Zeegeld-Zoutmaat

ZeegeldBRONNENliteratuurMeyroos, A. Onze Gemeentefinanciën, diss. Utrecht 1897, p. 14geraadpleegde bronnenBMHG; Google Search; KB-Catalogus; 
ZeentpenningBelasting op het hebben van een vuur of stookplaats in huis, ook wel rookhoenders genoemd, van 1445 tot 1614 geheven volgens het zeendrecht. Kwam voor in Zelhem en Drente. Zie ook Haardstedegeld. afschaffingHet Landrecht van 1614 schaft "dinckgelden, bottinckspenningen en roeckpenningen" af [Blink, Geschiedenis, blz. 257]belastbaar feitGeheven "van elcken huyse daer roock uytgaat uitgenomen huese der geestelycker persoenen, onse dienstluden ende dairbuirheerden inne wohnen" [Blink, Geschiedenis, blz. 257]
bestemmingsheffingIn Drente moesten volgens zeendrecht van 1445, art. 13, op de eerste zeend aan de deken worden ter hand gesteld zeentpenningen, een belasting voor de rechtspraak geheven  [Blink, Geschiedenis, blz. 257]  
oorsprongOp  de  Veluwe  moesten  jaarlijks  1122  rookhoenders  door  de  ingezetenen aan  's  Heeren  keuken  geleverd  worden.  De  rookhoenders  vindt  men  ook  aangeduid  ais  rookpenning  en  ais  vuurpenning,  Uit  een  oorkonde  van  25  April  1328  waarbij  graaf  Reinoud  vríjheid  en  rechten  geeft  aan  de  ingezetenen  van Níeuwbroek  op  de  Veluwe  en  zegt:  „voirt  van  alie  thiendbaere  guede  sol  men  ons  thiende  geven ,  ende  van  elcke  huys ,  dat  getimmert wort  int  nye- broeck  voors.  sol  men  ons  ende  onse  naecoemelingen  een  hoen  geven  alle jaer  op  s.  Remijsdach" ').  Van  Spaen  vermoedt,  dat  de  rookhoendersbelasting  afkomstig  is  van  de  oude  lijsten  van de  manschappen  van  de  heirban ;  ieder  ingezetene,  die  zijn  eigen  rook-  of  haardstede  had,  was  daarin  betrokken en  moest  ten  teken  de  graaf  een  rookhoen  geven [Blink, Geschiedenis, blz. 257]vrijdomGeheven "van elcken huyse daer roock uytgaat uitgenomen huese der geestelycker persoenen, onse dienstluden ende dairbuirheerden inne wohnen" [Blink, Geschiedenis, blz. 257]BRONNENgeraadpleegde bronnenBMHG; Google Search; KB-Catalogus; literatuurBlink, Geschiedenis I, p. 257 (m.e.)
ZeepaccijnsBelasting geheven van zeep.  Ook zeepimpost, zeepgeld, impost van de zeep, zeepaccijs
afschaffing=Daar de Franse wetgeving echter geen zeepaccijns kende, werd ze in 1811 afgeschaft. Toen de Fransen uiteindelijk verdreven waren en Willem het bewind op verzoek had overgenomen, werd in 1814 opnieuw een heffing op zeep in «Wet en Reglementen» opgenomen [Nieman, Accijns, blz.  16 ev]  De wet werd van kracht in 1816 en werd in 1819 al weer buiten werking gesteld. Voorstellen tot afschaffing gedaan in de jaren 1863, 1872-1873 en 1877 zijn steeds gestrand.=de gewijzigde voorstellen van Blussé komen in april 1872 in behandeling : het patentrecht zal worden opgeheven, en ook de accijns op zeep en die op „geslagt" [ Schilfgaarde, Liberale, blz. 120]=een negatieve invloed op de rentabiliteit vormt de hoge zeepaccijns, die kon oplopen tot vijftig procent van de kostprijs [FB, Gouda door de jaren heen]. =Het is echter de vraag, of men niet reeds nu, bij deze wetsvoorstellen, iets meer voor deze groote groep van minvermogenden had kunnen doen. In de eerste plaats wel door afschaffing van den zeepaccijns. Deze brengt jaarlijks ongeveer ƒ 1.800.000 in de schatkist.  [...]. Om dus zoo veel meer uit de inkomstenbelasting te halen, dat ook de zeepaccijns kon worden afgeschaft, moest de percentage met een vijfde verhoogd worden en dus op 7.2 percent worden gebracht. Is dit zóó veel, dat het als volkomen onmogelijk moet beschouwd worden het tot stand te brengen en aldus de gezinnen der armen nog enkele centen ook voor zeep te doen besparen?  [Bruinsma, Voorstellen, blz. 31-32]=Na de afschaffing van de zeepaccijns per 1 mei 1893 is de binnenlandse vraag naar zeepproducten sterk toegenomen. 
algemeen=Sinds de 16e eeuw bestond er een ‘zeepaccijns’. De oudste heffing dateert uit 1583 in de provincie Holland. Na de afschaffing in 1811 werd in 1814 opnieuw een heffing op zeep in «Wet en Reglementen» opgenomen [Nieman, Accijns, blz.  16 ev] =in 1611-1613 kost in Gouda een vat “winter sepe” f 5 en 15 stuivers [Hallema, Rekening , blz. 320]=in de 17e eeuwse ordonnanties op de zeepimpost wordt een vat zeep constant gelijk gesteld aan 240 pond, een verhouding, welke tot in de 20e eeuw is blijven voortbestaan [ Ketner,  Utrechtse, blz. 197]. =Het verbruik per kilo zeep per hoofd van de bevolking was per jaar in de periode 1805–1815 ca. 3,5 kilo en in de periode 1833–1892 ca 4,0 kilo.  Na de afschaffing van de zeepaccijns in 1920 bedroeg het aantal kilo zeep per hoofd acht tot zes kilo en in 1938 elf kilo [Nieman, Accijns, blz. 16 ev].
bedrijvenVanaf 1810–1892 waren er ongeveer 80 zeepziederijen van zachte zeep, 30 die toiletzeep maakten en 30 die harde zeep produceerden. De industrie groeide en bloeide als nooit te voren na afschaffing van de zeepaccijns  [Nieman, Accijns, blz. 16 ev].

fraudeDe controle op de accijnswetten was streng en de daaraan verbonden boetes waren hoog. Het maken en vervoeren van illegale zeep, of het gebruik van vervalste papieren kon leiden tot hoge geldstraffen, geseling of opsluiting in een tuchthuis. Deze bestraffing gold tot aan de Bataafse Republiek [Nieman, Accijns, blz. 16 ev].
heffende overhedenDen Bosch 1715-1716Gouda 1611-1613Haarlem 1680-1749 Holland 1583
opbrengstenDe opbrengsten in 1850 liepen op tot rond de 50 miljoen gulden. In 1870 door de toename van het gebruik van zeep werd dat hoger. In en rond 1890 bestond de winkelprijs op zeep voor 60% uit accijns  [Nieman, Accijns, blz. 16 ev].
quotisatieStukken betreffende de inning bij quotisatie van het zout-, zeep-, here- en redemptiegeld, zowel over Haarlem als de dorpen, 1680-1749  [NHA]
tarieven=In de Achterhoek (Ndl) betaalde men 2 cent accijns op een kilo zeep maar in Amsterdam 12 cent per kilo. De accijns op zeep werd onder I. J. A. Gogel dor een nieuwe wet een landelijke heffing. In 1806 werd het tarief 10 cent per kilo. Alle volgende wetten werden uit een soort gemakzucht van de bestuurders overgenomen en het tarief bleef ongewijzigd tot aan de opheffing van deze accijns in 1893 [Nieman, Accijns, blz. 16 ev]. 
verpachtingIn de registers voor zout- en zeepaccijns (1715-1716) van Den Bosch is er per wijk een overzicht van de bewoners voor de pachter van het zeepgeld. Zie de inv.nrs. 5219-5220 van het Oud-Stadsarchief 
BRONNENarchieven=Erfgoed Leiden e.o., 0501A Stadsarchief van Leiden 1574-1816, nr. 1 Archief van het algemeen en dagelijks bestuur 1574-1816, nr. 1.2.2.07 Gewestelijke, generaliteits- en nationale belastingen=Gemeentearchief Rotterdam, 3 Plaatselijke besturen Delfshaven en Schoonderloo, nr. 3.1 Stukken betreffende Delfshaven en Schoonderloo uit het Archief van de stad Delft 1390-1795, sub 106 Register van ontvangst van de stedelijke zeepaccijns op Delfshaven [1770]=Noord-Hollands Archief, 3993 Stadsbestuur van Haarlem (Stadsarchief van Haarlem), nr. 2.1.6.3 [1680-1749]geraadpleegde bronnenBMHG; Google Search; KB-Catalogus; internethttp://www.statengeneraaldigitaal.nl/document/tekst?id=sgd%3A18731874%3A0000262&pagina=11 [1873-1874]http://www.statengeneraaldigitaal.nl/document/tekst?id=sgd%3A18911892%3A0000223&pagina=14 [1891-1892]http://www.mulckhuijse.nl/mulckhuijse/index.php?title=I224_Willem_van_Mulckhuijsehttp://www.kampennotarieel.nl/akten99.pdf punt 12 [1697]literatuurAnoniem, Belastingen, p. 57 (19e e) Beaufort, Brief, p. 462 (1750-1782) Boudewijnse, Regeering, pp. 23 (1892), 24 (1871) Bruinsma, Vitus, De voorstellen tot Belastingherziening van de Vijf Liberale Kamerleden, in: De Nieuwe Gids, jrg. 5, deel I, blz. 1-43 (19e eeuw) De Rijnbode 19 april 1874, blz. 1-4Diederiks, Collecteurs, pp. 487, 492-493 Dillen, Rijkdom, pp. 208, 276 Engels, Geschiedenis, pp. 107-109 (Rep), 137 (1650), 147 (1700), 168 (Rep), 189 (1806), 200 (id), 207 (1807-08), 215 (1811), 216 (1813), 319-323 (19e e) Engelsman, Ontstaan, p. 126 (1811) Extract van haar edele groot mog. Resolutie van 25 february 1758, noopens het verleenen van admodiatie weegens den impost van twaalf stuivers op de tonne zeep aan de zeepsieders, te senden aan de opsienders van het regt op de gezeegelde en ongezeegelde billietten [...]. 6 maart 1758Fruin, Informacie, pp. 236 (1514), 242 (id), 374 (id), 382 (id), 460 (id), 466 (id), 506 (id), 517 (id)Hallema, A., Rekening van het tuchthuis te Gouda 1611/13, in BMHG 1942, blz. 291-346Handelingen Staten-Generaal, Bijlagen 1891-1892, nr. 127.9, blz. 13-14, Afschaffing van den accijns en wijziging van het invoerrecht op zeep, .Houten, S. van, De toekomst onzer finantien, Groningen 1869, blz. 1-3, 57, 57, 60, 84Houtzager, Hollands, p. 185(1671) Ketner, F., Bijdrage tot de kennis van de Utrechtse maten en gewichten, in: BMHG 1948, blz. 189-197Kooi, C.M., Accijns op/om zeep; de Nederlandsche zeepaccijns in de negentiende eeuw, in: Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis 3, 2006, nr. 2, blz. 29-53 (1806-1893)Laan, P.H.J. van der, Resoluties van de vroedschap van Amsterdam 1551-1565, Hilversum 2008, blz. 156 e.v., 237Manning, Storm, p. 90 (19e e), 119Meyroos, Onze, p. 9 (1515)N. F., Onze accijnzen, in : De Economist 1872, Volume 21, blz. 139-146Nieman, Geert, De accijns op zeep in de Nederlanden (1583-1893), in: Museumnieuws, Nationaal Museum van Douane en Accijnzen oct-nov-dec 2013, nr. 137, blz. 17-24N.N., Een woord over den accijns op de zeep, in: De Economist, Volume 22 nr. 1, blz. 870-874Nypels, Rijksfïscaal, pp. 62, 72Ordre gesteld op het verantwoorden van den zeepsieders impost tot vier stuivers de tonne, 1764 [KB]De gaarders van den impost op de consumtie zeep geordonneert sig na hun ed. [...] resolutie [...] op de requeste van de zeepsieders genoomen, exactelyk te reguleeren 1765 [KB]Posthumus, N.W., De uitvoer van Amsterdam 1543-1545, Amsterdam 1971, blz. 38-40S., ZeepaccijnsS....., J., Nog een woord over den zeepaccijns, in De Economist, 1874, Volume 23, nr. 1, blz. 633-638 Schilfgaarde, P. van, De liberale politiek in de laatste jaren van Thorbecke, in: BMHG 1961, blz. 115-146Sickenga,  Omwenteling, pp. 69-70,  71-72, 113, 147-149, 154 (19e e) Staatsblad deel V, blz. 295-338T.S. Overijssel III, p. 171 (1677) Visser, W.M.G., Accijnzen; een onderzoek naar de rechtsgronden van de Nederlandse accijnzen aan de hand van 200 jaar parlementaire geschiedenis (1805-2007) en naar de werking van het Europese accijnsregime binnen de interne markt  in het licht van deze rechtsgronden, Amsterdam Center for International Law (ACIL), blz. 129 (1815), 132 (1805-1893), 159 (1874), 251 (1862), 252 (1892), 259-265 (1888-1893), 287, 289Voorthuysen, Mercantilisme, p. 94 (1750) Wagenaar, F.P., "Dat de regering niet en bestaet by het corpus van de magistraat van Den Hage alleen", (1587-1802), blz. 96 (1603-1604), 97 (1610), 103 (1614), 104 (1685), 136 (1616), 189, 237-238 (1616)W.D.B.I.U.A. 1872, 6 juli, p. 4; 14 september, p. 4; 5 oktober, pp. 3-4; 12 oktober, p. 4; 1873, 29 maart, p. 4; 21 juni, p. 4; 23 augustus, p. 4; 30 augustus, p. 3; 3 november, p. 3; 22 november, pp. 3-4; 6 december, pp. 3-4; 13 december, p. 4; 20 december, p. 3; 1874, 3 januari, p. 3; 17 januari, p. 4; 24 januari, p. 3; 2 mei, pp. 3-4; 5 juni, p. 3; 13 juni, p. 3; 20 juni, pp. 2-3; 27 juni, p. 2; 4 juli, pp. 2-3; 11 juli, pp. 1-2; 1875, 29 mei, no. 152Welderen baron Rengers, W.J. van, Schets eener parlementaire geschiedenis van Nederland van 1849 tot 1891, deel 2, tweede, herziene en bijgewerkte druk, Den Haag 1906, blz. 52, 94, 119, 160, 164, 174






Zeepgeld

Zie Zeepaccijns

Zeeraad

Zie ook Admiraliteitscollege

archieven

Nationaal Archief, 2.01.08. Inventaris van het archief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, 3.1.7. Zeeraad enz. [15 april 1802 - 10 juni 1805]

literatuur

Besluiten van het Staatsbewind der Bataafsche Republiek, Volume 5, blz. 1-57

Brauw, Departementen, pp. 70 (1801), 75 (1805), 96(1801), 97 (1802)

Codex Novus Batavus of Alphabeth van Nederlandsche Wetten en Rechten, deel I, Amsterdam 1803, blz. 8, 10, 12-13, 72, 86, 97-98, 107, 122, 151, 155, 157, 254, 294-295

Instructie voor den Zee-Raad der Bataafsche Republiek, Den Haag 1802

Jonge, Johannes Cornelis de, Levensbeschrijving van Johan en Cornelis Evertsen, Luitenant-Admiralen van Zeeland, Den Haag 1820, blz. 8-9, 24-25, 33, 42, 141, 196, 204

Le Clercq, Pieter/Picart, Bernard, Het leven van Federik Henrik, prins van Oranje, deel I, blz. 138 (1626), 140 (1626), 171 (1627), 213 (1628), 237 (1629)

Leeuwestijn, Johannes Coenradus, Naamregister van de raaden in den zeeraad der Bataafsche Republiek, deszelfs ministers en verdere beampten in Den Haag, Den Haag 1803

Spiegel, Laurens Pieter van de, Nadenking van eenen staatsman weegens zijn ministerie in Holland, 2e druk, 1800,  blz. 60

Staatsregeling des Bataafschen Volk van 1801, art. 44

Er zal een Zeeraad zyn, door het Staats-Bewind te benoemen, bestaande uit zeven Personen, belast met de Administratie en Judicature over alle Zaken, rakende den ophef der middelen te Water of zoogenaamde Convoyen en Licenten, voorzien van de nodige Amptenaren daartoe behorende, en wegens deszelfs Administratie ondergeschikt en verantwoordelyk aan het Staats-Bewind; dezelve zal mede belast zyn met de Judicature over alle zaken, rakende de Commissie-Vaarders, en derzelver Pryzen, mitsgaders de rakende de Pilotage, alles achtervolgens zodanige Instructie als door het Staats-Bewind aan het Wetgevend Lichaam ter bekrachtiging zal worden voorgedragen [art. 44].

Wagenaar, Jan, Vaderlandsche Historie, deel I, Amsterdam 1786, blz. 100-102 (1777)

Woensel, Pieter van, De Lantaarn: voor 1792, 1796, 1798, 1800, blz. 97-101

websites

http://members.home.nl/m.v.boven/almelo.htm

http://www.gahetna.nl/collectie/archief/ead/index/eadid/2.01.22/node/c01:2

http://www.irenemaas.nl/pages/Archief/pages/Reinbach.htm

[KB-Catalogus]

Zegel- en registratierechtenarchieven
wetgevingVerordening van den 5en Maart 1872 betreffende het recht van Zegel, gewijzigd bij die van 22 November 1886 (G.B. 1886 nr. 4; DBNL)

BRONNENliteratuurANP 1884, 22 april, p. 4 (19e e)Aa, Pierre Jean Baptiste Charles van der, Handleiding tot het gebruik der ordonnantie op het middel van het klein zegel, 1806 Aa, Pierre Jean Baptiste Charles van der, Wetboek der belasting op het zegel, Dordrecht 1810 Aa, Pierre Jean Baptiste Charles van der, Wetboek der belastingen op het zegel, de registratie, hypotheken en griffie, Dordrecht 1814Anoniem, Belastingen, pp. 23, 64-66, 68 (19e e)Anoniem, Gids (19e e)Assendelft de Coningh, Aard (19e e)Bachiene, Over (19e e)Baelde, Kwestie, p. 27 (16e e)Blécourt/Japikse, Klein, p. 15 (1504)Blécourt/Meijers, Memorialen, p. 210 (1436)Blok, Holl. stad Bourg., p. 64 (1477)Boudewijnse, Regeering, pp. 76 (1895), 78-79(1895-97)Engels, Geschiedenis, pp. 191 (1806), 207 (1807-08), 212 (1811), 214 (id), 215 (id), 217 (1813; 1814), 229 (1821), 230 (id), 241 (1845), 256 (1844), 265-279 (id), 288-289 (19e e), 294 (id), 296 (id), 298 (id), 304 (id), 314 (id), 316-318 (id), 322 (id), 328, 330 (19e e)Engelsman, Ontstaan, pp. 126 (1811), 128 (1812)Faure, Bespreking (19e e)Gorter/Vries, Gegevens, p. 27 (1869)Hogendorp, Bijdragen, deel 9, p. 79-110Hoytema, Ophelderingen (19e e)Kobus/de Rivecourt, Biographisch A-H, blz. 159Isaak Bilderdijk (1720 Amsterdam - 1798) was opziener van 's lands zegel en collective middelen over Amsterdam, Amstel en het Gooiland.Land, Eene (19e e)Lubberdink, Zegel (1624)Menalda, Behandeling, pp. 13, 30 (19e e)Moll, Recht (19e e)Navorscher XXI, pp. 550-551 (1806); XXII, pp. 65 (1806-10), 349 e.v. (id)Nierop, Brieven, p. 1 (1814)Nypels, Rijksfïscaal, pp. 124-125 (19e e)Pinto, Registratie (19e e)Poel, Compositie, Stelling 19Poel, Sijmen, blz. 82-89Poel, Geschiedenis (17e-20e e)Rengers, Schets I, pp. 48 (1850), 69 (1851)Schoolhouder, OeffenschooleSickenga, Omwenteling, blz. 11 [1795], 56, 69,96,99, 104, 144, 159 (18e-19e e)Een verhooging op onderscheidene ordinaris middelen had van tijd tot tijd plaats in kwartier Nijmegen, en daaronder op het Zegel. Het Zegel werd in Holland uitgebreid op de advertentiën in de dagbladen [blz. 11]  Snijder van Wissenkerke, Privilegiën, p. 90 (1843)     Thorbecke, Staatsinrigting, pp. 70-74, 91Vries, Geschapen, p. 344 (Rep)W.D.B.I.U.A. 1873, 22 februari, p. 2; 8 no.vember, p. 3; 22 november, p. 3; 1874, 3 januari, p. 3; 1874, 17 januari, p. 4

Zettersalgemeen

BRONNEN

literatuur

Anoniem, Belastingen, p. 99 (19e e) 

Blécourt/Meijers, Memorialen, p. 63 (1432) 

Blok, Holl. stad Bourg., pp. 39-40 (15e e) 

Haak, Plooierijen, p. 157 (1705) 

Halma, Tooneel II, p. 297 (1447) 

Menalda, Behandeling (19e e) 

Schrassert, Codex, pp. 37 e.v. (17e-18e e) 

Stallaert, Glossarium I, p. 211 (1546) 

T.S. Overijssel III, pp. 14 e.v. (Rep)

ZettingarchievenliteratuurFruin, Informacie, blz. 13 (1511-1512), 15 (id)Zettingen en Omslagen van 1496, 1515 en 1518, bijvoegsel op de uitgave der Informatie van 1514 en der Enqueste van 1496. Leiden, 1877
Zoutimpost

Zoutaccijns, zoutaccijnser, zoutambt, zoutbelasting, zoutbrief, zoutcijns, zoutgeld, hoorngeld, koehouderszoutgeld, zoutkantoor, zoutkramer, zoutland, zoutmaat, zoutmiddel, zoutmonopolie, zoutordonnantie, zoutpacht, zoutrecht, zoutregaal, zoutregie, zouttol, zoutwachter. 

algemeen

In Antwerpen is sprake van aanhoudend dalende zoutprijzen in de periode 1524-1549 [4]

In 1795 zijn de meeste zoutketen van Holland in Dordrecht .

archieven

http://www.arnehistorie.com/Artikelen-Zoutnering-GA/het-zoutarchief-van-de-gemeente-dordrecht-1660-1816.html

GA Rotterdam Notariële Akten 1599-1622 (1601) in http://d-compu.dyndns.org/genbook/Overige_Links/rotterdam_notariele_akten.htm

Op verzoek van de pachters van de impost op 't zout van Delft en Rotterdam wordt door Coenraet Jansz Halling uit Nieuwleckerlant op 14 december 1601 verklaard dat de pachters van de zoutimpost van Dordrecht, Frans van Bonckelwaert en  Rochus Jansz, bij hem zoutkasten hebben doen maken, waaruit zij zout hebben verkocht aan de huisluiden.

Op verzoek van Lambrecht Claesz, pachter van de zoutimpost ,wordt op 22 december 1601 een verklaring afgelegd door IJsbrant Ariensz Jongsten 56 jr. en Cornelis Heyndricxz, collecteur van de zoutimpost inhoudende dat het de inwoners van de dorpen verboden was hun zout in Rotterdam te kopen, maar dat ze het moesten kopen uit de in hun dorpen door de pachters van Gouda en Dordrecht geplaatste zoutkasten.

Op verzoek van Cornelis Heyndricxz wordt op 12 februari 1602 een verklaring afgelegd over de verkoop van de pacht van de impost op het zout door Simon Cornelisz Buys 44 jaar uit Dordrecht;  Cornelis Jacobsz , pachter van 't zout uit Dordrecht; Jan Pieck uit Marktvelt; Willem Heyndricx uit Dordrecht; Frans van Bonckelwaert, impostpachter uit Dordrecht;  Harman Jenefaes, impostpachter uit Dordrecht; Jan Jaspersz, impostpachter uit Dordrecht; Rogier Crijnen, impostpachter uit Dordrecht; Bastiaen Crijnen, impostpachter uit Dordrecht. . 

GA Utrecht inv. nr. U110a003, 34-4. Notarissen in de stad Utrecht 1560-1905 (1690)

Jacobus Mouton geeft op 4 april 1690 volmacht aan de exploicteur van de staten van Utrecht om onroerende goederen in Soest openbaar te verkopen en uit de kooppenningen betaling te doen aan de staten van Utrecht, wegens pacht zoutimpost en hoorngeld

Nat. Arch. nr. 3.01.06 sub I.B.9 nr. 151

Rekest van Claes Commers van der Marck, pachter van de zoutimpost te Delft, aan de Staten van Holland en West-Friesland betreffende het te gebruiken zout voor het inzouten van zalm, [1658]; met bijlage, 1658, afschriften (17e eeuw) 2 stukken

RA Leiden, Familie Du Pui en aanverwanten (De Fremery, Bucaille, Cunaeus), nummer toegang 249A, inventarisnummer 108

Ordonnantie voor de pachter en de collecteurs van de zoutimpost, 1709 

RA Steenbergen nr. 906

0033 Stukken betreffende proces voor de Raad van State tussen Andries Mathijssen enerzijds en Abraham Helders en Jacobus Vissers, pachters van 's lands zoutimpost, anderzijds, 1753

0394 Procesdossier in civiele zaak Adriaentien Jans, gehuwd met Jan van Eyck, zoetelaar op het fort contra Isaacq Mulder, pachter van de zoutimpost op het fort Henricus inzake verzet tegen gijzeling wegens fraude, (1628)

Streekarchief Voorne-Putten & Rozenburg, inv.nr. 1013, nr. 110 Notarissen 17-12-1646

Aren Jans Luiendijk te Vierpolders, 58 jaar, Silvester Pieters, 42 jaar, mr. Hans Hendriks Velter, chirurgijn, 45 jaar, Hendrik Engebrechts Goedhals, 35 jaar, en Domis Jacobs van der Salm, 27 jaar, allen te Brielle, verklaren ten verzoeke van Abraham Jans marktschipper van Brielle op Delft, dat toen zij bij hem thuis waren daar binnen kwamen Bartel Jans, pachter van de zoutimpost, Aren Jans Koppert, pachter van de bierimpost, Hendrik Meeuwestein, stadhouder, Gerrit Joris, stadsbode, Kornelis Buis, notaris en drie dienders. De stadhouder heeft gevraagd of er ook wijn gedronken werd. Op een ontkennend antwoord is het gezelschap naar boven gegaan en heeft daar alles overhoop gehaald, tot zelfs het stro uit de bedden. Getuigen: Aarnout Bergondijn en Pieter Frans Waterman.

literatuur

Andreae/Downer, Plakkatenlijst, blz. 117 (1792)

Anoniem, Belastingen, blz. 23, 52-56 (19e e)

Aten, Als, blz. 295 (1584)

Toen de Generaliteit in 1584 (Resolutiën van de Heeren Staaten 1-2-1584) de zoutimpost invoerde ging dat gepaard met een verbod op het zoutzieden buiten ommuurde steden en hun directe omgeving. Alleen een zoutziederij in de buurt van het Westfriese Barsingerhorn lijkt daarvan de dupe te zijn geworden (Res. 31-5-1584; ARA, Financie van Holland (3.01.29), nr. 464 onder Barsingerhor en Kolhorn). De Staten gaven als reden voor het verbod op dat het vrijwel onmogelijk was goed toezicht te houden op de zoutziederijen ten plattelande. Opheffing was vlg  hen voorwaarde voor het slagen van de impost.

Baelde, Domeingoederen, blz. 154 (1551)

Beaufort, Brief, blz. 462 (1750-1782)

Beernink, Nijkerk, blz. 200 (17e e)

Blok, Geschiedenis I, blz. 568 (1451)

Boudewijnse, Regeering, blz. 23 (1892)

Deursen, Staat, blz. 48 [1591], 54 [id]

Maar dan ligt ook het vermoeden voor de hand, dat deze petitie van 1591 nog niet werkelijk generaal is. De Raad van State heeft zich nog niet geheel in zijn rol van landsheer ingeleefd, want hij verzuimt de SG uitdrukkelijk consent te vragen voor de continuatie van andere vaste generaliteitsbelastingen. Een verzuim, want een kleine drie maanden later moest toch inderdaad gevraagd worden om continuatie van o.m.de zoutimpost. In 1593 toonde de Raad zich volgzaam, en vroeg consent voor continuatievan de zoutimpost  (blz. 48)

..zoutimpost, want die kwam althans gedeeltelijk ten goede aan de bescherming van de haringvissers (blz. 54).

Diederiks, Collecteurs, blz. 487, 492-493

Dillen, Rijkdom, blz. 275-276

Engels, Geschiedenis, blz. 105-107 (Rep), 137 (1650), 147 (1700), 168 (Rep), 189 (1806), 199 (1805), 207 (1807-1808), 213 (1811), 216 (1813), 217 (1814), 229 (1821), 286-289 (1809-1849)

Engelsman, Ontstaan, blz. 128 (1812)

Faber, Drie I, blz. 362 (1748)

Fruin, Informacie, blz. 73 (1514), 77 (id), 79 e.v. (id), 84 (id), 237 (id), 243 (id), 373 (id), 382 (id), 403 (id), 412 (id)

Gelder, Zestiende, blz. 130  (1578)

Haak, Plooierijen, blz. 112 (1703)

Halma, Tooneel II, blz. 247 (Rep)

Heeringa, Stukken, 

Hogendorp, Bijdragen, deel 6, blz. 223-230

Houtzager, Hollands, blz. 173 (1664)

Maeckl, Erkelenzer, blz. 394 (m.e.)

Meerkamp van Embden, Gousche, blz. 218 (1536)

Meyroos, Onze, blz. 9 (1471)

Moll, Rechten, blz. 119 (1310)

Muller, Middeleeuwsche (Gl.), blz. 79 (m.e.)

Neve, Rijkskamergerecht, blz. 285 (16e e)

Nypels, Rijksfiscaal, blz. 20-21 (19e e), 64-65, 73-74

Poel, Advocaat, blz. 9 (1586)

Prins, Restauratie, blz. 178-179

Rengers, Schets I, blz. 49 (1850), 68 e.v. (1851), 71 (1852)

Res. SG Nieuwe reeks 1610-1670

20 maart 1610, nr. V 329 Jacob van Wassenaar van Obdam zal zich belasten met de verpachting van de zoutimpost in Hollands noorderkwartier, Maerten

Ruychaver met die in het zuiderkwartier.

9 april 1610, nr. V 439 Het consenteert de continuatie van de zoutimpost ten laste van de panneman. 

20 april 1610, nr. V 502 Consenteert de continuatie van de zoutimpost, op voorwaarde dat deze impost in alle provincies op dezelfde wijze verpacht zal worden, en de pachtsommen aan de ontvanger-generaal afgedragen. Friesland houdt vast aan zijn recht, zelf uit te maken uit welke

inkomsten het zijn quote zal afbetalen.

18 maart 1626, nr. 7  Dirck Jacobs Os, pachter van de 14 gld. impost op het dennezout in het Noorderkwartier, en de pachters van het zout in het Zuiderkwartier verzoeken vanwege het sluiten der licenten te worden ontheven van de volgende twee pachtjaren. Ook willen zij rekening doen van de ontvangst van dit lopende jaar. De RvS moet adviseren.

23 maart 1626, nr. 9 HHM lezen het advies van de RvS d.d. 20 maart over het rekest van de pachters van het dennezout in het Zuiderkwartier en het Noorderkwartier d.d. 18 maart. Zij moeten hun pacht voortzetten ondanks de geringere verkoop van het zout door het sluiten van de licenten. Tegen het aflopen van de pacht zal er naar behoren worden gelet op de door hen aangevoerde redenen.

28 maart 1629, nr. 5 Van Mathenesse en Gerridt Leenders, burgemeester van Leiden, worden gecommitteerd om vanaf 1 april voor een jaar de belasting van 14 gld. per honderd op wit geraffineerd zout en 9 gld. op het klinkzout van de den te verpachten voor het gehele Zuiderkwartier.

27 maart 1630, nr. 3 Een akte van autorisatie wordt verleend aan de Leidse burgemeester Huych Pietersz. Coedyck en Jan Cornelisz. Loots, burgemeester van Enkhuizen, voor de verpachting van het dennenzout over het Zuiderkwartier.

30 maart 1630 nr. 17 Jan Gerridtsz. Haack c.s., pachters van de zoutimpost gaande van de zoutbergplaats via het Zuiderkwartier en het Noorderkwartier, verzoekt om verlaging van het pachtgeld, omdat gedurende hun pachttermijn de licenten gesloten zijn geweest. HHM besluiten hierover het advies van de RvS in te winnen.

Sickenga, Omwenteling, blz. 56, 69-72, 113, 147-149, 154 (18e-19e e)

Smidt/Strubbe, Chronologische I, blz. 84-85 (1474)

T.S. Overijssel III, blz. 189 (16e-17e e); IV, blz. 147 (1704-1705)

Thorbecke, Staatsinrigting, blz. 65 (19e e)

Tricht, Hooft I, blz. 131

D. Baudius uit Leiden schrijft op 7 juni 1610 aan P.C. Hooft: "Het proces van genoemde Stapel zal over enkele maanden zijn beslag krijgen voor de Hoge Raad in Den Haag, en daarvan hangt het maar af, of wij aan geld kunnen komen, omdat op verzoek van Stapel sedert meer dan 4 jaar 16500 gulden jaarlijkse rente bij de ontvanger van de zoutimpost in beslag genomen is; de zaak van Stapel is dermate gefundeerd op rechtvaardigheid en billijkheid, dat het onmogelijk is dat zijn aanspraken tenslotte niet erkend worden."

Verhofstad, Regering, blz. 118 (1557), 151 (1558), 167-175 (1560)

Voorthuysen, Mercantilisme, blz. 81-82 (1590, 99-102 (16e e)

W.D.B.I.U.A. 6 juli 1872, blz. 4; 7 september 1872, blz. 3; 5 oktober 1872, blz. 3-4; 19 oktober 1872, blz. 3; 9 november 1872, blz. 3; 23 november 1872, blz. 4; 30 november 1872, blz. 4; 21 juni 1873, blz. 4; 3 januari 1874, blz. 3; 17 januari 1874, blz. 4; 17 mei 1874, blz. 3

Zuylen, Inventaris I, blz. 2 (1399), 21 (1496), 219 (1512), 646 (1547), 711 (1558); II, blz. 795, 1267, 1494, 2044, 2099, 2134-2135

varia

David Woutersz van Raphels is in 1637 impostmeester van de hoornbeesten, 't bezaaide land en de zoutimpost in Poortvliet

websites

http://www.ballfamilyrecords.co.uk/delft/I191.html

Nicolaes Lambrechtsz Paspoort is collecteur van de zoutimpost in 1622 in Delft of Kralingen

http://goudeneeuw.eu/GEuittreksel06.htm 

Algemene belastingen zouden er volgens de UvU moeten zijn, maar het is nooit gerealiseerd, behalve zoutimpost, verpacht en geheven voor/door de Generaliteit in Holland, Friesland en Stad en Lande. Maar in 1640 en eerder werd ’t omgezet in provinciale belasting. Het artikel over gemene belasting zou bij nadere resolutie van 19-03-1583 zijn veranderd in het oude quotenstelsel.

minimumafzet

Keetmeesters mogen per klant niet minder dan 4 zaken uitslaan. Het voorstel van burger P. Kruijff  is om toe te staan dat keetmeesters kleinere hoeveelheden kunnen verkopen. De comités stellen vast dat artikel 13 van de Ordonnantie op het Consumptiezout dit verbiedt en adviseren de bestaande praktijk te handhaven om de grossiers niet van hun bestaan te beroven [1] . 

vrijstelling

De in de Resolutie van 18 februari 1751 voorkomende bepaling dat de grossier die een honderd zouts of 208 zakken inslaat 8 zakken boven de 200 impostvrij krijgt zou ingetrokken moeten worden.

Tenslotte moet er een voor iedere zoutmeester gelijk eedsformulier komen [1].

zoutwinning

Zout wordt o.a. gewonnen uit de as van turf gestoken in de eeuwenlang door de zee overspoelde moerassen van Saeftinge. Rond Hulst bevinden zich op een bepaald moment 90 zoutpannen. Hulst is tot de 15e eeuw één van de belangrijkste zoutsteden van Vlaanderen. In de 15e eeuw wordt de zoutwinning aan banden gelegd, omdat de dijken door die winning ondermijnd worden. Later wordt het, door de vereiste bewerking, dure zelzout vervangen goedkoop baaizout uit Frankrijk en Spanje. Dat zout wordt dan hier geraffineerd [2]. Na 1450 stort de handel in zout in Nederland volledig in. Verschillende steden raken daardoor in economische problemen [3] 

Noten

[] Decreeten van de Provisionele Repraesentanten van het volk van Holland, deel 6, eerste stuk, november en december 1795, Den Haag 1798, blz. 220-225]  [1]

[] http://www.vestingsteden.nl/index.php? prefab=steden_detail&stadID=10&onderdeel=historie [2]

[] Aeres Milieu, Rapport  Archeologisch bureauonderzoek Doktersdreefje - Oostdam te Steenbergen AM 12061, Roermond 2013, blz. 12 [3]

[] Verlinden, Charles, Documenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant, XVe-XVIIIe eeuw, 1959, blz. 42 (1524-1549) [4]

Zoutmaat

Ook soutmate, soutmaet, soltmate

algemeen

Om het bedrag van de verschuldigde accijns te berekenen moet de hoeveelheid zout worden "gemeten". Dit geschiedt met een door de overheid geijkte maat. 

archieven

Er zijn twee oorkonden over de zoutmaat in Steenbergen, beide van 13 september 1310. Eén van de heer van Bergen op Zoom en een van de heer van Breda [1]. 

gelijke maat

De gebruikte maten worden geijkt. Het ijken van het zoutlopen is geen gemakkelijk werk. Adriaen van Olmen verklaart op 17 Maart 1650, dat de grote zoutmaat 16 kwart lopen bevatte "alwaer voor 't aenhangen van 't sout aen de maet door 't subijt meten als door 't smelten ende lackasie van 't lang Iiggen bij de kooplieden altijt ende van outs de manier is, dat den ijcker altijt een soutquartier daer meer in doet, soodat de groote soutmaet is altijt seventien soutquartieren groot". Zijn tegenstander Frans MichieIsen drukte het anders uit: "Tot het ijcken van de groote soutmaeten en is geene sekere maete, alsoo met sestien quartieren de maet niet vol en is, en verschilt ontrent noch een quartier eer die vol soude wesen. Daer isser acht in de stadt van de groote soutmaeten, maer de cooplieden dagen dickwils over de groote derselver maeten" [2]

Vooraf moet met Scherft [2] worden gezegd dat zout eigenlijk geen geschikt artikel is om bij de maat te worden verkocht. De moeilijkheden die dit systeem in de praktijk oplevert getuigen daarvan. De zoutmaat heeft evenwel een zeer lang leven geleid. Er zijn mij geen serieuze pogingen bekend om het meten af te schaffen en te vervangen door bijvoorbeeld wegen. Wel is na 1750 de roep hoorbaar een gelijke maat in een gebied te gebruiken.

Op vrijdag 2 augustus 1782 ontvangen HHM van de Gecommitteerde Raden een missive over het verschil in de zoutmaat en de middelen om daarin verandering te brengen. Het voorstel wordt breed voor advies uitgezet [3]. De missive bevat het volgende: 

Artikel 1 van de Ordonnantie op het Consumtie -Zout bepaalt dat van ieder vat geraffineerd zout dat binnen Holland en Westfriesland wordt geconsumeerd vijf guldens belasting moet worden betaald en de tiende verhoging daarboven. De vaten zijn in de provincie echter niet van dezelfde grootte. Dat leidt tot "een merkelyke inegaliteit". Uit de keet in Alkmaar afgeleverde "honderd zouts" (104 vat) blijkt bij hermeting bij inslag in Leiden met de daar gebruikelijke maat slechts 93,625 vat te zijn. Op iedere honderd zouts scheelt dit ruim f 57.

Strafbedreigingen wegens overtreding van voorschriften zijn loos want de grootte van een schepel staat niet vast. De grenzen tussen grossiers en kramers vervloeien daardoor ook. Vervoer van zout is verboden zonder een biljet waaruit blijkt dat de belasting is betaald

Daarnaast verschilt de wijze van meten van plaats tot plaats

Voorgesteld wordt om tot één provinciale keetmaat te komen. Een vat = twee zakken; een zak twee schepels of aggelen. De grootte van een schepel moet volgen uit vergelijking van de bestaande maten. Bij buiten de provincie gevoerd zout kunnen de vanouds bestaande gebruiken worden gevolgd. [3]

Zo gelasten op 27 april 1793 de Gedeputeerde Staten van Overijssel alle grossiers en winkeliers om bij het verkopen van zout binnen de provincie zich voortaan te bedienen van de Deventer zoutmaat "ten einde door de geheele Provincie, den Impost op het Zout op een gelyken voet te doen heffen en betaalen". Eén schepel = 1 schepel en 3,25 spint Deventer korenmaat, 104 schepels in een last. Vanaf 1 augustus 1793 moeten de grossiers, winkeliers en ijkers beschikken over een geijkt schepel en mindere maten. Van zout ingevoerd uit een andere provincie of zout ingekocht bij een keet moet worden aangegeven in de Deventer zoutmaat. Het tarief voor het  zoutgeld wordt verdubbeld, over een schepel zout moet voortaan (vanaf 1 mei 1793) vier stuivers worden betaald [4] 

Op 5 november 1795 brengen de comités van Algemeen Welzijn en van Koophandel en Zeevaart n.a.v. een voorstel van P. Kruijff rapport uit aan de Vergadering van de Provisioneele Representanten van het Volk over de zoutmaat in Holland. De comités stellen dat het "van de grootste noodzaaken  is dat er een vaste Zoutmaat voor deze Provincie werd bepaalt". Dat er geen gelijke zoutmaat is wordt als een kwaad beschouwd [5]. 

De comités stellen voor om bij aanschrijving de keetmeesters te Dordrecht te machtigen en te gelasten om met de andere keetmeesters van de provincie uit vergelijking van alle maten de ware zoutmaat te bepalen, te weten de schepel of aggel, ook koperen maat waarvan twee een zak vormen, vier een vat  en waarvan 416 maten een hondert geraffineerd. De kleinere maten moeten hiervan worden afgeleid. In elke plaats waar een zoutkeet is moet een vaste legger van koper of metaal worden gemaakt die in de gemeente wordt bewaard. Aan de hand daarvan moeten dan de maten jaarlijks door beëdigde ijkers worden geïjkt [5]. 

Zout dat buiten de provincie gevoerd wordt wordt anders behandeld "alzoo het welzyn van dien Handel vereischt, dat men daar omtrent de oude gebruiken blyft in acht nemen". Veelal wordt voor die handel het houten vat gebruikt. Ook daar moet een maat worden bepaald en geijkt  op een inhoud van twee schepel of een zak [5]

De uniforme maat is algemeen in Holland ingevoerd bij Publicatie van het Provinciaal Bestuur van Holland van 3 juli 1797.  Het schepel, ook genoemd het achel of de koperen maat, zoals die thans in Dordrecht in gebruik is, na een exacte meting 2698 en 2560/19683ste,  zal voortaan de zoutmaat van Holland zijn. Twee schepels vormen een zak, vier schepels een vat. Een honderd en vier vat of 208 zak vormt een honderd geraffineerd zout. Die Maat is bij artikel  2 van de Ordonnantie wegens den Impost op het Zout als de zoutmaat gedecreteerd [6] . 

Op 24 januari 1801 is er een zitting van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen Volks over een Plan van Algemeene Belastingen. Daar wordt beslist dat in het gehele Bataafse Gemenebest een gelijke zoutmaat zal worden ingevoerd [7] 

Er zijn ijkers aangesteld. In de Instructie van 20 december 1805 wordt van hen gezegd dat ze aan de hand van de koperen maat die hen door de Raad van Finantien zal worden ter hand gesteld alle zoutmaten nauwkeurig moeten ijken en branden en stempelen met het wapen van de Bataafse Republiek met, beginnend in 1806, de jaarletter A. Jaarlijks voordat ze met ijken beginnen dient te worden nagegaan of er een verandering aan de maat heeft plaatsgevonden en of de platte stok of strijker wel plat en recht is en vooral of die aan het ondereinde lijnrecht is [6]

In de Ordonnantie van de vanaf 1806 geldende Impost op de Ronde Maat wordt in artikel 14 bepaald dat voor de invordering van deze belasting geen andere maat mag worden gebezigd dan voor het zout, de gewone zoutmaat, die in het Departement Holland in gebruik is [8]

Bij KB 25 januari 1827, nr. 5 is bepaald dat voortaan in het gehele rijk het zout niet anders verkocht zal worden dan bij het gewicht. De bestaande maten voor het zout worden voor afgeschaft verklaard [9]

gelijke meetmethode

Niet alleen de verschillen in de maten, maar ook verschillen in meten leiden tot ongelijkheid. Voorstel is de maat van het ruwe of grove zout , volgens oud gebruik, af te strijken met een ronde stok.  Het geraffineerde zout moet per schepel of koperen maat worden afgestreken met een geïjkte platte stok of strijk, zodat er niets boven de randen van de maat blijft liggen [5]. 

literatuur

Alberts, Rekening, blz. 115 (1447-1448)

Alberts/Jansen, Welvaart, blz. 198 (14e e)

Baelde, Domeingoederen, blz. 125 (1551)

Fruin, Informacie, blz. 262 (1514), 460 (id), 470 (id), 475 (id), 477 (id)

Gelder, Zestiende, blz. 204 (16e e)

Meyroos, Onze, blz. 9 (1471)

zoutmaten

Het Meertens-instituut  [http://www.meertens.knaw.nl/mgw/maten/15] noemt een groot aantal zoutmaten: 

achel (Schiedam = 4 spint = 46,8 liter), achel/schepel (Dordrecht, in 1797 tot officiële Hollandse zoutmaat verheven)

half maatje (Breda = 1/32 lopen = 0,64 liter)

halve zak (Friesland =52,2 liter)

halve zak, scheepsmaat (Zierikzee = 45,6 liter)

halve zak, keetsmaat (Zierikzee = 41,5 liter)

Hollands zout achel (Den Briel)

honderd zout (Antwerpen = 144 viertels Antwerpse korenmaat = 11.088 liter; per zak 110,88 liter, het vat 55,4 liter en het mud 665 liter (10)

honderd zouts (Hoorn = 104 vaten; 204 zak = 18.278,4 liter)

kruis schepel (Nijmegen = 43,4 liter)

kwartier, 16e en 17e eeuw (Breda = 5,2 liter)

loop (Utrecht 2 zak = 184 liter)

lopen, 1780 (Breda, 1/4 zak)

maat (Axel = 60-70 liter)

maat (Hulst = 77,5 liter)

maatje, 1780 (Breda = 1/16 lopen = 1,3 liter)

maatje (Schiedam = 2,9 liter)

schepel ('s Heerenberg = 43,1 liter)

schepel, 1812 (Breda = 45,9 liter)

schepel (Gorinchem = 48,1 liter)

schepel (Grave = 34,2 liter)

schepel (Hardenberg)

schepel (Hoorn = 44,8 liter) 

schepel (Naarden = 27,2 liter)

schepel (Nijmegen = 42,1 liter )

schepel (Utrecht = 46 liter)

schepel/achel (Amsterdam = 46 liter)

spint (Arnemuiden = 3 kan)

spint, 1792 (Enschede = 13,5 liter)

spint (Schiedam = 4 maatje = 11,71)

ton keetsmaat (Zierikzee = 4 halve zak = 166 liter)

ton=zak, 1812 (Breda = 4 schepels = 183,965 liter)

vat (Amsterdam =  2 zak =  4 schepel/achel = 184,04 liter) 

vat (Arnemuiden = 20 spint)

vat, 16e en 17e eeuw (Breda =4 lopen = 83,61)

De pachter van het zoutgeld krijgt in 1587 twee zoutmaten om het binnenkomende zout te meten met een blok en een strekel. Het blok mag alleen worden gebruikt bij tonnen zout [11]. "Alle minder maten is men schuldich gelijx der aerden te stellen ende te meten" [12]

De zoutmaat, ook lopen genaamd, wordt in 1587 door de ijkmeesters geijkt "naer den ouden hercommen ende het aengeven van honnen voirsaeten" op 31/32 van het korenlopen. De pachter van de zoutaccijns krijgt van de stad Breda twee vaten van 4 zoutlopen elk; 2 vaten maken een zak [11] 

vat, in 1797 tot officiële Hollandse zoutmaat verheven (Dordrecht = 2 zak = 183,2 liter)

vat (Leiden = 17 liter)

wege, 16e eeuw (Arnemuiden 1350 liter)

zak (Alkmaar = 32 metjes) 

zak (Axel = 2 maat = 120-140 liter)

zak, 16e en 17e eeuw (Breda = 2 vat = 167,2 liter)

zak 1780 (Breda - 4 lopen)

zak, in 1797 tot officiële Hollandse zoutmaat verheven (Dordrecht = 2 achel/schepel = 91,6 liter)

zak (Friesland = 52,21)

zak (Hoorn = 2 schepel = 89,61)

zak (Hulst = 2 maat = 155 liter)

zak (Utrecht = 2 schepel = 92 liter)

zeve (Middelburg = 134 liter)

zoutmeter

Een oorkonde van 27 februari 1291 van de heer van Breda regelt het zoutmeetambt in Steenbergen. zoutmeter is B. Hermansz. Bij oorkonde van 15 december 1300 wordt B. Hermansz opnieuw benoemd [13]. Het ambt wordt geschonken of verkocht.

Onder de grafelijke lenen van Holland komt in 1321 voor "50 pond hollands op de 65 pond, die de schroders jaarlijks van de zoutmaat van Dordrecht betalen" [14]. Schroders zijn vervoerders. Het is niet geheel duidelijk wat hier wordt bedoeld. In die tijd is het schroderambt  wel verbonden met dat van zoutmeter. Zo wordt op 25 juli 1388 door hertog Albrecht de zoutmaat in Dordrecht met alle gerechtigdheden en toebehoren als onsterfelijk leen aan Jan van Steenbergen vergund [15]   En  in 1393, 1396, 1399, 1400, 1419, 1425, 1428 en 1431 wordt in leen gegeven een schroodambacht en de zoutmaat in Dordrecht [16]. Voorts in 1516, 1523 en 1575 [17]

Voor het meten moet een recht van zoutmaat worden betaald, in 1310 is het tarief in Steenbergen twee penningen per kuip [18] . Dat lijkt eerder een op het profijtbeginsel berustend recht voor een dienst dan op een het verbruik belastende accijns.

Het recht op de zoutmaat wordt ook wel verpacht. Jan Fransz van Teylingen (1550-1614) pacht vóór 1610 de zoutmaat in Alkmaar [19].

Het grove zout dat in Hoorn wordt aangevoerd ten behoeve van de zoutziederij wordt bij aankomst gemeten met de kopere zoutmaat van het gilde. Rond 1550 bedraagt het tarief 9 stuivers per Hondert (= 18.278.4 liter) zout, waarvan 2 stuivers voor het gilde en 7 stuivers voor de zoutmeter en zijn hulp. Rond 1650 brengt het recht  jaarlijks ongeveer f 120,- op [20]. 

In de Instructie van 20 december 1805 is het de zoutmeter en zijn huisgenoten verboden een nering in zout te hebben; de zoutmeter moet beëdigd zijn; hij mag niet meten tussen zonsondergang en zonsopgang; hij moet bedacht zijn op fraude en die melden bij de (substituut)-fiscaal; hij mag alleen de zoutmaat gebruiken die gebrand en gestempeld is door de ijkers; hij mag niet meten voordat hem een kwitantie van betaalde impost is getoond of een consentbiljet en hij op de acherzijde daarvan heeft getekend  en het woord "gemeten" heeft vermeld [21]

Geraffineerd zout voor het binnenland moet worden gemeten met de vastgestelde maat, volgeschept en precies afgestreken met een platte geijkte stok of strijker, zonder dat er iets boven de rand blijft liggen. De kwantiteit mag niet door slaan of anderszins worden vergroot. Als een deel buiten de zak valt dan moet een dergelijke hoeveelheid alsnog worden toegevoegd. Kan dat niet dan moet de zaak leeggestort worden en opnieuw gevuld. Geraffineerd zout voor een bestemming buiten de Republiek mag worden gemeten met een geijkt houten vat. Ze mogen de afstrijking doen en toematen geven als vanouds [21].

Ongeraffineerd zout wordt gemeten met de koperen maat, als vanouds afgestreken met een stok of strijk. De stok hoeft niet geijkt te zijn. De meter moet aan degenen voor wie hij heeft gemeten een briefje afgeven met de namen van de afleveraar en de ontvanger en de gemeten hoeveelheid zout [21].

 

Noten:

[1] http://www.hogenda.nl/wp-content/plugins/hogenda-search/download_attachment.php?id=9695&type=loanroom

[2] Scherft, P., Het Stedelijk IJkwezen te Breda (III) , in: Jaarboek De Oranjeboom deel 5 (1952), blz. 79-80

[3] Zaaken van Staat en Oorlog, betreffende de Vereenigde Nederlanden; zedert het begin van het jaar MDCCLXXX, deel 6, Amsterdam MDCCxC, blz. 225-233

[4] Nieuwe Verzameling van Placaaten, Resolutien en andere authentieke stukken, betrekking hebbende tot de gewigtige gebeurtenissen sedert het begin van het jaar MDCCXCIII in het Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden voorgevallen, deel 2, Kampen MDCCXCIV, blz. 104-105 (nr. 122), blz. 105-107 (nr. 123); Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken of Vervolg der merkwaardigste Geschiedenissen, die voorgevallen zijn in de Vereenigde Provincien de Generaliteitslanden, en de Volksplantingen van den Staat, deel 28, Leiden/Amsteldam 1793, blz. 747-748[5] Decreeten van de Provisionele Repraesentanten van het volk van Holland, deel 6, eerste stuk, november en december 1795, Den Haag 1798, blz. 220-225]

[6] Algemeen en beredeneerd Register op alle de Publcatien en Ordonnantien van de gemeene middelen bij de vergadering van Hun Hoogmogende, vertegenwoordigende het Bataafsch Gemeenebest, gearresteerd, Den Haag/Amsterdam 1806, onder Zoutmaat en Zoutmeters

[7] Dagverhaal der Handelingen van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen Volks, deel 11, Den Haag 1801, blz . 106

[8] Verzameling van Placaaten, proclamatien, notificatien, enz, door het Wetgevende Lichaam. het Staatsbewind des Bataafschen Volks, en het Departementaal bestuur van Friesland, deel 7 (28 april 1803-25 april 1805), Franeker/Leeuwarden 1805, blz. 390

[9] Recueil des Lois et Actes Généraux du Gouvernement en vigueur dan le Royaume des Pays Bas, tome 15, Brussel 1827, blz. 74

[10] Verlinden, Charles, Documenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant, XVe-XVIIIe eeuw, 1959, blz. 219 (honderd zout)

[11] Scherft, P., Het Stedelijk IJkwezen te Breda (II) , in: Jaarboek De Oranjeboom deel 4 (1951), blz. 60

[12] Buysens-boeck fol. 194

[13] http://users.bart.nl/~leenders/oork/steenber.html

[14] http://www.hogenda.nl/wp-content/plugins/hogenda-search/download_attachment.php?id=9695&type=loanroom

[15] Paulus, Pieter/Bondt, Nicolaas, Verklaring der Unie van Utrecht, Volume 1, 1775, blz. 386; Wall, Pieter Hendrik van de, Verhandeling over de Handvesten en Voorrechtsbrieven der Stad Dordrecht, Dordrecht 1768, bl. 99

[16] http://www.hogenda.nl/wp-content/plugins/hogenda-search/download_attachment.php?id=9695&type=loanroom

[17] Ons Voorgeslacht 1996, blz. 220 (1516, 1523), 224 (1575)

[18] http://www.belet.nl/Waar4.htm (7)[19] https://www.regionaalarchiefalkmaar.nl/historisch-kadaster [8]

[20] http://www.oudhoorn.nl/kwartaalblad/pdf/1985/1985-044-ocr.pdf (9)

[21] Algemeen en beredeneerd Register op alle de Publcatien en Ordonnantien van de gemeene middelen bij de vergadering van Hun Hoogmogende, vertegenwoordigende het Bataafsch Gemeenebest, gearresteerd, Den Haag/Amsterdam 1806, onder Zoutmaat en Zoutmeters