Stollingstesten

Primaire hemostase

De activatie van bloedplaatjes. Een stimulator bindt aan een receptor en start de verhoging van intracellulair Ca2+ en de activatie van fosfotyrosinekinases en de proteïnekinases B en C. Dit leidt tot opening van de fibrinogeenreceptor (glycoproteïne IIb/IIIa) en translocatie van het negatief geladen ‘phosphatidylserine’ (PS). Fibrinogeenbinding leidt tot aggregatie en PS bevordert de stolling op het plaatjesoppervlak. Secretie van ADP en het vrijkomen van tromboxaan A2 bevorderen plaatjesactivatie door binding aan de P2Y1-, P2Y12- en tromboxaanreceptoren. cAMP=cyclisch AMP, COX-1=cyclo-oxygenase type 1, PTK=‘protein tyrosine kinase’ (fosfotyrosinekinase), PKC=proteïnekinase C, PKB=proteïnekinase B. 

Diagnostisch algoritme primaire hemostase

Plaatjesaggregatiemetingen (LTA)

iProva protocol

Achtergrond

Wanneer een patiënt een objectief vastgestelde bloedingsneiging heeft zonder dat deze verklaard kan worden door een verlaagd bloedplaatjes aantal zijn aggregatie studies nog steeds de beste optie om de aard van de afwijking op te sporen. Na afname van het bloed moet dan eerst plaatjes-rijk plasma (PRP) bereid worden. Centrifugatie van het bloed (10 minuten, 200 g) verwijdert rode en witte bloedcellen terwijl de meeste (circa 85%) van de bloedplaatjes achterblijven in het plasma. Plaatjes aggregatie studies worden uitgevoerd in een aggregometer. In principe bestaat een aggregometer uit een cuvet waarin plaatjesrijk plasma (PRP) aanwezig is. Het minimale bloedplaatjesaantal in PRP nodig voor een goede aggregatie hangt af van de stimulus. Voor de meest gebruikte stimuli als collageen, ADP of ristocetine is minimaal 75.000 plaatjes/μL nodig. De bloedplaatjes worden continu geroerd. Door de cuvet gaat een lichtbundel en het doorvallend licht wordt gemeten. Vervolgens wordt een activator voor de aggregatie toegevoegd, bijv. ADP, collageen of arachidonzuur. De plaatjes gaan nu aggregeren en zullen samenklonteren tot een bloedplaatjesprop die door het roeren blijft zweven in het plasma. Hierdoor zal het resterende plasma in de cuvet meer licht doorlaten. Dit doorvallend licht wordt gemeten en continu geregistreerd. De optische weergave van de aggregatie (verandering van de lichtdoorlaatbaarheid van het PRP) bevat veel informatie over het functioneren van het bloedplaatje. De optische aggregatie curve kan verdeeld worden in drie fasen. Tijdens de shape change (fase 1) veranderen de bloedplaatjes van vorm, ze vormen lange uitlopers (pseudopodia) waarmee ze aan elkaar kunnen verkleven. Tijdens de primaire aggregatie verkleven de plaatjes met elkaar zonder dat de inhoud van hun granula naar buiten komt (fase 2). Wanneer de inhoud van de granula wordt uitgescheiden (release reactie) vindt de secundaire aggregatie plaats (fase 3).

Bloedplaatjes reageren verschillend op de diverse stimulatoren. ADP is een zwakke stimulator, bij 1 μM ADP is de aggregatie reversibel en is er geen secretie, bij 2-3 μM treedt er bifasische aggregatie op met secretie en bij >5 μM ADP is de aggregatie monofasisch.

Voor de interpretatie van de aggregatiecurven zijn twee mechanismen essentieel die beide vooral werken op de secundaire aggregatie, de secretie van o.a. ADP uit de dense bodies en de vorming van tromboxaan A2. Wanneer er te weinig ADP is in de dense bodies, ontbreekt de secundaire aggregatie na ADP en adrenaline stimulatie. De aggregatie door collageen en arachidonzuur zijn verminderd. Bij afwezigheid van de vorming van tromboxaan A2 is het beeld vergelijkbaar, alleen is er geen enkele response na arachidonzuur. Bij erfelijke afwijkingen in de fibrinogeenreceptor aIIbb3 (ziekte van Glanzmann) ontbreken alle aggregaties (behalve de agglutinatie onder invloed van ristocetine).

Aangezien ADP vooral in de dense bodies opgeslagen is, wordt bij storage pool disease een verhoogde ATP/ADP ratio gezien.

Bron: Stollingsklapper

Interpretatie

Voorbeelden

BSS = Bernard-Soulier Syndrome, VWD = Von Willebrand Disease, GT = Glanzmann Thrombastenia

Platelet Function Analyzer (PFA)

Algemeen

Voordelen: snel (<10 minuten per cartridge), weinig bloed nodig (900 microliter/cartridge), geen littekens, leeftijdsonafhankelijk, zeer gevoelig voor afwijkingen van VWF

Nadelen: matige reproduceerbaarheid, interpretatie nodig, slechte correlatie defecten bloedplaatjesfunctie, gevoelig voor anemie en trombopenie

1. Incubeer cartridge met volbloed2. Voer test 2x uit: 1x met collageen/ADP en 1x met collageen/epinefrine3. Meet de 'closure time' (CT)

Bloedingstijd

De bloedingstijd is de tijd tussen het aanbrengen van een gestandaardiseerd wondje op de onderarm en het moment dat de bloeding stopt. Met het bepalen van de bloedingstijd wordt de tijd gemeten die nodig is voor de in vivo vorming van een hemostatische prop in de huid. De bloedingstijd wordt tegenwoordig vaak beschouwd als een obsolete screeningstest voor het evalueren van de primaire hemostase. De bloedingstijd is inderdaad niet geschikt voor het voorspellen van een bloedingsrisico bij een invasieve ingreep. Het dient dan ook niet gebruikt te worden als pre-operatieve screening. De bloedingstijd is wel een goede test voor het meten van de primaire hemostase in de huid maar geeft geen of onvoldoende informatie over de hemostase in andere organen. De bloedingstijd is wel geschikt om de functie van bloedplaatjes te onderzoeken bij een patiënt met een objectief vastgestelde bloedingsneiging. Het gebruik van de bloedingstijd als screeningstest wordt steeds meer ontmoedigd, omdat de test belastend is voor de patiënt. Er zijn tegenwoordig alternatieve en voor de patiënt minder belastende testen op de markt als globale bloedplaatjesfunctie test. Deze testen hebben echter hetzelfde probleem als de bloedingstijd, ze zijn niet geschikt voor het voorspellen van een bloedingsrisico bij een invasieve ingreep.

ROTEM

Parameters ROTEM

Parameters

De test bestaat uit vier onderdelen (APTEM wordt vaak niet gedaan)

Referentiewaarden ROTEM

Interpretatie ROTEM

Casuistiek ROTEM

Normale stolling

Fibrinogeen tekort 

Trombopenie 

Hyperfibrinolyse

Heparine

Stollingsfactoren deficiëntie

Secundaire hemostase

Stollingscascade

Bron: thesis Lars ValkeRood: initiatiefase. Blauw: propagatie/acceleratie fase. Groen: fibrinolyse. Geel: anticoagulante stollingsfactoren. Onderbroken lijnen: remmend effect. Ononderbroken lijnen: stimuleren effect. Nota bene: het effect van trombine variëert van 
  • Anti-trombotisch in zeer lage concentraties (met name activatie van proteine C via trombomoduline)
  • Pro-trombotisch in hogere concentraties (met name omzetting van fibrinogeen, activatie van factor V/VIII/XI en activatie van bloedplaatjes
  • Anti-fibrinolytisch in nog hogere concentraties (activatie van TAFI en FXIII, en inactivatie van urokinase)

Fibrinolyse

Trombomoduline-trombine-proteine C systeem op endotheel

PT & aPTT

Algoritme PT + aPTT

Analyse solitair verlengde aPTT

Analyse solitair verlengde PT

Fibrinogeen en trombinetijd

Factoractiviteit: chromogene en one-stage assays

Chromogene assay

Stap 1: Incubatie van patiëntenplasma met FIXa, overmaat FX, trombine (optioneel), calcium en fosfolipidenStap 2: Vervolgens wordt FX omgezet naar FXa (met FVIIIa als rate-limiting enzyme)Stap 3: Toevoegen chromogeen substraat welke gehydrolyseerd wordt door FXaStap 4: Meten van verandering in kleurintensiteit, wat een directe maat is voor concentratie FXa en dus ook concentratie FVIIIaLimitaties: minder fysiologisch dan one-stage assay, overschat FVIII in sommige patiënten met milde hemofilie A, onderschat FVIII tijdens gebruik van sommige factorproducten (bv. Refacto), sensitief voor DOACs

One-stage assay


1. aPTT-based one-stage assays kunnen gebruikt worden voor factor VIII, IX, XI, XII (en ook in mindere mate voor factor II, V en X, maar dan wordt meestal een PT-based assay gebruikt).
2. Het principe is dat gekeken wordt naar mate van de aPTT correctie wanneer patiëntenplasma 1:1 wordt gemengd met plasma dat deficiënt is voor de te meten factor (concentratie <1 IU/dL) maar normale concentraties heeft voor alle andere factoren.
3. De aPTT van het patiëntenplasma (patiëntenplasma gemengd met deficiënt plasma) en referentieplasma (pooled plasma gemengd met deficiënt plasma) wordt gemeten in verschillende verdunningen, waarbij een 1/10 verdunning gemarkeerd wordt als het 100% (1.0 IU/mL) referentiepunt4. Het verschil tussen de aPTTs wordt volledig verklaard door de factorconcentratie (bv. FVIII) uit het patiëntenplasma. Afgelezen op een log-lineaire lijn kan het factorpercentage berekend worden.

Emicizumab

Bethesda assay (remmer)

Type I: complete remming FVIII. Allo-antilichamen die worden gezien bij remmers als gevolg van gebruik factorproductenType II: incomplete remmng FVIII. Allo-antilichamen die worden gezien bij verworven hemofilie.

Bethesda assay

Nijmegen Bethesda assay

Activated clotting time (ACT)

Vaatchirurgisch protocol voor heparinisatie bij arteriële ingrepen

Lupus anticoagulans

Bovenste groene gedeelte: situatie in afwezigheid LAC. Russell's viper venom en een LAC-geoptimaliseerde aPTT zet protrombine om in trombine in aanwezigheid van fosfolipiden en calcium. Onderste blauwe gedeelte: situatie in aanwezigheid LAC. Door APLA vindt verlenging plaat van de dRVVT en aPTT. Toevoegen van pool plasma normaliseert de dRVVT en aPTT niet. Toevoegen van een overmaakt aan fosfolipiden normaliseert dRVVT en aPTT wel. 

Normalized LAC ratio

Trombinegeneratie assay

Trombine heeft verschillende functies:


Trombinegeneratie assay

FluorescentiecurveBron
Eerste afgeleide van fluorescentiecurve = trombogram.Lag time: vooral afhankelijk van fibrinogeen, proeine S, factor VII, vrij TFPIETP en piekhoogte: fibrinogeen, factor XII, antitrombine en vrij TFPIBron

D-dimeer

Vorming fibrineFibrinogeen bestaat uit een centraal E-domein dat verbonden is aan twee buitenste D-domeinen door middel van drie verschillende paren van polypeptide ketens: Aalfa-, Bbeta- en gamma-. Trombine (factor IIa) knipt fibrinopeptide A en B van fibrinogeen waarna een fibrine monomeer ontstaat. Fibrine monomeren vormen een niet-oplosbaar complex. Vervolgens wordt FXIII geactiveerd. FXIIIa vormt verbindingen tussen lysine en glutamine waardoor een meer stabiel stolsels ontstaat.
Degradatie fibrinePlasminogeen wordt onder invloed van tissue plasminogen activator (t-PA) omgezet in plasmine. Plasmine knipt fibrine waarna fibrin degradation products (FDP) van verschillende molecuulgrootte (hoog, intermediair en laag-moleculair gewicht) ontstaan. Het uiteindelijke product zijn D-dimeer/fragment E complexen (DD/E) die twee (door FXIIIa) gebonden D-domeinen en een E-domein bevat. Dit kan een enkele 228 kDa DD/E complex zijn. maar ook X-oligomeren van enkele duizenden kDA. D-dimeer verwijst dus naar een heterogene groep peptide framgnenten die gevormd worden door de afbraak van cross-linked fibrine door plasmine.  De halfwaarde tijd van D-dimeer is ongeveer 8 uur.

Analyse AMC

Directe orale anticoagulantia

Meting effect overwegen bij:

DOACs

Anti-factor Xa activiteit

Principe

Plasmaspiegels DOACs

Afname piek anti-factor Xa activiteit ca. 3 uur na inname (range: 2-4 uur)
Bepalingsfrequentie AMC voor rivaroxaban, apixaban, edoxaban: tweewekelijks op donderdag (even weken) uitgevoerd
Bron