Haardstedegeld-Hypotheekrechten


Haardstedegeld

Zie ook Schoorsteengeld

Drenthe

De Generaliteit Drenthe adviseert al in 1606 om een haardstedengeld in te voeren. De eerste heffing vindt pas in 1672 plaats (bij 4900 huishoudens). In eerste instantie is dit eenmalig om de oorlogsinspanningen te bekostigen. Het haardstedengeld wordt vanaf 1672 geheven op basis van het aantal paarden, en wordt tot 1804 jaarlijks geïnd. Het aantal paarden waarmee de ingezetene de es op gaat bepaalt of er heffingskorting wordt verleend: zo betaalt een boer met vier paarden vier gulden, en een keuterboer één gulden. Voor de ambachten is het tarief gelijk aan dat van een keuterboer, vermeerderd met een toeslag voor het ambacht. Een timmerman of smid betaalt zo twee gulden: één voor het keuterboertarief, en één voor zijn ambacht. Onvermogenden, zoals schippers en veenarbeiders, betalen niet meer dan 10 stuivers. De armen die van aalmoezen leven zijn vrijgesteld. In de oorlogsjaren 1703-1713 wordt het dubbel haardstedengeld ingevoerd, en moeten de ingezetenen dus tweemaal hun tarief betalen. Vanaf 1742 wordt alleen nog dubbel geheven. In 1804 worden bijna 8300 Drentse huishoudens aangeslagen [Wikipedia].

Gelderland

Op de Veluwe wordt de inning van haardstedegeld door de Staten van Veluwe uitbesteed aan particulieren. De pachter moet bij de inwoners van het ambt de aanslag zowel vaststellen als innen. Om deze reden zijn van deze regio weinig registers bewaard gebleven: als de pachter zijn werk heeft gedaan is het bewaren van het register niet meer nodig [Wikipedia]

Holland

in 1552 werd in Holland een haardstedegeld ingevoerd van 6 stuivers op elke haardstede. Onvermogenden wordt de belasting kwijtgescholden. De prins van Oranje en de graaf van Hoorne weigerden te betalen. Ze werden in rechte betrokken [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 269]


BRONNENliteratuurAlberts, Geschiedenis, blz. 128 (15e e)Andreae/Downer, Plakkatenlijst, blz. 67 (1599), 75 (1628)Anoniem, Belastingen, blz. 32-33, 571497-1502Anspach, Tielsche, blz. 220 (1643-1644)Blécourt, Bewijsstukken, blz. 167-168 (1412)Beernink, Nijkerk, blz. 202 e.v. (17e e)Blécourt/Japikse, Klein, blz. 1 (1375)(1540)Blécourt/Meijers, Memorialen, blz. 10-11, 22 (1429)Blink, Geschiedenis I, blz. 248 (1417)Blockmans/Prevenier, Armoede, blz. 508-509 (15e-16e e)Blok, Geschiedenis I, blz. 499 (15e e), 506-507 (1470)Blok, Holl stad Bourg., blz. 2 (1552), 7 (1497-1502), 43 (15e-16e e)Boudewijnse, Regeering, blz. 69 (1894-1895)Caan, Schets, blz. 195Coornaert, L'État, blz. 200 (1553)E.H.J. XVI, Verslag, blz. LXXXV (1600; 1638); XVII, Verslag, blz. LIX (1600)Engels, Geschiedenis, blz. 17 (1426-1456), 57 (1515), 63 (1537), 151 (1627), 153-155 (16e-17e e), 185 (1806), 207 (1807-1808), 212 (1811), 247-249 (1807-1833)Evers, Van, blz. 25 (1603)Faber, Drie I, blz. 43 e.v. (1748-1805), 45 (1606), 136 e.v. (18e e); II, blz. 641 (Rep)Formsma, Vormen, blz. 25 (15e-16e e)Fruin, Informacie, blz. XXXI-XXXII (1515); 4 (1514), 11 (id), 19 (id), 20 (id), 22 (id), 25-26 (id), 28-29 (id), 31-32 (id), 34-35 (id), 37-38 (id), 40-41 (id), 43-48 (id), 50-57 (id), 61 (id), 65 (id), 67 (id), 69-71 (id), 76 (id), 78 (id), 84 (id), 86 (id), 88-89 (id), 91-92 (id), 94-96 (id), 99 (id), 102 (id), 104 (id), 107 (id), 243 e.v. (id)Goes, Register I, blz. 700-701 (1543); IV, blz. 39-40 (1555), 49 (id), 91 e.v. (id) Gosses, Organisatie, blz. 135 (1672), 137 (17e-19e e), 140 (17e e), 152 (1672)Haak, Plooierijen, blz. 112 (1703)Halma, Tooneel I, blz. 4, 37Henne, Histoire I, blz. 147 (1507); II, blz. 242 (1542;1553); VI, blz. 112 (1536), 181 e.v. (1537); VII, blz. 105 (1540), 162 (1500), 328 (1542); X, blz. 17 (1553)Heringa, Tijnsen, blz. 52Houtzager, Hollands, blz. 38 (1667), 59 (1621; 163), 86 (1653-1667), 141 (1628), 143Juste, Charles, blz. 35 e.v. (1507)Keikes, Bijdrage, blz. 20 (1763-1773)Kerckhoffs-de Hey, Grote (Bio), blz. 52 (15e e)Kieft, Staten-Generaal, blz. 19Kooperberg, Margaretha, blz. 230 (1507)Kuile, Overijssel, blz. 276 (1724), 280 (18e e)Linden, Recht, blz. 43 Meerkamp van Embden, Goudsche, blz. 226 e.v. (1557)Meester, Geschiedenis I, blz. 105 (15e e)Moll, Gemeente-archieven, blz. 107 (1600)Nagge, Historie I, blz. 346; II, blz. 433 (1572)Navorscher VI, blz. 333 (1554); XLVIII, blz. 694 (18e e)Neve, Rijkskamergerecht, blz. 225 (1501), 332 (1526)Pirenne, Histoire, blz. 265 (16e e)Pirenne, Politique, blz 3 (1576)R.A. Frl. Rekenkamer, Inv. nr. R 14a (1606)Schevichaven, Organisatie, blz. 4 (1631), 6 (1629)Sickenga, Omwenteling, blz. 10 (18e e), 72-73 (19e e), 100 (id), 114 (id), 156 (id), 160 (18e-19e e)Smidt/Strubbe, Chronologische I, blz. 465 (1501)Smidt/Strubbe/Rompaey, Chronologische II, blz. 29 (1505)Stallaert, Glossarium I, blz. 260 (1550), 386 (1526)Taxandria VII, blz. 34 (1525)T.G.O. 1835, blz. 216 (1580); 1838, blz. 176 (16e e)T.S. Drenthe, blz. 71 (Rep), 80-83 (id), 87 e.v. (id)T.S. Overijssel II, blz. 283 (17e e); III, blz. 2 (Rep); IV, blz. 157 (1698)T.S. Stad en Lande XXI, blz. 153 e.v., 367Theissen, Regeering, blz. 208 (16e e)Trenard, Histoire, blz. 200-201 (15e-16e e)Verhofstad, Regering, blz. 59 (16e e), 76 (id)W.D.B.I.U.A. 17 mei 1873Woude, Noorderkwartier, blz. 76-77 (16e e)Zuylen, Inventaris I, blz. 29 (1496), 115 (1507), 528-529, 536 (1537), 678-681 (1552), 702-703, 727; II, blz. 1111, 1129-1130, 1172, 1285, 1287, 1311

Haarpoederbelasting


Niet duidelijk is of die belasting wettelijk is opgeheven, dan wel of ze van zelven ophield, toen er ten gevolge van de verandering in de mode, geen patenten meer gevraagd werden. In den Navorscher, deel X1, bl. 292, wordt opgemerkt dat deze vreemde belasting eindelijk, als ware het van zelven, te nietging, toen ‘poeder en paruiken uit de mode raakten, en om dit te staven, schijnt hij zich te beroepen op het werk van mr. P. Engels, Geschiedenis der belastingen in Nederland. Ik ben op dit oogenblik niet in de gelegenheid laatstgemeld werk te raadplegen, doch dit doet er ook niet toe, want de waarheid is, dat deze belasting, bij de wet op het regt van patent van de 2e december 1805 ingevoerd en bij art. 138 van het organiek decreet van 18 oktober 1810 voor het jaar 1811 nog gehandhaafd, na dat jaar, ten gevolgevan het keizerlijk decreet van 20 october 1811 niet meer is geheven. Volgens dit decreet werden al de in onze met Frankrijk vereenigde departementen bestaande belastingen met 1januarij 1812 vervangen door die van het keizerrijk. Daardoor en daardoor alleen verviel ook de belasting op het dragen van haarpoeder. Ik herinner mij zeer goed, dat deze belasting niet zeer populair was; (maar welke belasting zou dit ook zijn?), en dat velen zou dragen van poeder nalieten. En dat de belasting gaandeweg ook minder moet hebben opgebragt, kan men opmaken uit de omstandigheid, dat, terwijl het patent te Amsterdam den 17e februarij 1806 afgegeven, het doorloopend nummer 5609 droeg, dat, aldaar den lsten maart 1811 uitgereikt, het doorloopend nummer 1809 heeft. De consenten of patenten tot het dragen van haarpoeder werden evenals de andere patenten door of vanwege het gemeentebestuur afgegeven op een zegel van f Dat zij zo, ofschoon zelden geweigerd toch alleen aan notabelen werden verleend, is niet aannemelijk. De wet hield te dien aanzien niet de minste beperking in en kon dit, als eene zuivere belastingwet, ook kwalijk zonder zich zelven tegen te werken. Wel werd aan het gemeentebestuur (art. 52 der wet) de verplígting opgelegd om te zorgen geen patenten aan onbevoegden af te geven, doch dit betrof alleen die patenten, welke voor de uitoefening van een beroep, door personen mogten worden aangevraagd, die, volgens art. 6, ín de termen van uitsluiting vielen. De medegedeelde patenten hebben ook doen stilstaan bij het bedrag der ter zake gevorderde regten. In het patent van 1806 te Amsterdam afgegeven, wordt de belasting gesteld op f 5. In dat van 1811 aldaar en in dat van 1807 te Nijmegen op f 5 en een stuiver. De bijvoeging van die stuiver kon alleen grond hebben in de bepaling van 93 der publicatie van den 28e november 1805 op het klein zegel, waartoe de patentzegels ook behoorden. Die bepaling, waarop men bij den aanvang niet schijnt te hebben gelet, liet de heffing van één stuiver toe voor het papier. Dat de gemeentebesturen bevoegd waren op deze belasting, naar mate der behoefte, additionele stuivers te heffen, verklaart de opgemerkte verscheídenheíd in het beloop der te haren behoeve geheven sommen. Het belangrijk hooger bedrag, dat Amsterdam ín 1811 heeft geheven, was gegrond op het besluit van den prins algemeen stedehouder van den 25e december 1810, waarbij aan de stad ook op die belasting 14 stuívers ten ponde (70 ten honderd) was toegestaan. Naar ik vermoed was dit een gevolg van het verlies van revenu, dat stond te lijden doordien het organieke decreet van 18 october 1810 belastingen had afgeschaft, waarop de stad ook additionele stuivers moet hebben gehad. Bij dat besluit werd het budget der uitgaven van de stad Amsterdam op 5.460.000 francs geraamd; het beloopt nu, in 1870, meen ik, even zooveel guldens. Wat de leges betreft, art. 64, der wet van den 2e december bepaalde, dat deswege en tot dedommagement der werkzaamheden bij het afgeven der acten van patent, zou mogen worden gevorderd wanneer het zegel minder dan eene gulden bedraagt twee stuivers, daarboven te verhoogen met een stuiver op elke gulden. Doch deze bepaling is verre van duidelik. Naar het formulier-patent bij de wet gevoegd, konden de leges bij een regt van 5 gulden slechts 5 stuivers bedragen, alzoo vijf ten honderd, en dit moet ook de bedoeling van den wetgever zijn geweest. Intusschen schijnt het, dat de gemeentebesturen het regt hebben gehad of zich gemagtigd hebben beschouwd om de leges ook te heffen van den additionelen stuiver en wel een stuiver van den gulden: wat Amsterdam aangaat, gedeelten van guldens voor geheelen gerekend.
BRONNENliteratuurNavorscher 1870, blz. 387

Handgeld

Handgeld noemt men het bedrag dat aan vrijwilligers voor de militaire dienst bij het aangaan van hun verbintenis terstond wordt uitbetaald. Het is "dikwijls lokspijs voor ligtzinnigen" (WP)BRONNENWinkler Prins, A. Geïllustreerde Encyclopedie (H-IYNX), deel 8, Amsterdam 1876, blz. 95 (WP)

Handpenning

De handpenning of godspennìng wordt aan dienstbodes gegeven ten teken dat zij zich verbonden hebben om op een bepaalde tijd in dienst te treden (WP)BRONNENWinkler Prins, A. Geïllustreerde Encyclopedie (H-IYNX), deel 8, Amsterdam 1876, blz. 95 (WP)

Handvest

Een oude oorkonde waarbij door een vorst aan een stad bepaalde vrijheden en rechten worden toegekend. De handvesten vormen een belangrijke bron voor de kennis van de opkomst van de steden en van hun verhouding tot de heersers (WP)BRONNENWinkler Prins, A. Geïllustreerde Encyclopedie (H-IYNX), deel 8, Amsterdam 1876, blz. 98 (WP)

Hanzesteden

Het verbond was verdeeld in vier klassen: de Lubeckse, Keulse Brunswijkse en Dantziger Hanze. Tot de Keulse behoorden de in Nederland gelegen en tot het verbond toegetreden steden Nijmegen, Zutphen, Harderwijk, Elburg, Venlo en Roermonde in Gelderland; Haarlem, Amsterdam en Dordrecht in Holland; Middelburg, Zierikzee en Arnemuiden in Zeeland; de stad Utrecht, Stavoren en Bolsward in Friesland, Deventer, Kampen en Zwolle in Overijssel en de stad Groningen [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 279]

Haringbelasting

Baelde, Domeingoederen, blz 154 (1551), 165 (id), 180 (id)

Bezemer/Blécourt, Rechtsbronnen, blz. 364-366 (1440)

Degrijse, Grote, blz. 37 (1509)

Engels, Geschiedenis, blz. 121-122 (Rep), 137 (1650)

Fruin, Informacie, blz. 238 (1514), 403 (id), 412 (id)

Halma, Tooneel II, blz. 6

Meilink, Notulen, blz. 317

Smidt/Strubbe/Rompaey, Chronologische II, blz. 146 (1514)

Zuylen, Inventaris I, blz. 2 (1399), 23 (1496), 738, 744; II, blz. 1391

Havengeld 

Doorninck, Bijdrage, blz. 236 e.v. (1742)

Faber, Drie I, blz. 35 e.v. (18e e)

Poel, Sijmen, blz. 32-34, 51-52 

T.S. Overijssel II, blz. 42 (m.e.); III, blz. 182 (1768)

Heckegelt

Nagge, Historie, blz. 84

Heeremiddelen

Diederiks, Collecteurs, blz. 486

Heerengelt

Diederiks, Collecteurs, blz. 486, 492

Engels, Geschiedenis, blz. 130-131 (Rep), 137 (1650), 142 (1750), 147 (1700), 168 (Rep), 186 (1806)

Schrassert, Codex, blz. 2 e.v.(1457;1548)

Heerenguldens

Blink, Geschiedenis I, blz. 257 (m.e.)

Heerlijkheid

In de Hoekse Waard zijn de plaatsen verdeeld in hoge heerlijkheden en ambachtsheerlijkheden. In hoge hals- of vrije heerlijkheden zoals men ze noemt heeft de heer het recht om een baljuw aan te stellen en in de hoge vierschaar recht te doen. De heerlijkheden zijn van hoger, middelbaar en lager rechtsgebied. Er is oorspronkelijk maar één hoge heerlijkheid op het eiland, namelijk Goidschalksoord. Ambachtsheerlijkheden kennen slechts middelbare en lagere jurisdictie en zijn in lijfstraffelijke zaken onderworpen aan de baljuw in wiens gebied zij liggen [Regt, blz. 50] De rechten van heerlijkheden zijn in 1798 afgeschaft. Bij besluit van de souvereine vorst op 26 maart 1814 hersteld. Bij de Grondwet van 1848 werden rechten tot het doen van een voordracht of benoeming van personen in publieke ambten afgeschaft en bij wet bepaald wat er met de overige rechten zou moeten gebeuren [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 290]

Heervaart

Met het "ter heirvaart  beschrijven" bedoelde men ten tijde van de grafelijke regering de  hulp die de leenmannen aan hun graaf moesten geven door het leveren van een bepaald aantal krijgslieden in geval van oorlog Later werd de verpligting daartoe mede tot de steden uitgestrekt en bij geschreven handvesten werd het aantal manschappen bepaald dat moest worden opgebracht.  Deze hulp strekte zich aanvankelijk niet verder uit dan tot het land van inwoning en duurde slechts één dag  De Friese wetten bepaalden  dat de vrije Friezen op geen heervaart uittrekken zouden dan "met de ebbe uit en met de vloed wederom te huis". Om de graven te believen werden deze voorschriften dikmaals overtreden [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 293]

Heervaartgeld

Bergh, Handboek, blz. 97 (m.e.)

Blécourt, Bewijsstukken, blz. 241-242 (1518)

Blécourt, Heerlijkheden, blz. 89 (1398), 92 (1371)

Blécourt, Welgeborenen, blz. 319 e.v. (m.e.)

Busch, Zegels, blz. 65-66 (13e e)

Diepeveen, Vervening, blz. 79 (1399)

Engels, Geschiedenis, blz. 27, 34 (1246)

-zoo als het heervaardgeld betrekking had op den oorlog te land, dus genaamd daar de oorlog het meest op Coggen werd gevoerd, die behalve van mast en zeilen ook van riemen of roeispanen waren voorzien. De strijdbare manschap nu bestond op zulke schepen, zoowel als op het land, alleen uit vrijgeborenen, doch tot het roeijen werden dienstbare lieden gebruikt, schrijvende de graaf voor hoe in zijne heervaart te dienen en wordende de kosten gerekend bij de riemen; van daar dat men later melding vindt van vermindering op riemtale uit hoofde van plaatselijke verachtering, gelijk men zulks ook had ten opzigte der heervaart [blz. 27] 

Fruin, Oudste I, blz. 76 e.v. (1401); II, blz. 89 (1442)

Fruin, Rechterlijke, blz. 13 (m.e.), 19 (1495)

Fruin/Colenbrander, Geschiedenis, blz. 37 (m.e.)

Gallé, Beveiligd, blz. 34 (1361)

Gimberg, Krijgswezen, blz. 79 e.v. (m.e.), 90 e.v. (id)

Goede, Swannotsrecht I, blz. 29 e.v. (1395), 90 (1400), 102 (1355), 103 (1356)

Goede, Westfriesche, blz. 627 e.v. (1400), 638 (1398), 641 (1400),653 (id)

Goor, Beschrijving, blz. 17, 201

Gosses, Welgeborenen, blz. 34 (1495), 43 (1320), 44 (m.e.), 48-79 (12e-16e e), 111 e.v. (m.e.), 188 e.v. (id)

Gouw, Ambacht, blz. 8-9 (1399-1400)

Groot, Zweder, blz. 65 (1404)

Hall. Stedelijke, blz. 572 e.v. (14e e), 28 (1367)

Korteweg, Stadrecht, blz. 37 (m.e.), 56 (id)

Kranenburg. Zeescheepvaart, blz.  206-207 (m.e.)

Kruisheer, Oorkonden, blz. 262 (1230), 276 (1248), 306 (1261), 318 (1271), 321 (1272), 336 (1278), 339 (1279), 345 (1281)

Lemmink, Staten, blz. 32 (1281), 47 (1319), 77 (1399), 107 (1436), 110 (1437)

Linden, Recht, blz. 10-13, 28, 38-39 (1252)

Meyroos, Onze, blz. 7 (1515)

MontéVerloren, Hoofdlijnen, blz. 49-50, 97-98, 108-111

Neve, Rijkskamergerecht, blz. 183 (1513)

Pols, Westfriesche I, blz. CXLI (m.e.); II, blz. 24 (15e e), 34 (id), 197 (id), 249 (id), 292 (id), 325 (id), 342 (id), 367 (id), 380 (id)

Prevenier, Bevolkingscijfers, blz. 279 (1338-1340)

Rees, Geschiedenis I, blz. 24 (1277), 79 (1398)

Smidt/Strubbe, Chronologische I, blz. 426 (1486)

T.S. Zeeland II, blz. 91 (1400), 104 (1477)

TvG 1963, blz. 231-232

Verbruggen, Militaire, blz. 450 (m.e.), 454-455 (id) 

Verseput, Ontstaan, blz. 75 (1415)

Heervaartplicht

Caan, Schets, blz. 5 (m.e.)

Degenen die werden ontslagen van de lijfeigendom kregen vrijheidsbrieven, waarin ze tegen betaling van alle dienstbaarheid vrij werden verklaard. Mieris noemt vele gevallen van steden die jaarlijks voor die vrijheid betaalden. Daarnaast moesten ze de landsheer in geval van oorlog bijstaan (blz. 5)

Engels, Geschiedenis, blz. 5 (m.e.)

eene hoofdverpligting, het leenstelsel medebrengende, om met den Graaf ter heervaart te trekken [blz. 5]

Heffegeld

Degrijse, Konvooieering, blz 5 (1009)

Heirvaartgelt

Zie Heervaartgeld 

Herbergrecht

Altmeyer, Marguérite, blz. 123 (m.e.)

Blécourt, Begrip, blz. 20 (9e e)

Blécourt, Heerlijkheden, blz. 59 (m.e.)

Heringa, Tijnsen, blz. 36 (m.e.), 53 (id)

Kleijntjens, Jacoba, blz. 9 e.v.

Herenbede

Formsma, Vormen, blz. 24

Nagge, Historie II, blz. 38, 45

Herendiensten

Onder dezen naam verstaat men praestatiën van verschillenden aard, die a1s belasting of' als erkenning van een heer opgebragt moeten worden aan den Staat of aan een particulier. Zij zijn van persoonljken aard, voorzover zij rusten op den persoon van den onderdaan of van den onderhoorige; zij dragen een zakelijk karakter, wanneer zij rusten op zeker stuk grond , dat met den last bezwaard en daarvoor aansprakelijk is, onafhankelijk van den persoon des eigenaars of bezitters. Talrijk was deze soort van diensten en onder verschillende namen bekend ook in Europa in de middeneeuwen. Zij waren door den adel en de geesteljkheid op den grond gelegd ten laste van de bebouwers van den bodem, de boeren, of ze bestonden in persoonljke dienstbetooningen ten behoeve van de geestelijken van eene kerk , een klooster of gesticht, of ten behoeve van een wereldlijken vorst, souverein of heer. Zij ontsproten grootendeels uit de instellingen van het leenstelsel en stelden hen, die er mede belast waren, in een toestand van een verzacht lijfeigenschap of van hoorigheid. Zij waren deels van publiek- deels van privaatregtelijken aard. De publiekregtelijke vormden werkelijk eene belasting in arbeid ; de privaatregteljke berustten op overeenkomsten, of waren door het gebruik ingevoerd en hadden tot onderwerp het betoonen van diensten aan particulieren. Bij het verdwijnen van de leenregtelijke instellingen wetten en gebruiken werden ook de heerendiensten, vooral de privaatregteljke, langzamerhand opgeheven. De publiekregtelijke werden allengs door de heffing van belastingen in geld vervangen. De beginselen der Fransche Revolutie van 1789, waardoor de volkomene gelijkheid voor de wet van alle standen erkend, en aan alle leden der maatschappij de mogelijkheid van het genot van alle burgerlijke en burgerschapsregten verzekerd werd, maakten de heerendienstpligtigen vrij van hunne bezwaren - 't zij met, 't zij zonder vergoeding der schade, die daardoor aan de regthebbenden op die diensten werd toegebragt. De middeneeuwsche toestanden en instellingen moesten wijken voor de meer regtvaardige moderne staatsbeginselen van gelijkheid van alle burgers, waardoor aan allen geljke bescherming van personen en goederen werd gewaarborg, en slavernij, in elken vorm, afgekeurd en verboden. Die vooruitgang werd door de revolutie van 1848 op vastere grondslagen gelegd en bevestigd. Ook onze tegenwoordlge wetgeving kent geene heerendiensten in den boven omschreven zin. De vroeger bestaan hebbende heerlijke regten worden in de additionele artikelen der Grondwet van 1848 afgeschaft; de opheffing van diegene, welke op eene bepaalde geldswaarde te schatten zijn, kan met de daarvoor te betalen schadeloosstelling door de wet worden geregeld.  

Winkler Prins, A. Geïllustreerde Encyclopedie (H-IYNX), deel 8, Amsterdam 1876, blz. 201-202 (WP8.201)

Heerendiensten in Gelderland werden van tijd tot tijd hetzij afkoopbaar gesteld , hetzij ook zonder dat voor opgeheven verklaard [blz. 3-4] 

Sickenga, Omwenteling, blz. 3-4 (1795)

Herfstbede

Ook hervestbede

literatuur

Doorninck, Schatting (14e e)

Engels, Geschiedenis, blz. 28

Fruin, Informacie, blz. 66 (1514)

Gosses, Welgeborenen, blz. 202 (1624)

Heringa, Tijnsen, blz. 34-35, 46-51

Korteweg, Stadrecht, blz. 52 (m.e.)

Kruisheer, Oorkonden, blz. 354 (1284)

Nagge, Historie I, blz. 129

Hervestbede

Zie ook herfstbede

Hertog, H. den/Keijzer, B. de, De oudste lijst van leenmannen van de graaf van Gelre, 1326, in: Ons Voorgeslacht maart 2015, blz. 103

Item het Wolter van Vossem helt te leene .v. marc gelts uter er hervestbede in Gelrelant, ende den hof te Kedingen [blz. 103]

Hevenmeester

Gallé, Beveiligd, blz. 111

Stallaert, Glossarium, blz. 591

Hoekse en Kabeljauwse twisten

Zij ontstonden in het jaar 1350 met de overgang van het graafschap Holland uit het huis van Henegouwen in het huis van Beijeren en hebben omstreeks 140 jaren Holland verwoest. Margaretha zuster van Willem IV uit het huis van Henegouwen was door de Keizer, haar echtgenoot, tot Gravin van Holland verheven. Dit werd door velen als strijdig met 's lands wetten beschouwd. Graaf Willem V aan het hoofd des lands geplaatst werd Margaretha genoodzaakt van haar vermeend recht afstand te doen. Het betwiste recht van de vrouwelijke opvolging was oorzaak van het begin de zucht om elkander te verdelgen, oorzaak van de voortzetting van het geschil. De naam Hoeks en Kabeljaauws is ontleend aan de hofkleding van de ambtenaren, die onder Margaretha was rood met geel uitgemonsterd en onder Willem V blauw met wit of zilver in ruiten waarom de laatsten de naam Kabeljauw gegeven werd en de eerste zich in tegenstelling Hoek of Hoekse noemden [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 310-311]

Hoendergeld

Engels, Gechiedenis, blz. 29 (m.e.)

Goede, Swannotsrecht I, blz. 336 e.v. (1455)

T.S. Stad en Lande XXI, blz. 403

Hof van Brabant

Baelde, Domeingoederen, blz. 55 (16e e), 79 (1551) 

Goes, Register I, blz. 221 (1529)

Venne, Belastingconflicten, blz. 334 (16e e), 335 (1618)

Hof van Friesland

Hallema, Financiële, blz. 93 (1635)

Hof van Gelderland

Beresteyn, Huis, blz. 358 (1773)

Dingemans, Inventaris, blz. 101 (1681-1720) 

Haak, Plooierijen, blz. 72 (1675)

Kronenberg, Inventaris, blz. 13 (1598), 42 (18e e)

Venner, Inventaris, blz. 23 (1661), 145 (1619-1622)

Hof van Groningen

Alexandre, Origines

Halma, Tooneel I, blz. 246 (1544)

Helpen, Kort, blz. 290 (1533) 

Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland
algemeen=heeft bestaan van 1428 tot 1802                                                                                                                                         =een stedelijke magistraat, raad of vroedschap kan geen lid zijn van het Hof. In 1644 staat het verbod in een instructie [Rijpperda, Politie43]
leden     =van 22 mei 1482 t/m 5 juli 1494 is Gerrit van Abbenbroek lid van het Hof [Repertorium]=President van het Hof van Holland Gerrit van Assendelft maakte de opmerking dat de sollicitanten voor de functie van bezoldigd raadsheer in 1535 ‘oick geen gelt dair an zullen sparen’. Algemeen Rijksarchief Brussel (verder arab), Papiers d’État et Audience (verder Audiëntie), inv. nr. 1529 f. 144r (Gerrit van Assendelft aan Anton van Lalaing, 12 september 1535). [Braake, Rentmeesters, blz. 53]

taaktoezicht                                                                                                                                                                         De grafelijkheidsofficieren [baljuwen, schouten, e.d.] staan onder direct toezicht van het Hof dat krachtens de artikelen 7 en 8 van zijn Instructie over hun misdrijven oordeelt, hen kan schorsen en bij provisie plaatsvervangers kan benoemen [Rijpperda, Politie34]
BRONNENliteratuurAlexandre, OriginesBlécourt, Heerlijkheden, blz. 94 (1685)Blécourt/Japikse, Klein, blz. 2-3 (1428)Bolhuis, Hofbeer (15e-16e e)Bort, Alle (Leenrecht), blz. 307 (16e e)Braake, Serge ter,  “Zwaeren arbeyden ende cleen proffyten”. De rentmeesters van de exploten bij het Hof van Holland, in: Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis 3 [2006] nr. 1, pp. 51-72Diepeveen, Vervening, blz. 87 (1466)Engels, Geschiedenis, blz. 17 (15e e), 39 (1468)Fruin, Informacie, blz. X e.v. (15e-16e e)Goes, Register IV, blz. 21 (1555)Jansma, Raad (15e e)Kemper, Nederlandsch, blz. 33 (1457)Meerkamp van Embden, Goudsche, blz. 348 (1558)Meilink, Rapporten, blz. 6 (1527), 8-10 (1530), 11 (1535), 18 (1541)Muller, Staat, blz. 71 (1572)Navorscher III, blz. 14 (m.e.), 15 (17e e); VI, blz. 333 (1554); XLV, blz 491 (1447)Rees, Geschiedenis I, blz. 74 (1505)Taxandria XI, blz. 34 (1547)Water, Lijst, blz. 75 (17e e)Wedekind, Bijdrage (16e e)

Hof van Utrecht

Rootselaar, Rekening, blz. 89 e.v. (1586) 

Hof van Rekeningen van het Koninkrijk Holland

leden

-van 19 augustus 1809 t/m 31 december 1811 is Jacob Carel Abbema [1749-1835] lid [Repertorium]

Hof van Vlaanderen

Baelde, Domeingoederen, blz. 55-56 (16e e)

Hofstedegeld

literatuur

Goudriaan, Koen/Ibelings, B.J./Visser, Jacobus Christiaan, Het Goudse hofstedengeldregister van ca. 1397 en andere bronnen voor de vroege stadsontwikkeling van Gouda, Verloren 2000

Hofvisch

Andreae, Hollandsche, blz. 446 (m.e.) 






Hoge Raad
advocaat-generaal=Pieter Nicolaas Arntzenius [1802-1857] wordt in november 1841  advocaat-generaal [NNBW 1911, blz. 181]
raadsheren=op 14 maart 1890 werd Pieter van Bemmelen raadsheer in de Hoge Raad [NNBW 1911, blz. 283]
griffiers
substituut-griffiers=in 1839 is mr. A.G. Burgerhoudt substituut-griffier (Aa, Aard 1, blz. XX)=Pieter Nicolaas Arntzenius [1802-1857] wordt in 1838 substituut-griffier [NNBW 1911, blz. 181]=op 9 februari 1874 overlijdt de substituut griffier Casparus Jacobus de Fremery [ANF deel 1, 1883-1884, Proefblad, blz. 8]
BRONNENliteratuurMenalda, Behandeling, blz. 144, 155, 159Muller, Staat, blz. 279 (1582)
Hoge Raad van Holland, Zeeland en Vrieslandpresidentin 1753 is Hendrik van Hees president en heer van de Tempel, Berkel, Rodenrijs, enz.[Groot Charterboek deel 1 blz. 34 ]
raadsheren=Jan van Banchem is raadsheer in de Hoge Raad [NNBW 1911, blz. 222]in 1753 mr. Adriaan van den Zandheuvel [Groot Charterboek deel 1 blz. 36]in 1753 mr. Abraham Alewijn van Ruster [Groot Charterboek deel 1 blz. 32, 36]in 1753 mr. Willem Pauw [Groot Charterboek deel 1 blz. 36]in 1753 mr. Johan van Nispen [Groot Charterboek deel 1 blz. 36]in 1753 mr. Hendrik Mollerus [Groot Charterboek deel 1 blz. 36]in 1753 mr. Johan Boreel de Mauregnault [Groot Charterboek deel 1 blz. 36]in 1753 mr. Adriaan de Grande [Groot Charterboek deel 1 blz. 36]
substituut-griffiersin 1753 is mr. Iman Pauw substituut-griffier [Groot Charterboek deel 1 blz. 36]
BRONNENliteratuurGroot Charterboek deel 1, blz. 38 

Hogetijtgelt

Zie Hoochtijtgelt

Hoirgeld

Engels, Geschiedenis, blz. 39 (1321) 

Hondenbelasting

Anoniem, Belastingen, blz. 115

Evers, Catalogus, blz. 80 (1876-1880)

Navorscher III, blz. 293 (19e e); IV, blz. 245 e.v. (1446); XII, blz. 42 (1803-1804), 111 (19e e); XVIII, blz. 553-555 (1459-1604); XXV, blz. 382 (1698); XLI, blz. 232 (1862)

Gijselaar, Nederlandsche 1870/1, par. 28

Notulen, Zuidholland 1860, blz. 63, 75, 108, 119, 123, 155, 156, 159, 166

Nuyens, Inventaris, blz. 147 (1888-1900), 378 (1839-1849), 494 (1834-1836)

Snijder van Wissenkerke, Privilegiën, blz. 101-102 (19e e)

T.G.O. 1839, blz. 206 (1446) 

Honderdste penning

Een heffing van 1% meestal een vermogensbelasting. 

Honderdste penning 1424

Monster

In de rekening van 1424 inzake de 100e penning onder welgeborenen komen onder Monster voor Jan Philipsz en Willem Jansz (1)

bronnen

Boheemen, Peter J.M. van, Eerste generaties van familie van Bohemen-van Boheemen, in: Ons Voorgeslacht 2018, blz. 213

Honderdste penning 1579

Wateringen

Cornelis Sijmonsz wordt in het kohier met zijn bezit vermeld (1). Eveneens komt de naam voor van Sebastiaan Sijmonsz (2) en Cornelis Jansz Vercroft (3) 

bronnen

(1) Boheemen, Peter J.M. van, Eerste generaties van familie van Bohemen-van Boheemen, in: Ons Voorgeslacht 2018, blz. 185

(2) Idem, blz. 200

(3) Idem, blz. 204

Burgemeesteren en Raad des Heiligen Rijks Vrije Stad Keulen, beklaagden zich bij missive van 23 december 1682 te Utrecht, dat courantier Broer Appelaer, die toen naar het schijnt op de Gansrnarkt woonde, zich in zijne courant van 18 december niet had ontzien om, temidden van andere uitstrooisels, te vermelden, hoe te Keulen aan den dag zou zjn gekomen, dat van de opgebrachte Honderdste Penning eene som van 1900 Rijksdaalders was verduisterd door de Commissarissen en Bijzitters (die van den Raad niet waren), iets dal onder do gemeente nieuwe murmuratie had verwekt, waarom men verlangde te weten hoe Broer Appelaer aan die mededeeling was gekomen. Maar deze, door de Burgemeesteren aangesproken, kon reeds de geruststellende verklaring afleggen dat hij ijn misslag in een volgend nummer had hersteld

[W.P. Sautijn Kluit, Hollandsche en Fransche Utrechtsche Couranten,in: BMHG 1877, 1e jrg, blz. 40-41]

ANF 1 mei 1884 (1742); 1885, blz. 300 (1607)

ARA 1919, blz. 14 (1568)

ARA Brussel, Audience nr. 618/37 (1569)

Arkenbout, Hof, blz. 56 (1575)

Blécourt, Bespr. Prausnitz, blz. 472 e.v. (15e-16e e)

Blink, Geschiedenis I, blz. 244 (1498)

Blok, Financiën, blz. 75 (1439-1440)

Blok, Holl. stad Bourg., blz. 38-39 (1542-1544), 40-41 (1427), 43 (14e-16e e)

Boeles, Bezoek, blz. 212 (1545), 221

Brulez, Brugge, blz. 19 (1569)

Brulez, Gewicht, blz. 391 (1542-1556)

Brulez, Handelsbalans, blz. 284 (1543-1545), 298-299 (id)

Cosemans, Antoon, blz. 631 e.v. (16e e)

Craeybeckx, Moeizame (1572-1574)

Craeybeckx, Organisatie, blz. 197

Dierickx, Hertog, blz. 183 (1569), 187 (16e e)

Dillen, Effectenkoersen, blz. 5 (18e e)

Dillenm, Rijkdom, blz. 276-277 

Doorninck/Uitterdijk, Bijdragen I, blz. 33-48 (1570)

E.H.J. XVII, Jaarverslag, blz. XLII (1696)

Engels, Geschiedenis, blz. 61 (1542), 69 (1556), 76 (1575), 149 (1581), 159 (17e e), 173-175 (1721)

Evers, Arnhem, blz. 20-21 (1570)

Faber, Drie I, blz. 28 (1672; 1689), 30 (1689), 146 (1697), 361 (1672), 362 (1697)

Formsma, Ommelander, blz. 61 e.v. (1570-1572)

Formsma, Wording, blz. 6 (1498)

Fredericq, Proza, blz. 135 (1569)

Fruin, Informacie, blz. XXXIII (1492), 9 (1511-1512), 10 (1495-1496), 11 (1499), 78 (id)

Gallé, Beveiligd, blz. 188 (1591)

Gelder, Nederlandse, blz. 4 e.v. (16e e), 43 e.v. (1569), 71 (1572), 124 (1569)

Goes, Register I, blz. 679 e.v. (1542-1543)

Goor, Beschrijving, blz. 50 (1578), 95 (1646), 249-250 (1541)

Gosses, Welgeborenen, blz. 78 (15e e), 112 e.v. (1424), 189 (id)

Gottschalk, Verval, blz. 7 (1543-1545)

Gouw, Ambacht, blz. 20 (1424), 147 e.v. (1725)

G.S. Gelderland, Kort, blz. 38 (1763-1798)

Halma, Tooneel I, blz. 37 (1498), 126 (1641-1643), 134-136 (1641), 292 (Rep); II, blz. 186 (Rep), 360 (1630), 379 (1631)

Henne, Histoire V, blz. 283 (16e e)

Houtzager, Hollands, blz. 49 (1571), 108, 118-120 (1571), 131 (1608)

Meerkamp van Embden, Goudsche, blz. 339 (1556)

Meester, Geschiedenis I, blz. 133 (1544), 148 (1570)

Meyburg, Bijdrage, blz. 134 (1787)

Meyroos, Onze, blz. 12 (1515)

Muller, Stukken, blz. 67 (1574), 72 (1576), 78 e.v. (1574), 130 e.v. (1576)

Nationaal Archief, Den Haag, Abdij van Rijnsburg, 1179-1577, nummer toegang 3.18.20, inventarisnummer B.II.154 (1570, 1572)

Stephana van Rossem, abdis van Rijnsburch, machtigt met goedvinden van priorin en convent Splinter van Hargen, heer te Oesterwijck, rentmeester-generaal der abdij, en Kaerl van Bentinck, zijn gecommitteerde, om tot opbrenging van den 100 penning in alle plaatsen, waar de abdij goederen heeft, brieven van vestiging van renten te passeeren ten behoeve van den graaf van Holland (1570).

Abdis, priorin en conventualen van Rijnsburch bevelen den rentmeester-generaal Splinter van Hargen, ridder, en zijn gecemmitteerde Kaerl v Bentinck, 3000 Car.gl. te Amsterdam of elders op losrenten op te nemen onder verband van haar goederen (1572)

Navorscher III, blz. 29 (1701); IV, blz. 68 (1754); XLI, blz. 441 e.v. (1578); XLVIII, blz. 695 (18e e)

Nijhoff, Archief, blz. 29 (1569), 31 (1571-1574)

Nijhoff, Oud, blz. 104 (1570)

Piccardt, Accoorden, blz. 189 (1691)

Pirenne, Histoire III, blz. 369 e.v. (1556-1559)

Poel, Sijmen, blz. 59

Rees, Geschiedenis I, blz. 110 (16e e), 113-115 (1542-1554)

Resandt, Bundels, blz. 117 (11e e)

Rooseboom, Antoni, blz. 15 (1690)

Rootselaar, Rekening, blz. 25 (1580)

Sickenga, Omwenteling, blz. 10 (1794)

Smit, Bespr. Kettner, blz. 152 (1542-1544;1552-1553)

Smit. Bespr. Praudnitz, blz. 152 (16e e)

Soly, Verraad, blz. 263 (1569)

Stallart, Glossarium I, blz. X (1551)

Stratingh, Geschil, blz. 115 (1544)

T.S. Overijssel II, blz. 184 (1578), 190 (1580)

T.S. Stad en Lande XX, blz. 398-399

T.S. Zeeland I, blz. 19 (16e-17e e); II, blz. 25 (17e e), 322 (id)

Theissen, Centraal, blz. 45 (1500)

Theissen, Regeering, blz. 209 (16e e)

Verhofstad, Regering, blz. 58-66 (16e e), 84 e.v. (1556), 118 e.v. (1557)

Verlinden, Hoe, blz. 18 (1569-1571)

Vries, Geschapen, blz. 344 (Rep)

Woltjer, Hervorming, blz. 31-33 (1542-1545), 202 (1570)

Woude, Crisis, blz. 102

Woude, Noorderkwartier, blz. 64 e.v. (1569), 698 (Rep.)

Zuylen, Inventaris II, blz. 818 e.v., 827, 830-831, 836-837, 840, 859, 884-887, 898, 900, 911, 914, 918, 927-928, 930, 933, 937, 947, 970, 973, 1070

Honingaccijns

Fruin, Informacie, blz. 373 (1514), 382 (id), 460 (id), 466 (id)

Maeckl, Erkelenzer, blz. 394 (m.e.)

Meyroos, Onze, blz. 9 (1515)

Muller, Middeleeuwsche (Gl.), blz. 35 (m.e.)

Hoochtijtgelt 

Een som geld betaald aan de geestelijke bij de communie

Doorninck/Uitterdijk, Bijdragen IV, blz. 3 (1532)

Franquinet, Aantekeningen, blz. 70 (1719)

Fruin, Informacie, blz. 195 (1514), 200 (id), 202 (id), 468 (id)

Gelders Placaatboek I, blz. 109 (1551)

Hoofdcommies

ANF 1889, blz. 13 (1839)

Hoofdelijke omslag

BRONNENliteratuurAnoniem, Belastingen, blz. 114 (19e e)Blécourt/Meijers, Memorialen, blz. 104 (1434)Blok, Holl. stad Bourg, blz. 43 (14e-15e e), 136 (15e e)Boasson, Rechter, blz. 54-55 (19e e)Hartman Jz., H.G., De hoofdelijke omslag, eene plaatselijke belastingstudie. 's Gravenhage, 1878.Jansen, Middeleeuwse, blz. 198 (m.e.)Meyroos, Onze, blz. 11-12 (16e e), 15 (id)Philips, Periode, blz. 673 (1888-1890), 691Snijder van Wissenkerke, Privilegiën, blz. 95-96 (19e e), 98 (id)Stallaert, Glossarium I, blz. 77 (1396)Verhofstad, Regering, blz. 105 (1557), 118 (id)Woude, Crisis, blz. 95

Hoofdgeld

Akkerman, Koopmansgilde, blz. 446 (m.e.)

Andreae/Downer, Plakkatenlijst, blz. 77 (1635), 80 (1653), 102 (1749), 107 (1765)

Anoniem, Belastingen, blz. 41, 56, 114

Blécourt, Begrip, blz. 162 (m.e.)

Blink, Geschiedenis I, blz. 71 (6e-7e e)

Blok, Geschiedenis I, blz. 67 (m.e.), 231 (13e e)

Dillen, Rijkdom, blz. 178 (1622), 278, 479

Dillen, Summiere (1622)

E.H.J. XVI, Verslag, blz. LXXXV

Engels, Geschiedenis, blz. 62 (1427), 63 (16e e), 155(17e e), 178 (1798), 185 (1806)

Epkema, Bank, blz. 253 (1680), 255 (1681)

Faber, Drie I, blz. 29 (17e e), 43 e.v. (1748-1805), 136 e.v. (18e e), 142 (1649-1670); II, blz. 642 (Rep)

Formsma, Ommelander, blz. 120 (1580)

Fruin, Informacie, blz. 9-10 (1498), 33 (1514), 237 (id)

Gosses/Japikse, Handboek, blz. 120

Hallema, Financiële, blz. 92 (Rep)

Helin, Stratification, blz. 295 (1577)

Heeren, Uit, blz. 164 (1759), 169-172 (1766;1777)

Heringa, Tijnsen, blz. 28, 60-64

Houtzager, Hollands, blz. 59, 143 (1634)

Jansen, Middeleeuwse, blz. 177 (m.e.)

Kuile, Overijssel, blz. 280 (18e e)

Martens, Deductie, blz. 398-399 (18e e)

Meerkamp van Embden, Goudsche, blz. 150 (1528)

Navorscher II, blz. 68 (1622-1623)

Nierop, Aanvang, blz. 194 (1622)

Nierop, Honderd, blz. 9 (1811)

Obreen, Stukken, blz. 139 (14e e)

Scailteur, Contribuable, blz. 13

Schrassert, Codex, blz. 13 e.v. (1419)

Sickenga, Omwenteling, blz. 56, 63, 72, 156

Slicher van Bath, Landbouw, blz. 161 (1675), 165 (17e-18e e)

T.G.O. 1835, blz. 207 (1050)

T.S. Drenthe, blz. 83 e.v. (Rep), 87 (id)

T.S. Overijssel I, blz. 19 (1764); II, blz. 321 (16e e)

T.S. Stad en Lande XXI, blz. 367

Thorbecke, Staatsinrigting, blz. 82

Veenendaal, Nieuwe, blz. 115 (1599)

Woude, Noorderkwartier, blz. 92-93 (1622)

Xanten/Woude, Hoofdgeld (1700)

IJsselbode 21 april 1855

Zijp, Strijd, blz. 43 (16e e)

Hooftmaet

Fruin, Informacie, blz. 403 (1514), 412 (id)

Hooftstoel 

Decavele, Gentse (1297)

Henne, Histoire II, blz. 27 (1513)

Stallaert, Glossarium I, blz. 69 (m.e.), 215 (id), 345 (1296-1297), 614 (13e-16e e)

Verbeemen, Buitenpoorterij, blz. 82-83 (m.e.)

Hoogpointers 

Navorscher VII, blz. 158 (18e e), 287 (id)

Hoopgeld

Moll, Rechten, blz. 121 (1449)

Smidt/Strubbe, Chronologische I, blz. 11 (1470)

Stallaert, Glossarium I, blz. 616

Hoornbeestengeld

Engels, Geschiedenis, blz. 109 (Rep), 137 (1650), 147 (1700), 212 (1811)

Halma, Tooneel, blz. 37 (1498)

Hoeffer, Brieven, blz. 286 e.v. (1613)

Muller, Staat, blz. 147 (1576)

Navorscher IV, blz. 350 (1574)

Sickenga, Omwenteling, blz. 68 (19e e)

Stratingh, Afkomst, blz. 40 (1596;1600)

T.S. Zeeland II, blz. 24 (1577)

Hoorngeld

Ablaing, Bannerheeren I, blz. 39 (17e e)

Beernink, Nijkerk, blz. 189 (1702), 198 e.v. (17e e)

Diederiks, Collecteurs, blz. 485-486, 492

Engels, Geschiedenis, blz. 1768 (Rep), 185 (1806)

Faber, Drie I, blz. 43 e.v. (1748-1805), 136 e.v. (18e e), 142 (1745), 158 (1715); II, blz. 642 (Rep)

GA Utrecht inv. nr. U110a003, 34-4. nr. 98 Notarissen in de stad Utrecht 1560-1905 (1690)

04-04-1690 Jacobus Mouton geeft volmacht aan de exploicteur van de staten van Utrecht om onroerende goederen in Soest openbaar te verkopen en uit de kooppenningen betaling te doen aan de staten van Utrecht, wegens pacht zoutimpost en hoorngeld

Gallé, Beveiligd, blz. 187 (17e e)

Halma, Tooneel II, blz. 317 (1597), 379 (1631)

Houtzager, Hollands, blz. 128

Kuile, Overijssel, blz. 280 (18e e)

T.S. Drenthe, blz. 83 (Rep)

T.S. Overijssel III, blz. 13 (1693)

T.S. Zeeland II, blz. 322 (17e e)

Hopaccijns

Alberts, bijdrage (14e-15e e)

Alberts, Rekening, blz. 114 (1447-1448)

Baelde, Domeingoederen, blz. 153 (1551)

Blécourt/Meijers, Memorialen, blz. 18 (1428), 290 (1438)

Fruin, Informacie, blz. 7 (1514), 12 (id), 324 (id), 334 (id), 389 (id)

Fruin, Oudste I, blz. 38 (1401)

Hordijk, Rechtsbronnen, blz. 91 e.v. (1376)

Meyroos, Onze, blz. 8 (1515)

Muller, Middeleeuwsche (Gl.), blz. 36 (m.e.)

Smidt/Rompaey, Chronologische III, blz. 397 (1539)

Smidt/Strubbe, Chronologische I, blz. 324 (1498)

Smidt/Strubbe/Rompaey, Chronologische II, blz. 23 (1505), 385 (1528)

Soly, Gilbert, blz. 1190 (16e e)

Taxandria VIII, blz. 159 (1703)

T.G.O. 1839, blz. 102 (1483)

Hout-te-wagen-impost

Stallaert, Glossarium I, blz. 456 (1406)

Zuylen, Inventaris I, blz. 21 (1496), 219 (1512), 646(1547); II blz. 795, 868, 1267, 1494, 2044, 2058-2059, 2098-2099, 2133, 2135

Hout-te-water-impost

Stallaert, Glossarium I, blz. 456 (1406)

Zuylen, Inventaris I, blz. 21 (1496), 219 (1512), 646(1547); II blz. 795, 868, 1267, 1494, 2044, 2058-2059, 2098-2099, 2133, 2135

Houtaccijns

Fruin, Informacie, blz. 74 (1514), 79 (id)

Houtgeld

Schevichaven, Rijk, blzx. 64 (m.e.)

Stallaert, Glossarium I, blz. 622 (1772)

Houtschat

Baelde, Domeingoederen, blz. 91 (1551)

Gelder, Nederlandse, blz. 126 (1567-1574)

Stallaert, Glossarium, blz. 622-623 (14e-18e e)

Taxandria III, blz. 279 (1560); IV, blz. 38 (m.e.); VI, blz. 11 (1449), 39 (1531); VIII, blz. 38 (1603), 159 (1703), 161 (1765)

Huisgeld

Anoniem, Huisgeld (1864)

Avis, Directe (14e-16e e)

Blécourt/Japikse, Klein, blz. 1

Blink, Geschiedenis I, blz. 244 (1498), 248 (1418)

Blok, Geschiedenis I, blz. 441 (1417)

Engels, Geschiedenis, blz. 152 (1734)

Goes, Register I, blz. 671 (1542)

Gosses, Deensche, blz. 145 (12e e)

Gosses, Organisatie, blz. 149 (17e e)

Gottschalk, Verval, blz. 17 (1501)

Halma, Tooneel I, blz. 15 (15e-16e e), 37, 393 (1536)

Henne, Histoire III, blz. 301 (1523)

MontéVerloren, Hoofdlijnen, blz. 110, 202-202

Muller, Verandering, blz. 154 (1536)

Navorscher XLV, blz. 620 (1794)

Rootselaar, Rekening, blz. 23 e.v. (1539)

Stallaert, Glossarium I, blz. 135 (1417), 628 (14e-18e e)

Stratingh, Tienden, blz. 195-198 (m.e.)

T.S. Overijssel IV, blz. 42 (1123)

T.S. Zeeland II, blz. 102 (17e e)

Telders, Niet, blz. 194 (19e e)

Theissen, Centraal, blz. 45

T.G.O. 1839, blz. 102 (1483)

Verkerk, Afschrift, blz. 155 (1283)

Huiszoeking

Dillen, Rijkdom, blz. 274

Huslotha

Algra, Oostfriese, blz. 204 (1611), 226 (m.e.)

Anoniem, Belastingen, blz. 115 (19e e)

Avis, Directe, blz. 14 (948)

Blécourt, Welgeborenen, blz. 315-316 (m.e.)

Blécourt/Japikse, Klein, blz. 1 (1375)

Doorninck, Proeve, blz 112 (866), 119 (19e e)

Engels, Geschiedenis, blz. 26 (866)

Goede, Swannotsrecht I, blz. 33 (m.e.)

Gosses, Deensche, blz. 144 e.v. (m.e.)

Gosses, Stadsbezit, blz. 21 (1123)

Gosses, Welgeborenen, blz. 36 (1289), 136 (m.e.)

Gosses/Japikse, Handboek, blz. 148

Heyden/Hermesdorf, Aanteekeningen, blz. 108

Immink, Bespr. Buytenen, blz. 129 (9e e)

Jansen, Middeleeuwse, blz. 182 (m.e.)

Kieft, Bespr. Buytenen, blz. 255 (m.e.)

Korteweg, Stadrecht, blz. 51 (m.e.)

Kuile, Ontstaan, blz. 606 (m.e.)

MontéVerloren, Hoofdlijnen, blz. 110, 201

Huurbelasting

ANF 1889, blz. 64 (1785)

Anoniem, Belastingen, blz. 32 (19e e)

Anoniem, Hoe, blz. 1 (1848)

Engels, Geschiedenis, blz. 26 (866), 243 (1821-1835)

-en komt op de naamlijst der goederen van de Utrechtsche kerk omtrent den jare 866 de schatting voor die Husloth, Huislade en ook Huslada en Huislot genoemd wordt, bedragende twee enkele penningen en hiervoor had men de zeven straten vrij. [blz. 26]

Faber, Drie I, blz. 136 (1711), 143-144 (18e e)

Gallé, Beveiligd, blz. 172 (16e e)

Hamaker, Iets (m.e.)

Navorscher XLVIII, blz. 694 (18e e), 700 e.v. (id)

Poel, Sijmen, blz.  29

Sickenga, Omwenteling, blz. 10 (18e e), 49 (19e e)

Sterck, Opkomst, blz. 162 (1344)

T.S. Stad en Lande XX, blz. 423, 537; XXI, blz, 16

Zuylen, Inventaris I, blz. 612 (1544), 640 (1547)

Hypotheekrechten

Anoniem, Belastingen, blz. 63-67 (19e e)

Manning, Storm, blz. 90 (19e e)

W.D.B.I.U.A. 25 april 1874