In België en Nederland horen wij vel mensen zich
Christelijk noemen en hebben de media het meestal over de Christenen. Bij dat
laatste valt wel op dat zij het dan eigenlijk bedoelen “(Rooms) Katholiek”. Als
wij dan na gaan wat zij bedoelen met hun christen zijn krijgen wij zeer
uiteenlopende antwoorden.
Wat verstaat u onder Christen zijn? “Ik ben gedoopt” is het meest voorkomende
antwoord om zich uit te geven als Christen. Maar is men als men een kinderdoop
heef gehad werkelijk een Christen? Zelfs als men christelijk opgevoed is zou
dit nog geen garantie geven om zich uit te geven als Christen.
,,Mijn moeder ging altijd naar de kerk” Daarom
bent U nog geen Christen.
,,Ik geloof in goede werken, anderen helpen” Heel
goed, maar dat doen de Mohammedanen ook.
Daarom bent U
nog geen Christen.
,,Ik ben gedoopt en aangenomen” Duizenden, die
weinig om Christus geven, zijn ook gedoopt. En wat betekent dat “aangenomen”
zijn?
Daarom bent U nog geen Christen.
,,Ik geloof in God”
Dat doet de duivel ook, zou men kunnen zeggen, als men
denkt dat de duivel een persoon is. Daarom bent U nog geen Christen. Alsook kunnen wij u dan de vraag stellen: Maar wie is God? En kent U de
Naam van God?
Wie neemt u
als zijnde God? Alsook wat heeft die god met christenen te maken?
Als wij dan de vraag stellen hoe men Christen kan
worden zullen wij nog meer uiteen lopende antwoorden krijgen.
Gaat u eens mee naar het marktplein van uw stad of langs
de deuren in uw naaste omgeving en stelt u daar eens de vraag: “Hoe wordt men
naar uw mening een christen”? Na tien personen gevraagd te hebben zullen wij
waarschijnlijk tien verschillende antwoorden gekregen hebben. Een veel
voorkomend antwoord luidt: “Een Christen is iemand die goed leeft” of:
»Christen is wie christelijk leeft«. Maar wat wordt daaronder verstaan? In
Hindi en moslim landen zijn er ook genoeg Hindi en moslims die van hun leven
het beste trachten te maken, zich goed gedragen en het beste voor hebben met
hun medeburgers, toch zijn het geen Christenen. Christen zijn door goede
werken? Ook atheïsten kunnen goede werken doen. Zijn zijdaarmee een Christen? Niets valt op goede werken af te dingen,
ongeacht door wie ze ook gedaan worden. Ze helpen andere mensen, en ook ziet
God ze. Maar daardoor wordt men geen christen: ook niet door een van de andere
genoemde dingen. En als u er niet zeker van bent of u een christen bent of
niet, of u eeuwig leven hebt of niet: door verhoogde inspanningen, goede werken
te doen, met grotere regelmaat godsdienstige samenkomsten hij te wonen of meer
geld voor goede doelen te geven, zult u beslist niet meer zekerheid krijgen.
Over heel de wereld vinden wij ook mensen die begaan zijn met hun omgeving en
er toe trachten bij te dragen dat deze het goed heeft. Naastenliefde kan men
bij allerlei groepen van mensen vinden, in alle religies. Hoeveel werken van
naastenliefde zijn nodig om christen te zijn?
Sommige denken dan weer dat men naar de Kerk moet
gaan om Christen te kunnen zijn. Hoe vaak moet men kerkdiensten hebben bezocht
om van zichzelf te kunnen zeggen en er zeker van te zijn dat men een Christen
is?
Of geven gedoopt zijn, christelijk onderwijs in
ouderlijk huis. kerk en school die garantie?
Ben ik door lidmaatschap van een kerk of groep een
christen?
Of zijn er ook nog bepaalde financiële offers voor
nodig?
Zo velen zeggen en denken dat ze Christenen zijn,
maar toch geven ze praktisch niets om Christus.
Goed, maar wat is een Christen dan?
Christen-zijn heeft — de naam zegt het al — met
Jezus Christus te maken. De Bijbel zegt: »Wie den Zoon heeft, heeft het leven,
wie den Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet” (1 Johannes 5: 12; Jo
3:15-16,36; 5:21-24) Wij mensen, allen, jong of oud, rijk of arm. meer of minder
goed doende, mogen op grond van de Heilige Schrift, de Bijbel, weten: God heeft
ons lief (Johannes 3: 16) Niemand heeft grotere liefde dan Hij. Maar ook:
Niemand is voor God rechtvaardig. »Want allen hebben gezondigd «(Romeinen
3:23).
Door de zonde zijn wij van God gescheiden en hebben
wij een Verlosser nodig die ons onze heel persoonlijke schuld vergeeft en ons
in relatie met de levende heilige en eeuwige God brengt, welke relatie door de
zonde verbroken is.
Daarom zond God Zijn Zoon. Hij heeft onze schuld
verzoend (Jesaja 53:4-6). Jezus Christus is voor ons mens geworden. Hij heeft
Gods straf voor de zonden van heel het mensdom van alle tijden op Zich genomen
en is daarmee geworden”het Lam Gods dat de zonde der wereld wegdraagt»
(Johannes 1:29). Dat geldt heden nog, en geldt ook voor u. Jezus Christus is
niet in de dood gebleven. Door opstanding en Hemelvaart bevestigde de Vader de
Zoon (vgl. Romeinen 1:4; 10:13-15).
Beslissen moet de mens, beslissen voor Jezus
Christus door Zijn raam aan te roepen.
(Handelingen 2:21): »En het zal zijn, dat al wie den
naam des Heren aanroept, behouden zal worden, « (1 Johannes 1:9): »Indien wij
onze zonden belijden,
Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te
vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. (Johannes 1: 12): »Doch
allen die Hem aangenomen hebben hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te
worden. « Zij die Christus aan nemen als hun Verlosser kunnen allemaal Zonen
van God worden door middel van hun Geloof in Jezus Christus (Galaten 3:26)
Christen in, de zin van de Heilige Schrift mag zich
noemen diegene die zijn persoonlijke zonde bij Jezus Christus gebracht heeft en
Hem als Verlosser en Heer zijn leven heeft toevertrouwd en Hem in geloof na
volgt. Hij ontvangt vergeving en eeuwig leven. Christen-zijn brengt in
beweging. Het nieuwe leven uit God zal zichthaar worden in woord en wande1 en
in daden, bewerkt door de Heilige Geest van God. Christen is hij of zij die de
geloofsstap naar Jezus Christus heeft gedaan.
Als u deze beslissing voor Jezus Christus nog niet
hebt genomen, kunt u datvandaag doen
Ga in persoonlijk gebed met uw schuld naar Jehovah, God toe en leg uw leven in
Zijn hand.
De uitdaging tot discipelschap
Na te volgen voorbeeld.
De Bijbel is het levende voedsel voor de Christen. In de
Heilige Schrift kan een ieder dé Waarheid ontdekken als hij of zij haar geest
hier voor wil open stellen.
Als Christen nemen wij aan dat de mens Jezus, zoon van
Maria en Jozef uit Nazareth, onze Verlosser en Heiland is. Wij zijn er bewust
van dat Hij voor onze zonden aan een stuk hout is gestorven om heel het leed en
het kwaad van geheel de wereld op zich te nemen. Als Christenen willen wij
Jezus aanschouwen als de belangrijkste figuur die ons naar Jehova (Jahweh/ JHVW
of YHVW), de enige ware God kan brengen. wij willen Hem in ons leven aan nemen
als dé Heer om ons te leiden, onze vriend om ons te helpen en met ons te zijn.
diegene die ons is voor gegaan met het na te volgen voorbeeld.
“Ik sta voor de deur en Ik klop. Als iemand mijn stem
hoort en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden
en hij met Mij.” (Openbaring 3:20 WV78) “Jezus gaf hem ten antwoord: ‘Als
iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord onderhouden, mijn Vader zal hem
liefhebben en Wij zullen tot hem komen en verblijf bij hem nemen.” (Johannes
14:23 WV78)
Christus is bereid om ons op te vangen en te begeleiden.
Hij ook kan ons laten zien welke kerk die gene is waartoe wij ons horen te
wenden:“Ik, Jezus, heb mijn engel
gezonden om u deze openbaringen aangaande de kerken bekend te maken. Ik ben de
Wortel uit het geslacht van David, de stralende morgenster.” (Openbaring 22:16
WV78)
“God is getrouw, die u geroepen heeft tot gemeenschap met
zijn Zoon, onze Heer Jezus Christus.” (1 Korinthiërs 1:9 WV78)
Aan ons ligt het om de deur te openen indien Jezus er aan
geklopt heeft. Iedereen heeft de vrije keuze om al of niet te antwoorden.
Indien wij willen ingaan op Christus uitnodiging om Hem te volgen zullen wij
voor een belangrijke uitdaging staan. Eerst en vooral zullen wij de
leerstellingen van die Christus goed moeten begrijpen. Daarna zullen wij aan
anderen ook moeten kunnen laten zien dat Jezus onze opperrabbijn, of Hoogleraar
is. Dit kan enkel verwezenlijkt worden als wij het discipelschap volledig
kunnen waar maken.
Uitdaging tot discipelschap
·Door: H.A. Twelves.
Het feit dat Petrus loochende dat hij een discipel van de
Here was heeft sommigen ertoe gebracht hem hierom te veroordelen, maar anderen,
in het besef dit zelf ook te hebben gedaan zelfs zonder dat er gevaar dreigde,
zijn minder geneigd om aanmerking te maken op zijn gedrag. Men mag aannemen dat
de meeste mensen uit onze omgeving zich wel christenen noemen, maar dat niet
één op de duizend zich een discipel zou willen noemen. En een discipel
was Petrus toch zeer zeker, en wel de eerste onder hen, getuige zijn geloof,
zijn enthousiasme, zijn verontwaardiging toen men de Here kwaad wilde doen, en
zijn betuiging van trouw. Bij gevolg was zijn falen ook zo opmerkelijk.
Gewoonlijk maakte hij er met klem aanspraak op een discipel te zijn. “Wij
hebben alles prijsgegeven en zijn U gevolgd” (Mattheus. 19:27). Maar als hij
zich onder de vijanden van zijn Meester begeeft is hij bevreesd en verloochent
zijn discipelschap. Sommige christenen zijn discipelen en zouden precies zo
hebben gehandeld. Anderen zijn discipelen en falen dikwijls met minder reden
omdat zij bang zijn voor hun reputatie en niet willen dat men hen bijzonder
vindt. Velen zijn geen discipelen en als zij ervoor terugschrikken zich zo te
noemen strekt dit hun alleen tot eer. Zij zijn er zich van bewust dat het zijn
van een discipel een nauwere, positievere relatie tot de Here inhoudt dan zij
bezitten of zelfs zouden wensen. Zij hebben eerbied voor diegenen die zich erop
beroemen dat zij volgelingen van Marx of Darwin of wie dan ook zijn, maar geven
er de voorkeur aan dat over het volgen van Christus in hun bijzijn niet wordt
gesproken. Hun oprechtheid is hun goed recht. Het omgekeerde is echter het
geval met betrekking tot de vasthoudendheid waarmee zij zich de naam
christenen’ toe-eigenen.
Discipelen of christenen?
·Door:
H.A. Twelves.
Sommigen rechtvaardigen zich met het onjuiste denkbeeld
dat slechts de twaalf discipelen waren en al de overigen christenen, alsof er
een gradueel verschil zou zijn in de betekenis van die beide woorden. In feite
is er helemaal geen verschil. ‘Discipel’ is inderdaad het normale woord in het
Nieuwe Testament, dat wordt 269 maal gebruikt: enkele jaren na de opstanding van Christus was er al een groot
aantal discipelen. De term ‘christen’ komt men echter slechts driemaal tegen,
in passages die er zeer zeker geen aanleiding toe geven om deze benaming
lichtvaardig te gebruiken. “Zij dan, die verstrooid werden door de verdrukking,
welke verband met Stefanus plaats vond, trokken verder… en het geschiedde...
dat de discipelen het eerst te Antiochië Christenen genoemd werden”
(Handelingen der apostelen. 11:19,26), namelijk door de bewoners van die stad,
die dit een geschikte naam achtten voor mensen die voortdurend over Christus
spraken. Niemand die deze geschiedenis zorgvuldig leest ontkomt eraan zich bij
deze plaats. waar de naam ‘Christen’ in de Schrift voor de eerste keer
voorkomt, af te vragen: Ben ik, die mijzelf ook zo noem, bereid om tot een
impopulaire gezindte te behoren of om vervolging te verduren? Spreek ik
dikwijls over Christus?
Wij komen het woord voor de tweede keer tegen wanneer de
apostel Paulus zijn verdedigingsrede uitspreekt voor Agrippa en Felix. De
koning onderbreekt hem met de opmerking: “Gij wilt mij wel spoedig als Christen
laten optreden!” (Handelingen der apostelen 26:28). Ook hier zouden christenen
niet moeten nalaten zich eens de volgende voor de hand liggende vragen te
stellen:
Zouden wij ons kunnen voorstellen dat wij in dezelfde
omstandigheden ons standpunt als christen ten overstaan van hoge autoriteiten
zouden verdedigen en daarbij de redenen noemen voor ons geloof aan de hand van
het Oude Testament — of zelfs van het Nieuwe Testament — evenals Paulus? Hebben
wij er zelfs zoveel van begrepen als Agrippa, die, wat zijn opmerking ook mag
hebben ingehouden —interesse of sarcasme —zich
er tenminste van bewust was dat christenen werden gemaakt door overtuiging,
waarbij het absoluut niet van belang was waar zij toevallig waren geboren.
De eerste brief van Petrus
verschaft ons de derde en laatste gelegenheid waarbij het woord voorkomt. Een
discipel moest niet lijden als een moordenaar, dief, boosdoener of bemoeial:
“Indien hij echter als Christen lijdt, dan schame hij zich niet, maar
verheerlijke God onder die naam” (1 Petrus 4:16). Een vurige beproeving zou
over hen komen. Zij konden verwachten te zullen lijden. Wijdverbreide
verdraagzaamheid en onverschilligheid op godsdienstig gebied hebben deze
waarschuwing ontkracht ten aanzien van westerse gelovigen, maar men mag niet
zonder meer aannemen dat het bittere lijden van minderheden, indertijd in
Nazi-Duitsland en, ook nu nog. in Oost-Europa, nooit in dit gezapige deel van
Europa zou kunnen voorkomen
Hoe dan ook, het is maar al te waar dat niemand een
christen kan zijn zonder ooit lijden te hebben gekend. “Zelfs hiertoe werd gij
geroepen,” zei Petrus. De beproeving kan inwendig zijn, in de geest en in het
hart, zonder dat iemand anders er iets van bemerkt, het betekent toch dat
lijden wezenlijk bepalend is voor de discipline in het leven van een christen.
Want christenen zijn discipelen en discipelen christenen: er is geen keuze voor
gemakkelijker omstandigheden mogelijk.
Aan sommige mensen schijnt het predikaat ‘christen’ het
prettige gevoel te geven tot de massa te behoren. Dit zou eigenlijk niet het
geval moeten zijn, want het kenmerk van de eerste christen-discipelen was juist
dat zij verschilden van de grote meerderheid, zoals men kan zien aan de woorden
die gebruikt werden voor de betrekking waarin zij tot Christus zelf stonden.
“Hij trok Zich met hen terug” (Markus 3:7), Hij zei tot hen: “gaat [met Mij]
alleen naar een eenzame plaats” (Markus 6:31); Hij “nam... de twaalven
terzijde” (Matth. 20:17); “kwamen zijn discipelen alleen tot hem” (Mattheus
24:3). Terwijl enkelen zouden erkennen: “Nooit heeft een mens zó gesproken, als
deze mens spreekt!” (Job. 7:46), zou toch de grote massa de Wonderdoener de rug
toekeren vanwege zijn harde woorden. Aan de discipelen daarentegen was het
“gegeven de geheimenissen van het Koninkrijk Gods te kennen” (Mattheus 13:11)
en Hij verklaarde hun alle dingen. Dit onderscheid is fundamenteel in de
Bergrede. Zij moeten het zout der aarde en het licht der wereld zijn. Hun
gerechtigheid moet meer zijn dan die van de rechtvaardigste der sekten. Zij
moeten meer doen dan anderen door niet alleen hun vrienden en verwanten lief te
hebben, maar ook hun vijanden. Bij het geven van aalmoezen, bij het bidden en
vasten moeten zij niet zijn “als de huichelaars” en wanneer zij “eerst Gods
Koninkrijk en zijn gerechtigheid” zoeken, moeten zij niet de dingen zoeken
waarnaar de begeerte der heidenen uitgaat (Mattheus 5:13-16,20,44; 6:32-33). De
Meester stelt hun positie zo duidelijk als het kan in dat ‘Heilige der heiligen
van het Nieuwe Testament’, het gebed bij zijn afscheid van zijn discipelen voor
zijn doodsstrijd in Gethsemane: “Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen, die
Gij Mij uit de wereld gegeven hebt... Ik bid voor hen; niet voor de wereld bid
Ik U, maar voor hen, die Gij Mij gegeven hebt... Ik heb hun uw woord gegeven en
de wereld heeft hen gebaat, omdat zij niet uit de wereld zijn, gelijk Ik niet
uit de wereld ben. Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat
Gij hen bewaart voor de boze” (Johannes 17:9,14-15).