Stamceltransplantatie
Bronnen stamcellen
Perifeer bloed na mobilisatie (voordeel bij autologe SCT: snellere reconstitutie/engraftment; nadeel: hoger risico chronische GVHD)
Beenmerg
Navelstreng
Autoloog (bloed of beenmerg)
Allogeen (bloed, beenmerg of navelstreng)
1e keuze: HLA-identical sibling donor (broer of zus; 25% kans op volledige match)
2e keuze: 10/10 identical HLA-matched unrelated donor. Overige factoren voor donorselectie: leeftijd, CMV serologiestatus, geslacht, geen major ABO incompatibiliteit
3e keuze: HLA-haploidentical related donor (1 haplotype match + 1 haplotype mismatch; voordeel: beschikbaarheid, selectie van beste donor, snel; nadeel: hoog risico graft jectie en GVHD door bidirectionele alloreactiviteit)
4e keuze: 6/6 of 5/6 of 4/6 matched umbilical cord donor (voordeel: immunologisch naief waardoor makkelijkere match; nadeel: weinig materiaal, hoger risico op opportunistische infecties)
5e keuze: 8/8 identical HLA-matched unrelated donor. Overige factoren voor donorselectie: leeftijd, CMV serologiestatus, geslacht, geen major ABO incompatibiliteit
Fasen stamceltransplantatie
Fase 1 (chemotherapie fase; dag -10 tot 0): Chemotherapie +/- bestraling met als doel om residuele maligne cellen te elimineren en ruimte te maken voor stamcellen. Stamcelinfusie markeert het einde van deze fase.
Fase 2 (cytopene fase; dag 0 to 15-30): Ernstige myelosuppressie en gastrointestinale mucosale defecten (stomatitis, diarree).
Fase 3 (vroege herstelfase; vanaf engraftment tot 5-7 dagen erna): Herstel van neutrofielen. Kan gekarakteriseerd worden door 'engraftment syndrom' (koorts, rash en longinfiltraten). In deze periode treedt ook het vaakst acute graft-versus-host disease op (na allogene stamceltransplantatie).
Fase 4 (herstelfase; dag +30 tot 6-12 maanden): Persisterende immuundeficiëntie ondanks normaal bloedbeeld, nog steeds hoog risico op levensbedreigende infecties.
Fase 5 (late herstelfase; vanaf 12 maanden): Vrijwel volledig herstel.
HLA-typering en matching
Achtergrond
De functie van het HLA-systeem (= MHC-systeem) is het presenteren van antigenen van pathogenen of maligne cellen aan T-cellen
De genproducten van het HLA-systeem zijn te verdelen in HLA-klasse I en klasse II antigenen
HLA klasse I: HLA-A, -B en -C antigenen (op alle kernhoudende cellen en trombocyten); hebben interactie met CD8+ (cytotoxische) T-cellen (= cellulaire immuniteit), vooral bedoeld voor intracellulaire pathogenen of maligne cellen
HLA klasse II: o.a. HLA-DR, -DQ en -DP antigenen (op antigeen presenterende cellen, zoals monocyten/macrofagen, B-cellen en dendritische cellen); hebben interactie met CD4+ T-helper cellen (=humorale immuniteit)
Het HLA-compex is in essentie een combinatie van een auto-antigen (=HLA-antigen) + allo-antigen (=peptide van pathogeen of maligne cel). T-cellen herkennen het auto-antigen, maar worden geactiveerd door expositie aan het allo-antigen.
Het HLA-systeem wordt gekenmerkt door een sterk polymorfisme, dus van elk gen bestaat een groot aantal allelische vormen die aangeduid worden met een letter-cijfer combinatie (bv. HLA-B8)
De combinatie van HLA-allelen waarvan de genetische informatie is gelegen op hetzelfde chromosoom 6 (zie plaatje onder), wordt een HLA-haplotype genoemd (bijvoorbeeld HLA-A1,-B8,-Cw7,-DR17, -DR52,-DQ2)
Matching types
12/12 match = match voor HLA-A, HLA-B, HLA-C, HLA-DRB1, HLA-DQB1 en HLA-DP1 op allelniveau
10/10 match = match voor HLA-A, HLA-B, HLA-C, HLA-DRB1 en HLA-DQB1 op allelniveau
9/10 match = mismatch op enkel allel of antigen voor HLA-A, HLA-B, HLA-C, HLA-DRB1 of HLA-DQB1
8/8 match = match voor HLA-A, HLA-B, HLA-C en HLA-DRB1 op allelniveau
7/8 match = mismatch op enkel allel of antigen voor HLA-A, HLA-B, HLA-C of HLA-DRB1
6/6 match = match voor HLA-A, HLA-B en HLA-DRB1 op allelniveau
Directie
Graft-versus-host: patient heeft één of meer allelen die niet aanwezig zijn in de donor, met als gevolg een alloreactie van donor T-cellen op patiënt
Host-versus-graft: donor heeft één of meer allelen die niet aanwezig zijn in de donor, met als gevolg een alloreactie van host T-cellen op donorcellen
Steady state mobilisatie bij donor: G-CSF (filgrastim vanaf dag -4) waardoor stamcellen zich uit beenmerg verplaatsen naar bloed
Myeloablatief (zie onder)
Meestal cyclofosfamide + hoge dosis total body irradation of cyclofosfamide + busulfan
Eventueel ATG (=T-cel depletie) bij mismatch
Herstel beenmerg: 2-3 weken na transplantatie
Non-myeloablatief (ook wel reduced-intensity transplantatie (RIST))
Meestal fludarabine + lage-dosis total body irradiation
Eventueel ATG (= T-cel depletie)
Eventueel post-transplantatie cyclofosfamide (bv. bij match-unrelated donor om GvHD te voorkomen)
Plerixafor toevoegen aan G-CSF indien hematopoietische stamcellen niet goed te mobiliseren zijn
Donor lymfocyten infusie (DLI)
Doel: induceren van effectieve allorespons, bv na recidief na eerdere allogene SCT
Therapeutische DLI: behandeling van recidief en/of corrigeren onvolledig donorchimerisme (bv na niet-myeloablatieve conditionering)
Pre-emptieve DLI: onderdeel van behandeling na transplantatie met een T-cel depleteerd transplaat (ter preventie van GVHD) met het doel een graft-versus-tumor effect te bereiken.
Complicaties: GVHD (acuut en chronisch)
Complicaties na stamceltransplantatie
Overzicht complicaties per fase
Graft-versus-host disease
Preventie: ciclosporine, tacrolimus, mycofenolaat mofetil
Acute GVHD
Huidafwijkingen: huidbiopt
Diarree: feceskwekem (banaal, Clostridium, viraal), endoscopie (minimaal sigmoidoscopie) met biopten, 24-uurs volumemeting feces
Misselijkheid/braken: gastroduodenoscopie met biopten (PA en CMV PCR)
Onverklaarde leverenzymafwijkingen: overweeg leverbiopt
Graftfalen
Zeldzaam, maar vaak fataal.
Oorzaken: immunologische rejectie, inadequaat aantal donorcellen, virale infecties (met name CMV), medicatie-geinduceerde beenmergsuppressie
Risicofactoren: HLA-incompatibiliteit, T-cel depletie graft, stamceltransplantatie voor ernstige aplastische anemie of hemoglobinopathieën
Behandeling: meer stamcellen infunderen
Infecties na stamceltransplantatie
Achtergrond
Verhoogd infectierisico door: (1) introductie van pathogenen door donor, (2) immunosuppressiva en (3) verminderde afweer (anatomische afwijkingen zoals mucositis, neutropenie, B-/T-cel dysfunctie)
Immunologische reconstitutie na stamceltransplantatie
Infectierisico per type stamceltransplantatie
Infecties na allogene stamceltransplantatie
Infecties na autologe stamceltransplantatie
Infectiebronnen in verschillende periodes na stamceltransplantatie
Herpesvirussen na transplantatie
CMV infectie
CMV infectie is met name een risico bij allogene SCT wanneer de ontvanger CMV-positief is en de donor CMV-negatief. Dit is precies andersom vergeleken met solide orgaantransplantatie. CMV reactiveert vanuit latente reservoiren in de ontvanger op het moment dat de T-cellen van de donor (met name bij cord blood T-cellen) nog te immatuur zijn om CMV replicatie te remmen.
Monitoring en behandeling (hematologie AMC)
Literatuur
Indicaties stamceltransplantatie (bron)