Airway

  • Reanimatie
    1. Ruimte creëren
    2. Ademweg inspecteren
    3. Guedell plaatsen
    4. Kap aansluiten op zuurstof
    5. Start beademing kap (30:2)
    6. Controle luchtlekkage + thoraxexcursies + ademgeruis beiderzijds
    7. Plaatsen iGel --> indien geen luchtlekkage, continue ventilatie tijdens borstcompressies (frequentie 10/min)
  • Ademminuutvolume ~10% van lean body weight. Geef bij non-rebreathing masker ca 1.5-2x dit ademminuutvolume ter preventie van CO2-stapeling.
  • OptiFlow:
    • Verbetering oxygenatie door hoge flow bij verhoogde ademarbeid. Tevens bevochtiging lucht.
    • Creëert een soort PEEP
    • Niet gebruiken bij verhoogde pCO2
  • Non-invasieve beademing
    • Voorwaarden: coöperatieve patiënt, hemodynamisch stabiel en verwachte verbetering binnen 48 uur of als bridge-to-intubation
    • Met name geschikt voor astma cardiale en exacerbatie COPD
    • Indien na 2 uur geen verbetering in kliniek en bloedgas, dan overgaan tot intubatie of stoppen NIV
  • Auto-PEEP:
    • Ontstaat als inspiratie reeds begint vóór volledige expiratie (bv. bij COPD)
    • Monitoren kan door instelling apparaat of door evalueren flowcurve. Eventueel op proef machine kortdurend loskoppelen.
    • Verhoogt kans op hypotensie

Voorbereiding intubatie (SALT-MO2VIE)

  • Suction
  • Airway (bv. larynxmasker, Mayo-tube)
  • Laryngoscoop
  • Tube (diameter man: 8-9, vrouw: 7-8)
  • Medicatie
    • Anesthetica en vulling over dikste infuus. Cave tensiedaling bij geven anesthetica door sympothicolyse (behalve bij ketamine)
    • Vasopressie +/- inotropie over dunste infuus. Zorg voor constante flow.
  • O2: pre-oxygenatie
  • Ventilator: instellingen machine
  • IV-toegang: 2 of meer
  • Elektriciteit: defibrillator, evt. reeds paddles plakken

Parameters volledige beademing

    • Teugvolume (volume-gestuurd of druk-gestuurd, compliantie long is bepalend)
    • Ademfrequentie
    • FiO2 (start 1.0)
    • PEEP
    • I:E ratio (inspiratie:expiratie)
    • Flow

Parameters ondersteunende ademhaling

  • Druk
  • FiO2
  • PEEP
  • Flow

(dus niet: ademminuutvolume, omdat ademfrequentie zal dalen bij aanbod van meer druk)

Oxygenatie wordt bepaald door (doel: SaO2 ≥90%)

  • FiO2
  • PEEP
  • (Evt. tijd (inspiratie))

Ventilatie wordt bepaald door (doel: pH >7.20)

  • Ademminuutvolume: teugvolume x ademfrequentie
  • Ademfrequentie
  • I:E ratio

Volume-gestuurd

  • P-plateau is gelijk aan P-alveolair
  • P-piek geeft weerstand in luchtweg weer

Overgang control naar support

  • Druk-gestuurde trigger (bv. -2 cm H2O) of flow-gestuurde trigger (bv. 2L/min)
  • Voorbeeld: bij PEEP 5 cm H2O en druk-trigger -2 cm H2O moet patiënt -7 cm H2O negatieve druk maken
  • Bij patiënten met auto-PEEP: PEEP gelijk zetten aan auto-PEEP

Weanen / detubatie

Voorwaarden ontwentrial

  • Klinische inschatting: intacte luchtwegreflexen (hoesten en slikken), afwezigheid grote hoeveelheden sputum, verbetering van ziektebeeld waarvoor patiënt werd geïntubeerd
  • Stabiele hemodynamiek: HF ≤140/min, systolische bloeddruk 90-160 mmHg, geen of lage dosis vasopressine, stabiele metabole situatie
  • Adequate oxygenatie : SaO2 >90% of FiO2 <40%, PEEP ≤8 cm H2O
  • Adequate longfunctie: AF ≤35/min, IPAP ~10 cm H2O, MIP ≤20-25 cm H2O, Vt >5 ml/kg, AF/Vt <105 teugen/min/l (RSBi), Geen respiratoire acidose
  • Adequate cognitie: geen sedatie of adequate cognitie bij sedativa


Faalcriteria voor ontwentrial

  • Subjectief: agitatie, angst, somnolentie, zweten, cyanose, toename ademarbeid, toename gebruik hulpademhalingsspieren, dyspnoe
  • Pulmonaal: PaO2 ≤50-60 mmHg op FiO2 ≥50% of SaO2 ≤90%, pH <7.32, AF >35/min of toename ≥50%
  • Hemodynamisch: HF >140/min of toename ≥20%, systolische bloeddruk >180 mmHg of toename ≥20%, systolische bloeddruk ≤90 mmHg, cardiale aritmie