Meldert (Hoegaarden)

Historiek: de eerste vermelding van de heren van Meldert dateert van 1279. Iwein van Meldert was in 1279-80 burgemeester van Tienen en in 1286-87 se ne schalk of drossaard van Brabant. In 1293 verbleef ridder Iwein op een hof te Meldert waar hij, volgens een overeenkomst met hertog Jan I, tussen 1294 en 1296 een kapel oprichtte: capellania, in mansione ipsius n(ost)ri militis, per eundem jam extructa apud Meldert. Jan (1299-1341) en zijn broer Raoul van Meldert stonden in 1341 een huis, dat afhing van de hertog van Brabant en gelegen was te Meldert, af aan ridder Gautier van der Quaderbruggen. Pas in 1408 verschijnt de term versterkte woning in de documenten: de goederen die hadden toebehoord aan deze laatste werden verworven door een zekere Hendrik van Wencsele. Zij omvatten een jortallicium dictum blochuys met grachten en een toegangsweg. Lybrecht van Meldert (1356-1428) ontving in 1392 van hertogin Johanna van Brabant de hoge, de midden en de lage rechtspraak over Meldert en Budingen. Hij is de eerste van Meldert die expliciet wordt vermeld in verband met de donjon: in 1433 had de verdeling plaats van zijn goederen tussen zijn zoon Lybrecht van Meldert (1425-t 1484) en diens zuster Margareta. Lybrecht ontving o.a. alle goederen te Meldert met de donjon: cesserunt praedicto Liberto omnia bona in Meldert cumjortalitio. Deze Lybrecht was afwisselend burgemeester, schepen en raadslid van Leuven. Tussen 1456 en 1463 was hij raadslid van de Raad van Brabant onder Filips de Goede. De grafplaat met zijn afbeelding is bewaard in de parochiekerk.

Beschrijving: de funderingsgrachten zijn ingegraven in een aangevoerde zwarte laag waarin scherven van Andenneaardewerk (periode IIIa) voorkomen, die een terminus post quem van 1225 opleveren. In het opgaande metselwerk kunnen twee technieken worden onderscheiden: het onderste deel van de noord-, de oost-, de zuidmuren en de traptoren is een zeer onregelmatig metselwerk; de westmuur en de drie andere muren vanaf niveau 1 vertonen een zeer verzorgd parement met hoekkettingen. Tussen beide delen komen ook verspringingen van de voegen voor. Het onregelmatig deel van het metselwerk wijst er ongetwijfeld op dat die delen onder de grond bleven in tegenstelling met de westgevel. die geëxposeerd stond naar de grachten toe. De kelder (0) is toegankelijk door een val vanaf de ingang op niveau 1. De trap, uit bak- en zandsteen, vervangt vermoedelijk een oudere trap. De enige lichtspleet is afgedekt door een latei op imposten met kwartrond profiel. De waterput ligt niet in de kelder maar op het terrein dat door de gracht was omringd.

De donjon was toegankelijk via een smalle ophaalbrug, waarvan het gat voor de as, de sponning, de plaats van de scharnieren en grendelgaten voor de deur nog bewaard zijn. Opgravingen hebben toegelaten de put voor het wentelen van het tegengewicht terug te vinden. Het niveau van de ophaalbrug kwam ongeveer overeen met dat van de ingang. De verbinding tussen beide bestond eerst uit een houten loopvlak, waarop nu nog twee afgeslagen kraagstenen wijzen, en verder uit de aarden opwerping tot voor de deur. De deur en de vensters zijn rechthoekig en hun omramingen afgeschuind. Aan de binnenzijde zijn ze met een segmentboog afgedekt. De deur heeft een rondboogtympaan onder een dito ontlasting en die rust op geprofileerde kraagstenen, eveneens met afschuining. Dit element sluit een datering in de 13de eeuw uit doch voert ons naar de 14de of 15de eeuw. De gewelfrib en de mouluren van de schouw zijn onbekend hoewel we toch een stuk van een peerkraalprofiel vonden bij het ruimen van het puin op niveau 1. Zulke profielen komen meestal voor in de 14de en in de 15de eeuw. Daar we weten dat de toren reeds bestond in 1408 stellen we een datering in de 14de eeuw voor. Mogelijk heeft Gautier vander Quaderbruggen hem tussen 1341 en 1408 gebouwd.

Een brand in 1568 heeft duidelijk sporen nagelaten in het interieur. Het definitief verval, dat vanaf het begin van de 18de eeuw schijnt in te treden, verklaart waarom er nog slechts twee niveaus zijn overgebleven.

  • Fr. Doperé en W.Ubreghts, De Donjon in Vlaanderen, architectuur en wooncultuur, Gemeentekrediet, 1991 (de tekst bovenaan is hieruit over genomen).