Poliklinische behandeling
Algemeen
Scherp instellen effectief bij type 2 diabetes indien korte diabetesduur, jong (bv. <65 jaar), geen (macrovasculaire) complicaties, haalbaar zonder hypoglycemieën
Overweeg direct starten met insuline indien: type 1 diabetes/LADA een mogelijkheid is (in afwachting van definitieve diagnostiek), zeer hoog HbA1c (>97 mmol/mol) of symptomen passend bij katabolisme die insulinedeficiëntie suggereren (gewichtsverlies, polyurie, polydipsie)
Let op: bij hoog HbA1c (≥75-85 mmol/mol) niet te snel laten zakken (<3 maanden) i.v.m. risico paradoxale toename (pre)proliferatieve retinopathie. Altijd éérst door oogarts beoordeling en eventuele lasertherapie.
Verwijzing naar: diëtist, diabetesverpleegkundige, oogarts, voetcontrole, evt. medisch psycholoog (o.a. bij signalen depressie, angst voor prikken/hypo, motiverende gesprekstechniek, hypoglycemiepreventietraining)
Glycemische streefwaarden NHG
Streefwaarde HbA1c, afhankelijk van leeftijd, behandeling en ziekteduur:
Leeftijd <70 jaar: <53 mmol/mol
Leeftijd ≥70 jaar en leefstijlmaatregelen of metformine monotherapie: <53 mmol/mol
Leeftijd ≥70 jaar en ziekteduur <10 jaar en metformine+SU: <58 mmol/mol
Leeftijd ≥70 jaar en ziekteduur ≥10 jaar: <64 mmol/mol
Hogere streefwaarden: bij kwetsbare ouderen en mensen met een korte levensverwachting (arbitrair: < 5 jaar) zijn glucosewaarden van 6-15 mmol/l en HbA1c-waarden tot 69 mmol/mol acceptabel.
Glucosewaarden
Nuchter: 4.5-8.0 mmol/L
Preprandiaal: 4.4-7.2 mmol/L
Postprandiaal: <10 mmol/L
Pomptherapie
Niet-zwangeren: TIR >70% en TBR <4%
Kwetsbaar of hoog risico hypoglycemie: TIR >50% en TBR <1%
Behandelplan
Laag-risico patiënten (NHG)
Dit NHG stappenplan gebruiken indien laag cardiovasculair en renaal risico (vooral gericht op glucoseregulatie)
Voedingsadviezen, lichaamsbeweging. Start metformine (500-850 mg 1dd; max 1000 mg 3dd).
Toevoegen SU-derivaat toevoegen (bij voorkeur gliclazide 30 mg 1dd, max 120 mg)
Toevoegen (middel)langwerkende insuline (zie pagina insuline) eenmaal daags voor de nacht (startdosis 10 EH of 0.1-0.2 EH/kg); op indicatie GLP-1 receptor agonist (BMI >30 kg/m2 en streef HbA1c <15 mmol/mol boven streefwaarde) of DPP4-remmers (streef HbA1c <15 mmol/mol)
Intensiveer insuline 2-4x daags; op indicatie DPP-4 remmer of GLP-1 receptor agonist
Behandelplan bij CKD (ESC)
Behandelplan hoog-risico patiënten (NIV)
Dit NIV stappenplan gebruiken indien zeer hoog risico op hart- en vaatziekten (vooral gericht op verlaging hart- en vaatziekten en/of progressie chronische nierschade)
Indien nog geen medicamenteuze behandeling diabetes mellitus
Start SGLT-2 remmer monotherapie tenzij contraindicaties (zie tabel)
Voeg metformine toe
Overweeg toevoeging GLP-1 agonist
Voeg insuline toe
Indien wel reeds medicamenteuze behandeling diabetes mellitus
Toevoegen SGLT-2-remmer indien HbA1c >53 mmol/mol en geen contraindicaties. Pas huidige medicatie aan (zie tabel)!
Indien contra-indicatie SGLT-2-remmer: toevoegen GLP-1 agonist
Behandeling naar fenotype
Insuline
Basale werking: anti-katabool (glucoseregulatie buiten de maaltijden)
Momentane werking: anabool (glucoseregulatie tijdens en direct na maaltijden)
Endogene insulineproductie: basaal 0.5-1.0 EH/uur, totaal 18-32 EH/dag
Spuiten
Insulinedosering splitsen bij 50 EH of meer
Kortwerkend spuiten in de buik, langwerkend spuiten in de dij of bil (langzamere opname)
Meten
Extra meten bij psychische/lichamelijke stress, zwangerschap, hypo-unawareness, medicatien, sport, alcohol, vasten, vakantie/reizen (tijdsverschil)
Insuline instellen
Basaal insuline
Startdosis langwerkend insuline bij type 2 diabetes: 10 EH of 0.1-0.2 EH/kg. Startdosis bij type 1 diabetes: 0.2-0.5 EH/kg/dag (direct in viermaal daags schema waarbij 40-50% als basaal insuline); uiteindelijk behoefte blijkt vaak 0.6-0.7 EH/kg/dag
In principe dosering in de avond, alleen bij nachtelijke hypoglycemieën overwegen in de ochtend te geven. Nuchter glucose streefwaarde is hetzelfde voor zowel ochtenddosering als avonddosering. Sommige patiënten bereiken betere instelling met basaal insuline 2dd (bv. NPH 2dd of insuline glargine 2dd). Insuline glargine U-300 geeft een stabielere instelling dan U-100 door langere werkingsduur en minder piekeffect, wordt 1dd gegeven.
Indien NPH: dan tweemaal daags, waarbij ca. 2/3 als ochtendgift en 1/3 als avondgift. NPH heeft piekeffect 4-6 uur na gift.
Bepaal dagelijks nuchtere glucose, pas zo nodig elke 2-3 dagen insulinedosering aan met 10% of 2-4 EH tot nuchtere waarde 4.5-8 mmol/L
Indien hypoglycemie: achterhaal oorzaak hypoglycemie, verlaag insuline aan met 10-20% of 4 EH
Stop of halveer dosering SU-derivaat
Tweemaal daags schema
Tweemaal daags schema: relatief simpel, grote lunch niet handig.
Van eenmaal daags insuline naar tweemaal daags schema: neem 80% van de totale dagdosis insuline van het eenmaal daagse regime en verdeel deze hoeveelheid: 2/3 van het aantal EH voor het ontbijt en 1/3 van het aantal EH voor het avondeten.
Pas de dosering aan met 10-15% of 2-4 EH tot streefwaarde bereikt is: nuchtere bloedglucose 4.5-8 mmol/l en post-prandiale glucose <10 mmol/L.
Indien hypoglycemie: achterhaal oorzaak hypoglycemie, verlaag insuline aan met 10-20% of 4 EH
Basaal-bolus insuline
Start basaal-bolus daags schema bij type 2 diabetes indien HbA1c boven streefwaarde ondanks goed nuchter glucose of basaal insuline >0.7-1.0 IU/kg.
Bij voorkeur maximaal 50% langwerkend (liever iets lager) en minimaal 50% kortwerkend insuline (bv 15 ontbijt, 15% lunch en 20% diner) van totale hoeveelheid insuline
Van eenmaal daags insuline naar basaal-bolus: start met 4 EH snelwerkend insulineanaloog bij de maaltijd (10-15 minuten vóór maaltijd of direct ná maaltijd). Bij voorkeur eerst eenmaal daags kortwerkend bij de grootste maaltijd met evaluatie na 3 maanden. Uitbreiden naar overige maaltijden op geleide van HbA1c. Bij NPH: piekeffect na 4-6 uur, soms geen bolus nodig bij lunch.
Eerst dosis langwerkende insuline ophogen o.b.v. nuchter glucose.
Daarna dosis kortwerkende inssulineaanpassen o.b.v. postprandiale glucose met stapjes van 1-2 EH (of 10-15%) twee keer per week.
Continue subcutane insuline-injectie (CSII)
Indicaties: o.a. niet goed te reguleren met 4-5 insuline-injecties per dag, grote fluctuaties, scherpe regulatie wenselijk (bv. zwangerschap)
24-uur infusie van snelwerkend insuline-analoog + preprandiale toediening van bolus insuline
Bolusadvies m.b.v. boluscalculator o.b.v. actuele glucose, hoeveelheid koolhydraten, restactiviteit van insuline in het lichaam, persoonlijke instellingen (insuline-koolhydraatratio, insulinegevoeligheid, werkingsduur insuline, glucosestreefwaarde)
Zie verder type 1 diabetes
Nachtelijke hypoglycemieën
Patiënten worden vaak pas wakker paar lagere waarden
Clues: katerig gevoel in de ochtend, hoge waarden overdag doch laag HbA1c
Overweeg basaal insuline in ochtend te geven of langerwerkend basaal insuline te geven (bv. insuline degludec of insuline glargine U300)
Problemen
Glycemische variatie door dieet: laat drie dagen dagboek bijhouden van eetpatroon, beweging/sport en insuline. Verwijs naar diëtist voor aanleren tellen van koolhydraten.
Postprandiale hyperglycemie: aanpassing dieet (meer vezels, meer langzaam absorberende koolhydraten en/of minder koolhydraten), aanpassing tijd tussen insuline en maaltijd of aanpassen preprandiale insulinebolus
Verhoogd nuchter glucose: 'dawn phenomon' door diurnale secretie van hormonen (met name groeihormoon) die effect insuline antagoneren; beperk snacken voor het slapen, evalueer of patiënt kortwerkend insuline voor de nacht gebruikt om snacken te coveren; pas zo nodig basaal insuline aan
Geen duidelijk patroon: vaak het gevolg van irregulaire leefstijl en eetpatroon. Evalueer stress, sport, pijn, steroiden, infectie, menstruatie. Evalueer spuittechniek en meettechniek
Hyperglycemie door angst voor hypoglycemie: splits langwerkend insuline in 2dd glargine, gebruik minder basaal insuline en meer preprandiaal
Typen insuline
Insulinepreparaten
Kortwerkend (NB: geen verschil tussen insuline lispro, aspart en glulisine)
Lispro: Humalog (U100/U200)
Aspart: NovoRapid (T1/2 6-9 min, i.v. uitgewerkt na 30-45 min), Fiasp (ultrasnelwerkend: <5 min)
Glulisine: Apidra
Gewoon / regular: Actrapid, Insuman Rapid, Humuline Regular
Middellangwerkend
Insuline isofaan / NPH: Humuline NPH, Insulatard, Insuman Basal
Langwerkend (steady-state na 2-4 dagen)
Glargine: Abasaglar (U100), Lantus (U100), Toujeo (U300; ultralangwerkend: 36h).
NB: Lantus U300 werkt langer en stabieler dan U100. Vaak wel 10-20% meer insuline nodig.Detemir: Levemir
Degludec: Tresiba (U100/U200; ultralangwerkend: 42h)
Mengpreparaten
Lispro/protamine: Humalog MUix 25/75, Humalog Mix 50/50
Aspart/protamine: Novomix 30/70, Novomix 50/50, Novomix 70/30
Schema follow-up visites
Diabetische retinopathie
Achtergrond
Pathogenese retinopathie: gestoord zuurstoftransport > gestoorde zuurstofafgite > capille hyperpermeabiliteit > neovascularisatie
Type 1 diabetes: 50% retinopathie na 10-12 jaar, 75% na 20 jaar
Type 2 diabetes: 25% retinopathie bij diagnose, 75% na 20 jaar
Gevolgen retinopathie: preretinale bloeding, glasvochtbloeding, ablatio retina, maculaoedeem, maculadegeneratie, acuut glaucoom, cataract
Cave: verslechtering (pre)proliferatieve retinopathie bij te snelle correctie van hoog HbA1c (≥75-85 mmol/mol). Stuur patiënten meteen langs oogarts bij start therapie.
Start screening
Type 1 diabetes, type 2 diabetes, LADA, MODY of andere vormen: binnen 3 maanden na diagnose
Zwangeren met bestaande diabetes: bij eerste zwangerschapscontrole
Zwangerschapsdiabetes: geen screening
Classificatie (UK classificatie, Scanlon 2015)
R0: geen zichtbare retinopathie
R1: Milde achtergrondretinopathie; Microaneurysmata en/of retinabloeding (puntvormige bloedingen of ‘red dots’, maximaal 10)
R2: Pre-proliferatief: (matige tot ernstige non-proliferatieve retinopathie); Multipele, ronde of vlekkige bloedingen en/of vastomlijnde IRMA en/of ‘venous beading’ en/of reduplicatie
R3: Proliferatieve retinopathie; Alle nieuwe vaten, pre-retinale fibrose, glasvocht- of pre-retinale bloeding met of zonder loslating door tractie
M0: Geen zichtbare maculopathie
M1: Gaat gepaard met R1, R2 of R3. Maculopathie: aanwezigheid van tweedimensionale fotografische markers van diabetische maculopathie; Exsudaat binnen 1 disc diameter van het centrum van de fovea, circinate- of groeps-exsudaten binnen de macula, microaneurysma of bloeding binnen 1 disc diameter van het centrum van de fovea.
Frequentie
Eenmaal geen zichtbare retinopathie (R0): tweejaarlijks
Tweemaal achtereen geen zichtbare retinopathie (R0): driejaarlijks
Milde (achtergrond) retinopathie: jaarlijks
Milde (achtergrond) retinopathie (R1) in beide ogen, of visusbedreigende retinopathie (R2, R3, M1): verwijzing naar oogarts
Organisatie
De diabetes-hoofdbehandelaar is verantwoordelijk voor het aanbieden van de diabetische oogscreening.
De screenende partij stuurt na iedere screeningssessie een gespecificeerd verslag inclusief follow-up advies aan de hoofdbehandelaar.
De hoofdbehandelaar ziet toe op een correcte verwerking van screeningsuitslagen in het EPD.
Complicaties
Diabetische nefropathie
RAAS blokkade (ACEi/ARB) werkt niet bij te veel zouttinname!
SGLT-2 remmers verminderen hyperfiltratie in diabetische nefropathie via tubulo-glomerulaire feedback
Albuminurie is een marker voor vaatschade, maar heeft ook direct toxische effecten op tubuluscellen
Diabetische neuropathie
Achtergrond
Perifere neuropathie (bv. klapvoet)
Sensibele stoornissen: distale symmetrische (poly)neuropathie
Motorische neuropathie: uitval innervatie intrinsieke voetmusculatuur (holvoet met klauwstand) en uitval innervatie buigers/strekkers voet (platvoet)
Cave: stille fracturen na trauma
Stappenplan
Vraag of er sprake van pijn aan handen of voeten
Zo ja, verricht DN4 waarbij score ≥4 duidt op neuropathische pijn. Score <4: overweeg andere oorzaken, zoals vasculair, arthrogeen of medicamenteus.
Controleer op alarmsymptomen: acuut begin, asymmetrie, een voornamelijk proximale aandoening, overwegend motorische klachten, of snelle progressie of veel pijn. Verwijs dan naar neuroloog.
Bespreek belang van goede diabetesregulatie en mogelijkheid syptomatische therapie
Medicamenteus
Eerste keuze: duloxetine of venlafaxine
Tweede keuze: amitriptyline, nortryptiline, gabapentine of pregabaline
Derde keuze: carbamazepine of topische 0.075% capsaïcine
Start met lage dosering, hoog geleidelijk op
Bij onvoldoende resultaat: verwijs naar anesthesioloog-pijnspecialist of neuroloog voor bv. TENS of ruggemergstimulatie
DN4 score
Autonome dysfunctie
Cardiaal: afname variabiliteit hartfrequentie (respiratie, houding, Valsalva), basaal hogere hartfrequentie, orthostatische hypotensie
Gastrointestinaal:
Oesofagus: dysfagie (vertraagde passage met slik- en zakklachten), oesofagusspasme, reflux/zuurbranden (evt. rechtop slapen)
Maag: gastroparese (anorexie, misselijkheid/braken, opgeblazen gevoel, onvoorspelbaarheid hypo-/hyperglycemieën)
Dunne darm: opgeblazen gevoel, episodisch (vooral nachtelijke) diarree, verteringsstoornissen, onvoorspelbare hypo- en hyperglycemie
Colon: obstipatie, distensie, incontinentie
Urogenitaal:
Neuropathie blaas: afname sensatie blaasvulling, toenemende blaascapaciteit, langer durende en minder krachte mictie, blaaskrampen, residu, overloopblaas, incontinentie, recidiverende urineweginfecties
Seksuele dysfunctie