Westerlo

Historiek: Westerlo behoorde tot het kerngebied van de Wezemaals. De oudst bekende heer van Wezemaal, Arnold I, komt voor het eerst voor in een oorkonde tussen 1166 en 1171; de laatste, Jan II, overleed in 1464. De Wezemaals bezaten reeds een burcht te Wezemaal, vermoedelijk vanaf ongeveer 1250, want vanaf 1246 verschijnt Arnold II als dominus in de hertogelijke documenten, hoewel hijzelf zich die titel reeds vanaf 1226 toeëigent en ook andere edellieden hem na 1236 zo noemen. Reeds in het begin van de 13de eeuw hadden de Wezemaals bezittingen te Westerlo. Zij pachtten ook goederen van de kapittels van Utrecht te Westerlo en Olen, met het patronaatsrecht over beide kerken. Daarvoor stelde men in 1247 een erfpachtcontract op om Arnold II toe te laten deze goederen als huwelijksgift aan zijn zoon Arnold III te geven. Toch waren er voortdurend problemen met de betaling van de pacht. Arnold IV werd er zelfs voor geëxcommuniceerd (1277-78). Slechts tussen ± 1291 en 1360 waren er geen betwistingen. De Wezemaals speelden ook een onbeduidende rol op politiek vlak sedert de val van Arnold III in 1270 tot in 1382. Vanaf 1383 veranderde dit: de hertogin behandelde Jan I van Wezemaal als: nostres chiers consiaul et amis, le singneur banneres de nostre pays de Brabant; hij was ook financieel actief en trad o.a. op als borg en geldschieter voor hertogin Johanna. Bij de dood van hertog Antoon van Bourgondië in 1415 werd Jan I opgenomen in de regentschapsraad voor de minderjarige hertog Jan IV. Het sterk toegenomen aanzien van Jan I van Wezemaal aan het Brabants hof is een aanwijzing dat hij de mogelijke bouwer van de Westerlose donjon is. In elk geval komt het slot van Westerlo expliciet voor in het testament van Jan I (1416): er moesten twee kapelanieën worden gesticht; zijn dochter Johanna zou beschikken over twee slaapkamers met hun inhoud op het slot van Westerlo en over alle huisraad; de bewapening van het kasteel van Westerlo (wapenen bussen, artelerien) en ander huisraad kwamen toe aan Jan II. In 1417 nodigde deze laatste zelfs de hertog uit op zijn kasteel te Westerlo. In 1465 en in 1476 waren respectievelijk Filips van Glymes en Peter van Huldenberge kastelein van Westerlo. Vanaf 1568-69 kwam meester Henricus van Paeschen uit Antwerpen naar Westerlo om er de grote verbouwingswerken aan het slot te leiden.

Beschrijving: de kelder (0) is overkluisd met twee segmentboogvormige tongewelven (a), gescheiden door drie segmentbogen (b) op octogonale pijlers (c), Hij was verlicht door minstens vijf spleten (d) van 1,46 m hoog, waarvan slechts één (e) intact bewaard is. In het midden van de voorgevel bevindt zich de primitieve korfboogvormige ingang (f) wat er sterk voor pleit dat de pui met ingang op het ontvangstniveau (1), reeds aanwezig in 1583 en opgevolgd door de huidige barokingang en -pui, eveneens reeds van bij het begin aanwezig was. Dit voert het ontstaan van deze woontoren naar een veel latere periode dan 1300, de bouwdatum die nu vaak wordt aangenomen. De schouw (g) van de donjon keuken was gelokaliseerd op de plaats van de intramurale ruimte, vermits het plan van de 19de eeuw op niveau 1 een schouwpijp (g) op dezelfde plaats toont. Deze schouw werd in 1477 hersteld: Henric Maes metser die de schouwe in de cas teel keuken weer opgemaeckt heeft die gevallen was. Alle andere elementen in de kelder, evenals de verdikking (h) zijn posterieur. Het steenhouwersmerkteken op de arduinen treden van de wenteltrap is van J. Lenglez uit Arquennes, die gewerkt heeft van ca. 1554 tot 1624. Op de niveaus 1-3 zijn er, sinds de vernieuwing van het parement en de verbouwing in de 19de eeuw (architecten Suys en Van Dijck), nog weinig originele elementen te bespeuren.

We nemen aan dat de circulatie vanaf het ontvangstniveau (1) gebruik maakte van de wenteltrap temeer daar onmiddellijk daarnaast een schacht (i) zou bestaan, nu verdwenen (mondelinge getuigenis van wijlen prinses de Merode). We interpreteren deze als latrineschacht, doch het is onmogelijk uit te maken hoeveel latrines er op uitgaven noch of deze vanop de wenteltrap of vanuit de zalen toegankelijk waren. Verder kunnen we de bestaande badkamers nog interpreteren als een vergrote sanitaire ruimte (j), mogelijk met lavabo, toegankelijk (k) vanuit de zaal. Deze toestand wordt nog weergegeven op een klein schilderij op het kasteel bewaard, en op de 19de-eeuwse plannen. De gang (1) op niveau 1 en de toiletruimte (rn) op niveau 2 vormden o.i. oorspronkelijk één ruimte omdat een klein venstertje (n) nu tegen de vloer van de toiletruimte ligt. Het stervormig gewelf zonder ribben maar met een doorhangende sluitsteen (verdwenen) en sierknoppen (verdwenen) wijst ongetwijfeld op een huiskapel. Dit gewelf laat ons ook niet toe hoger op te klimmen dan rond 1400. We vermoeden sterk dat er ook gewelf- en wandschilderingen aanwezig zijn. Het toilet (0) naast de gang (1) werd recent uitgehakt. Volgens de gravures van F. Hogenberg (voorgevel) en van F. Ertinger (achtergevel) waren er in de voorgevel, behalve de centrale deur (p) en een klein venster daarboven, twee kruisvensters (q); in de achtergevel waren er drie (q). Niveau 2 telde aan de voorzijde drie kruisvensters (q), aan de achterzijde waren er twee (q) en in het midden twee gekoppelde rondboogvensters (r) met balkon.

Niveau 3 kan nu nog worden gelokaliseerd gesteund op de plaats van een segmentboogvenstertje (s) en twee, weliswaar vernieuwde, rechthoekige vensters in de voorgevel onder de weergang. Volgens de gravure van F. Ertinger zou er één klein rechthoekig venster bestaan hebben rechts in de achtergevel. De borstwering van de weergang werd in de 19de eeuw helemaal vernieuwd (t) en verhoogd (u); ook de hoektorentjes werden in baksteen verhoogd (v). Volgens een 18de eeuwse pen- en waterverftekening waren er in de voorgevel vier venstertjes en, volgens de gravure van F.Ertinger, drie aan de achterzijde (w). Bij de verhoging paste men ook de kap aan (x). De gebinten zijn genummerd van 1-6 en bestaan uit twee schaargebinten met flieringen, zonder centrale stijl noch nokbalk. Dit kaptype vinden we in Vlaanderen terug van de 13de tot de 15de eeuw. De combinatie van de schaarse originele architecturale elementen met de historische gegevens laten toe de bouw van de donjon te situeren rond 1400.

  • Fr. Doperé en W.Ubreghts, De Donjon in Vlaanderen, architectuur en wooncultuur, Gemeentekrediet, 1991 (de tekst bovenaan + plannen zijn hieruit over genomen).