Meten

Bij meten worden grootheden als lengte, oppervlakte, inhoud, tijd, gewicht, temperatuur en (gemiddelde) snelheid getalsmatig uitgedrukt.

Er ontstaan meetgetallen als 2 m, 3 uur of 2 kg waarmee vervolgens gerekend kan worden. 

Het onderwijs in meten wordt tegenwoordig gekenschetst door:

-  Bij veel grootheden dient het maatbegrip zich geleidelijk aan te ontwikkelen (het meten begint verkennend en intuïtief bij de kleuters en wordt steeds meer 

   geformaliseerd naarmate het kind zich verder ontwikkelt; er is sprake van een doorgaande ontwikkeling gedurende de gehele basisschoolperiode).

-  Alledaagse grootheden dienen nauw verbonden te zijn met de voorstellings- en belevingswereld van de kinderen (het ontwikkelen van referentiematen).

-  Het ontwikkelen van meetstrategieën krijgt grote nadruk (zoals het kunnen schatten op basis van referentiematen).

-  De relatie tussen zowel de maten als de grootheden dienen onderzocht te worden (meten is méér dan alleen maar het kunnen manipuleren binnen het Metriek 

   Stelsel).

-  Het rekenen met meetgetallen stelt bijzondere eisen aan het rekenen (de problematiek van de nauwkeurigheid van de meetgetallen, het afronden van meetgetallen).

-  Meetresultaten kunnen verwerkt worden tot tabellen en grafieken (staafdiagram, lijndiagram, cirkeldiagram) zodat deze meetresultaten overzichtelijk worden 

   weergegeven en er gemakkelijk conclusies aan verbonden kunnen worden.

Opgave(n) bij dit kernbegrip:

Bungeejumpen