fivelpolder ontstond. Rondom de oude dijk ontstond daarop in de vroege dertiende eeuw het huidige dorp, waarbij een eerste kerk werd gebouwd die veel kleiner was dan het huidige gebouw. Enkele restjes tufsteen zijn wellicht gebruikt bij de fabricage van tras (waterbestendig mortel). In 1227 komt het dorp voor in de Kroniek van Bloemhof, toen priester Herbrand van Zeerijp werd vermoord. Volgens de negentiende-eeuws volksverhaal had het dorp een haventje en een vuurtoren, maar daarvoor bestaat geen enkele aanwijzing. De Fivelgronden waren erg rijk, waardoor het dorp al snel tot bloei kwam; het begin van een eeuwenlange geschiedenis als agrarische nederzetting. In de eerste helft van de veertiende eeuw verrees de grote kruiskerk van het dorp, de Jacobuskerk. Deze kerk vormt met de 15e-eeuwse toren nog altijd het baken van het dorp.

In de loop der tijd werden er ten minste zes steenhuizen rond het dorp gebouwd, waarvan er vier uitgroeiden tot borgen. De 17e eeuw vormde de bloeitijd voor de borgen. Veel van de inventaris van de kerk werd in die tijd geschonken door de lokale adel. In de 18e eeuw verdwenen de vier borgen of werden verbouwd tot boerderijen. De rouwborden en grafzerken in de Jacobuskerk herinneren nog aan de vroegere adellijke families zoals Clant, Grevinck, Ten Holte, Van Borck en Rengers.

In 1590, tijdens de Tachtigjarige Oorlog, werd het dorp net als 't Zandt en Leermens geplunderd door Staatse troepen. Dorpspastoor Gerardus Alberti uit Appingedam werd in 1581 ontvoerd door de Staatse troepen; de kerkvoogdij betaalde losgeld, maar de hoogbejaarde Alberti vluchtte uiteindelijk naar Friesland. Hij werd in 1586 predikant te Paesens en keerde in 1595 alsnog terug naar Zeerijp, waaar hij in 1600 stierf. Het vroeger altaar diende als zijn grafsteen. De steen is nog in de Jacobuskerk te zien.

Lange tijd bleef het dorp vrij klein. Op de kerspelkaart van Beckeringh uit 1759 bestaat het dorp uit wat lintbebouwing langs de Borgweg en een groepje huizen op 'De Kamp' (rond de Kampweg) ten noorden van de kerk. Het dorp bestond uit een verzameling van boerderijen en boerderijtjes. De pastoor (later de dominee), de vicaris (later de koster-schoolmeester), bakker-molenaar, smid en wagenmaker hadden elk een stuk eigen grond en een stal. Op oude foto's is de oude dubbelfunctie van hun woningen nog terug te zien. Met de reformatie kreeg de kerk een aanbouw, waarin de eerste kosterschool werd gesticht. In de 18e eeuw kreeg de kosterij een eigen aanbouw om les te geven en vanaf de 19e eeuw werd les gegeven vanuit een apart schoolgebouw dat eerst op De Kamp stond, vervolgens aan de Eenumerweg en sinds de jaren 1980 aan de Kwekersweg.

De woelingen van de 18e eeuw gingen niet voorbij aan het dorp. Zo was een van de leiders van de boerenopstand van 1748, Jan Clasen Nieboer, afkomstig van de Boukumaheerd (de vroegere borg Boukum). Volgens Ter Laan vielen in 1795 in Zeerijp 2 doden en 9 zwaargewonden bij onrusten tussen oranjeklanten en patriotten, hoewel hij elders hetzelfde aantal doden en gewonden ook bij Westeremden aangeeft in dat jaar.

Begin 19e eeuw nam de welvaart toe op het Groninger platteland. Veel boeren schakelden toen over van veeteelt naar het meer winstgevender akkerbouw. Het dorp breidde zich uit in die periode. De aardappelziekte van de jaren 1845 en 1846 zorgden daarentegen voor een emigratiegolf naar vooral Holland (Michigan). Een tweede periode van welvaart tussen 1850 en 1885 zorgde opnieuw voor een groei van de bevolking. Tot 1900 breidde het dorp zich vooral uit richting de Molenweg en de Zeerijpstertil aan oostzijde van het dorp. In die tijd werden ook de wegverbindingen met dorpen in de omgeving verbeterd. De provinciale weg naar Loppersum werd aangelegd rond 1855, de Eenumerweg richting Eenum werd in 1957 verhard tot een grindwegen en de Molenlaan richting De Groeve werd rond 1875 verhard. Een tweede emigratiegolf uit Zeerijp, als gevolg van de Grote Depressie, vond plaats rond 1890, toen Noord-Amerika en Argentinië populair waren. Een derde golf vond plaats tijdens de Grote Depressie tussen 1929 (Zwarte Donderdag) en 1936.

In de nadagen van de oorlog werd het dorp beschadigd door aanvallen van de Batterie Nansum tijdens de bevrijding van Delfzijl. Het dorp werd bevrijd op 20 april 1945, maar de kustbatterij werd pas op 29 april tot zwijgen gebracht. Na de oorlog vond tijdens de wederopbouw in de jaren 1950 een vierde emigratiegolf plaats, toen met name Canada en Australië populair waren. In die tijd werd de bebouwing van het dorp wat verdicht, met name door nieuwbouw langs de Noorderstraat. In de jaren 1950 en 1960 nam de bevolking af als gevolg van landbouwmechanisatie en schaalvergroting, waardoor veel landarbeiders overbodig werden. Een deel van de bevolking kreeg werk in de nabijgelegen industriegebieden van Delfzijl (Oosterhorn) en bleef soms in het dorp wonen.

Tussen Westeremden en Zeerijp vond in de nacht van donderdag op vrijdag 26 januari 2007 een lichte aardbevingplaats als gevolg van aardgaswinning. Deze had een kracht van 2,3 op de schaal van Richter.. Op 8 januari 2018 registreerde het KNMI een sterkere beving bij Zeerijp: 3,4 op de schaal van Richter (zie Aardbeving Zeerijp 2018). ]Ook andere aardbevingen in Groningen werden soms in Zeerijp gevoeld. In 2009 werd een grote scheur in de toren van de Jacobuskerk ontdekt die mogelijk te maken heeft met de aardgaswinning.[

Riepster licht.

In Groningen wordt het verhaal verteld van het Riepster lichtdat af en toe in de buurt van Zeerijp zou worden gezien.[4]Hierbij behoort de onderstaande legende, hier verteld door Van der Aa in 1841:

"Onder de bijzonderheden van dit dorp [Zeerijp] rekenen wij de Woldweg of Wolddijk en het aldaar zo algemeen waargenomen bekende spokende Rijpster licht. Dit zeer gevreesde licht was geen zich verplaatsende ruil of vurige landmeter, geen valse lantaarn of stalkaars [benamingen voor spokende lichtgeesten], geen dwaal- of hiplicht, maar een blijvend licht, dat op dezelfde plaats dan eens zeer helder en dan eens bijna onmerkbaar gezien werd. Er bestaat omtrent de oorsprong van dit licht de volgende legende. Keizer Karel de Grote beval na zijn overwinning op de Friese koning Radboud II opdracht dat overal de wetten in schrift zouden worden gesteld. De Friezen benoemden tot dat einde twaalf deskundige personen, wetgeleerden, door hen Wimoedes en door de Noormannen Azen genaamd. Deze moesten als ingewijden de heilige godentaal, die merendeels uit rijmen en spreuken bestond, uit het Oudfries in het Latijn overzetten, en die vertaling zou hen vervolgens tot richtsnoer verstrekken. De Wimoedes weigerden: het was huns inziens niet geoorloofd het door hun voorouders in orakeltaal uitgesprokene op schrift te stellen; ook wilden ze zich niet aan de nieuw ingevoerde keizerlijke wetten onderwerpen, als wijkende te zeer af van hun aloude zeden en gewoonten, waaraan zij bijzonder gehecht waren. De keizer stelt hen nu voor een keus, binnen zeven dagen te doen: onthoofd, levend begraven of in een stuurloos schip uitgezet worden. Ze kiezen voor het laatste.

Voor Gods weer en wind drijvend, vertelt een van de Wimoedes, met name Azing of Asega, dat hij eens in een leerrede van Willebrord gehoord had dat Jezus Christus na zijn opstanding, op het bidden van zijn in druk gezeten [in angst zittende] vrienden onder hen verschenen was, hoewel de deuren van de zaal waarin zij zich bevonden gesloten waren. Hij stelt voor dat ook zij tot Jezus bidden. En ziet: terwijl zij nog baden, vertoonde zich achter in het schip een man, rustende met zijn hand op het kromhout waarmee hij het schip bestuurde en hen alzo weer in de haven vanwaar zij uitgevaren waren terugbracht. Als nu de dertiende, met de twaalf Wimoedes, aan welke hij in uiterlijk voorkomen geheel gelijk was, aan land kwam, wierp hij het kromhout op de grond, alwaar het terstond brandde en vervolgens tot een lichtende baak voor de zeelieden werd, totdat ’t Zandt [de haven van Zeerijp] verstopte, waarop het brandende hout verdween en door eene rijke bron van heerlijk vers water vervangen werd. Doch van toen af brandde de duivel hier aan de dijk een vuur als een valse lantaarn, een groot licht, om de zeelieden te misleiden, daar dit licht bij nadering verdween. De dertiende onderwees de Wimoedes verder. Als zij nu wel onderricht waren, zagen ze de dertiende niet langer. Zij kozen het landrecht dat hun door Maria’s zoon geleerd was en deze verzameling van wetten verwierf de goedkeuring van de keizer en de paus beide, en door deze ingeving van Jezus Christus kregen de anders stijfhoofdige Friezen hun wetten overeenkomstig des keizers verlangen. Het zo gevreesde Rijpster licht is dus niet anders dan het vuur van de Boze.