Maalaccijns-Muntstelsel

Maalaccijns

ie ook Gemaalaccijns, Accijns op het gemaal, Gemaalimpost, bakkersaccijns

Goethem, Remy van, Taxes onder het oud regime. Taxes op vee, het geslacht vee, de maalaccijns en de bieren. Verpachting van deze rechten (wet van 18.4.1702), in: Het land van Beveren 1959, nr. 2, blz. 40-50

Hoek Ostende, J.H. van den, Concurrentie tussen binnen- en buitenmolenaars, in: Ons Amsterdam 67 deel 19, blz. 82-89

Door de afschaffing van de maalaccijns kwam er een eind aan de strijd tussen beide soorten molenaars. De bakkers hebben vrije keuze waar ze hun graan laten malen. De Amsterdamse molenaars proberen vanaf 1827 overheidsmaatregelen af te dwingen waarbij buiten de stad laten malen verboden wordt en ze willen het oprichten van molens buiten de stad laten beperken.

Masure, Thierry, De stadsfinanciën van Antwerpen 1531-1571, RU Gent 1986, blz. 25

Over de kleine en grote accijnzen

Navorscher XLVIII, p. 447 (16e e)

Royen, Harry van, Fiscaliteit op molens onder het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. De patent- en accijnsbelasting op het molenbedrijf (1815-1830), in: Molenecho's - Vlaam tijdschrift voor Molinologie 2006/1 

Over het molenpatent van 1816, de patentwet van 1819, de heringevoerde maalaccijns van 1822

Stevens, Fred/Tixhon, Axel/Kroll, Pierre, Devriesere, Joost/Tistaert, Koen, De geschiedenis van België voor Dummies, Pearson Education 2011, blz. 212

"Bij hun incorporatie in het Koninkrijk der Nederlanden, hebben de Belgen (...) vooral kritiek

op de maalaccijns (een belasting op onder meer gerst en tarwe, ook te betalen door brouwers) en de slachtaccijns (een belasting op het slachten van dieren). Deze taksen wegen vooral op de inwoners van de zuidelijke gebieden, liefhebbers van bier en vlees. De Noord-Nederlanders zijn eerder grote consumenten van jenever, vis  en zuivelproducten..." (blz. 212)

Tiel, A.L. van, Oud Gorcum Varia-29. De impost op het gemaal over Gorinchem en het land van Arkel en het geweld tegen de pachters. Te vinden op website Historische Vereniging Oud Gorcum.

Over dwangmolens, statenimpost, stadsimpost, verpachting, impostmeester, fraude, geleidebiljet, cherchershuisje, pachtersoproer 1748, afschaffing, oproer 1653

Zuylen, Inventaris I, pp. 23 (1496), 47 (1500-01), 101 (1506), 407 (1525), 645 (1548), 222-223 (1512), 255; II, pp. 795, 997, 1042, 1061, 1151, 1268-1269, 1350, 1494-1495, 2044

 archieven

GA Venlo, 157 Stadsaccijnzen en imposten Venlo 1435-1795 Historisch Centrum Overijssel, 700B Stadsarchief van Zwolle 1230-1813, deel II, 2. Archief van de cameraars, 2.2. Tweede afdeling: Stukken betreffende bijzondere onderwerpen, 2.2.5. Stedelijke accijnzen en belastingen, 2.2.5.2. Bijzonder, 2.2.5.2.4. Maalaccijns, nrs 9068, 9071 t/m 9076 t/m 9091

Register van de aanslag per schepel over de verkochte rogge (9068), heffing in 1673 (9069) 1674 (9070) en 1693 (9071), aangiften verwerkte weit (9072), vrijdom voor Hannoveraanse troepen (9073), lijst van ontduikende bakkers (9074), register 1749-1750 van door bakkers ingeslagen weit (9075), register van door burgers ingeslagen weit (9076), 12 registers over de ontvangst van maalaccijns geheven van de burgers 1749-1750 (9077-9088), lijsten van ontvangsten over 1749 (9089), inkomsten accijns geheven van de bakkers (9090), aangiften van hoeveelheid verwerkte weit (9091)

Rijksarchief België, nr. BE-A0512 / G038, Inventaris van het oud archief van de gemeente Sinaai, GO Sinaai 0000, nr. 238

 Boek van bestialen, maalaccijns en brouwen (1678)

 Maandgeld

Zie ook Maentgelde

Engels, Geschiedenis, p. 64 (1492) 

Fruin, Informacie, p. 184(1505-07)

Kronijk, Nederlandsch Historisch Genootschap, 1852, blz. 127-128

Over kosten van de keuken betaald uit het maandgeld over de maanden mei t/m juli 1401. Het maandgeld is afkomstig uit Kennemerland, West-Friesland, Amstelland, Waterland. Medemblik, Delfland, Schieland, van de tol te Geervliet, van de rentmeester Beoosten Schelde.

regelgeving

Plakkaat 28 januari 1575, waarbij de garnizoen houdende steden vrijgesteld worden van het maandgeld.

Plakkaat 14 april 1575, regelend dat  als de vier maanden geëxpireerd zijn, de betaling van het maandgeld zal continueren van mei tot juni.

Aanschrijving 6 juli 1575, aan Reinier Fritema, grietman van Wonseradeel om het maandgeld waarop hij gesteld is (510 Caroli-guldens) elke 28 dagen op te brengen om de soldaten te betalen.

[Groot Placaat- en Charterboek van Friesland

Maanpenning

Haak, Plooierijen, p. 116 (18e e) 

Veen, Ambt, pp. 221 (1661), 223 (1761), 225 e.v. (1792-94)

Maasgeld

Haak, Plooierijen, p. 101 (1683)

Maeltote

Blockmans, Vroegste, p. 189 (13e-14e e)

Maentgeld

Meyroos, Onze, p. 15(1515) 

Fruin, Informacie, pp. 300 (1514), 584 (id), 597 (id)

Maerckghelde

Gelder, Gegevens I, p. 61

Maete

Engels, Geschiedenis, blz. 40 (1340)

Zoo bepaalde Graaf Willem de IVde in 1340 bij een privilegie verleend aan die van Rotterdam, te behouden "binnen onzer voornoemde poorten, onze....maete [blz. 40]

Magistraat


Met de term magistraat worden schout, burgemeesters en schepenen aangeduid, ook het gerecht. Aanstelling vond plaats door het centraal gezag op nominatie van de vroedschap tot 1650 of  de stad werd vergund die aanstelling zelf te doen. Dat laatste is op 8 december 1650 door de Staten toegestaan. In de jaren 1650 tot 1662 kegen alle steden dat recht, behalve Hoorn en Enkhuizen.  Schepenen worden dan gekozen door de burgemeesters in Leiden en Amsterdam, door de vroedschap in Dordrecht, Haarlem, Delft, Gouda of door loting in Rotterdam [Rijpperda, Politie34-36]De stemhebbende steden van Holland hebben meer rechten dan de overige steden. Een Resolutie van 1650 maakt het mogelijk om een octrooi te verkrijgen op grond waarvan ze zonder inmenging van hogerhand hun magistraten mogen aanstellen [Ripperda, Politie17]. De magistraten in die steden hebben meer macht over de militie, jurisdictie over krijgslieden m.b.t. delicten die niet zuiver militair zijn of waarbij een burger partij is en verlenen privileges aan ingezetenen [Rijpperda, Politie18]De zittingsperiode is meestal een jaar. De schepenen zijn steeds in een oneven aantal [7 of 9, Leiden 8]. Ze worden beedigd door de officier, vertegenwoordiger van het centraal gezag. Ze worden gekozen uit de burgerij.  Cooptatie was in de 18e eeuw gewoon. [Rijpperda, Politie18]

Makelaardij

Alberts/Jansen, Welvaart, p. 198 (14 e) 

Baelde, Domeingoederen, p. 154 (1551) 

Blécourt/Meijers, Memorialen, p. 290 (1438) 

Boonacker, Bespr. Faber, pp. 228-229 (19e e) 

Franquinet, Makelaardij, pp. 125-126 (13e-16e e) 

Fruin, Informacie, pp. 324 (1514), 334 (id), 504 (id), 516 (id), 592 (id), 595 (id), 667 (id) 

Fruin, Oudste I, pp. 36 e.v. (1401), 42 e.v. (id), 67 (id), 88 (1291), 193 e.v. (1588), 244 (1383); II, pp. 32 (1419), 88 (1441) Hemptinne/Vandermaesen, Ambtenaren, pp. 205-206 

Jansma, Waarden, pp. 224-225 (1541; 1579) 

Maasgouw 1879-1881, p. 284 (1436) 

Meyroos, Onze, p. 11 (1515)

Smidt/Strubbe, Chronologische I, p. 465 (1501)

Malman

Malman is een vrij man die tins of schot betaalt [blz. 44]

Racer, Gedenkstukken, deel 2, p. 44 

Mandegeld

Kuile, Overijssel, p. 266 (18e e)

marine

=Tweemaal had de Bataafse Republiek aan de Engelsen haar hele vloot verloren. In 1797 bij Kamperduin en in 1799 bij Texel [Horst, Republiek, blz. 127]=Bij de koloniale afdeling van het ministerie waren al kort na de verhuizing naar Amsterdam in 1808 de nog bestaande Oost- en West indische kassen definitief opgeheven. Het ministerie kon aanzienlijke bedragen (f 1.300.000) in de openbare schatkist storten. Bij de marine moesten nog wel oude schulden worden afgerekend [Horst, Republiek, blz. 125] =Eind juli 1809 landden de Engelsen met een sterke macht op Walcheren, gericht tegen Antwerpen waar nieuwe Franse oorlogsschepen werden gebouwd en uitgerust [Horst, Republiek, blz. 127]

Mark

Bergh, Handboek, blz. 225-226  (m.e.)

Marktgeld

Poel, Sijmen, blz. 40

Marktrecht

Poel, Sijmen, blz. 70

Marktregaal

Baelde, Domeingoederen, pp. 39 (16e e), 165 (1551)

Blécourt, Bewijsstukken, p. 89 (1057) 

Blok, Geschiedenis, pp. 121 (m.e.), 242 (13e e)

Evers, Kroniek, p. 64 (1864) 

Fruin, Informacie, p. 389 (1514) 

Korteweg, Stadrecht, pp. 63-64 (m.e.) 

Moll, Rechten, pp. 154-164 (14e- 16e e) 

MontéVerloren, Hoofdlijnen, p. 119 

Rees, Geschiedenis I, p. 47 (1339) 

Schrassert, Codex, p. 1 (1660) 

T.S. Zeeland I, p. 397 (1523); II, p. 226 (1534)

Markttollen

Gelders Archief, Charterverzameling nr. 0243, sub 1.1. nr. 21 (1240), 49 (1249)

nr. 21 Verdrag op 3 oktober 1240 tusschen graaf Otto en den prior van S. Jans Hospitaal te Arnhem, wegens de marktollen, aldaar in de jaarmarkten (1240. feria 4. post festium Remigii). 

nr. 49.2 Al het regt 't geen de hospitaalmeester van S. Jan op de marktollen te Arnhem had, aan graaf Otto van Gelre verkogt, voor 100 ponden parvorum denariorum, 1249 (sonder dagteekening).

Marssijs

Muller, Middeleeuwsche (Gl.), p. 54 (m.e.)

Maten

Aa, Aardrijkskundig, deel I, blz. 55-56 [1839]

In 1839 gelden de volgende maten:

Medeassijs

Alberts/Jansen, Welvaart, p. 140 

Engels, Geschiedenis, pp. 96-97 (Rep) 

Fruin, Informacie, pp. 168 (1514), 522 (id)

Meyburg, Bijdrage, p. 64 (1380) 

Stallaert, Glossarium, p. 254 (1413-14) 

Zuylen, Inventaris I, pp. 2 (1399), 21 (1496), 220 (1512), 646 (1547); II, pp. 796, 869, 1062(1587), 1065, 1142, 1184, 1267, 1351, 1494, 2044, 2099, 2141

Meensijs

Muller, Middeleeuwsche (Gl.), p. 54 (m.e.)

Meetgeld

Schevichaven, Rijkstol, p. 25 (17e e)

Meibede

Ook Meybede

literatuur

Hertog, H. den/Keijzer, B. de, De oudste lijst van leenmannen van de graaf van Gelre, 1326, in: Ons Voorgeslacht maart 2015, blz. 107

Item her Raes Mostrel helt van den greve .xx. l. gelts uter meybede van Gelren.

Meubilairbelasting

Engels, Geschiedenis, pp. 188 (1806), 201 (id), 207 (1807-08), 214 (1811), 249-250 (1821-43)

Engelsman, Ontstaan, pp. 126 (1811), 128 (1812)

Nierop, Honderd, p. 9 (1811)

Middelenwet

Aa, Aardrijkskundig, deel I, blz. 121 [1839]

Volgens de wet van 21 December 1838 zijn de uitgaven voor begroot op f 44.249.264,44 als f 1.425.000 voor het huis des konings f 534.100 00 voor de secretarij van den Staat en hooge Collegiën; f 797.600 voor het departement van buitenlandsche zaken; f 1.477.000 voor dat van Justitie; f 3.049.850 voor Binnenlandschezaken; f 1.373.500 voor de zaken der Hervormde kerk enz; f 400.000 voor de zaken van de Roomsch Katholijke Eeredienst; f 4.780.000 voor het departement van Marine; f 19.348.374, 44 vor dat van financiën f 11.000.000 voor dat van oorlog en f 93.840 voor dat van koloniën. De gezamelijke inkomsten zijn voor bet jaar 1839 geraamd op f  39.284.947,18 [blz. 121]

Anoniem, Belastingen, pp. 2-4 

Dumbar, Eenige (1852) 

Meilink, Notulen, p. 267

Mijnrecht

Menalda, Behandeling, pp. 46-53 

Nuyens, Inventaris, pp. 146 e.v. (19e-20e e) 

Thorbecke, Staatsinrigting, p. 64

Milieuheffing

T.G.O. 1841,p. 120(1498)

Ministerie van Financiën

algemeen

Het Departement van Financiën heeft in 1839 aan het hoofd een Minister die de titel voert van Minister van Financiën. Dezeis onder de onmiddellijke bevelen van Zijne Majesteit persoonlijk belast met de directie van s Rijks Schatkist met de algemene administratie van alle 's Rijks ontvangsten en met het bestuur van alle de uitgaven welke uit de schatkist gedaan worden. De tienjarige en de jaarlijksche begrotingen van staatsbehoeften worden door hem aan ZM aangeboden met voordracht tevens van de middelen geschikt om die te bestrijden. De Minister van Financiën alleen beschikt over de fondsen tot de schatkist van het Rijk behorende, doch niet anders dan uit kracht van algemene of bijzondere autorisatiës door ZM verleend. Hij zorgt voor de instandhouding van het grootboek der Nationale Schuld voor al wat betrekkelijk is tot de verevening, inschrijving en voldoening der uit s Rijks schatkist betaald wordende pensioenen, voor het houden der registers van de in gereeden gelde gestort wordende borgtogten en voor de uitbetaling en teruggave daarvan. In zijne betrekking van President van het Amortisatie sijndikaat heeft hij het toezigt over de rigtige rentebetaling der Nationale schuld en andere aangelegenheden dienaangaande. Het Departement van Financiën is verdeeld in 11 afdeelingen als de Generale Secretarij, de generale Thesaurie, 's Rijks uitgaven, waaronder ook de pensioenen behooren, de directe belastingen, de in- en uitgaande regten en Rijnvaart;de accijnsen, de indirecte belastingen, de comptabiliteit, het contentieus, het personeel en de posterijen en verdere middelen van vervoer [Aa, Aard1, blz. 119]

ambtenaren

algemeen-H. van Royen is ambtenaar op het ministerie. Hij gaat in 1831 met pensioen [Nav1870]
chef de bureau-E.C. Aeyelts is vanaf 22 juni 1808 chef de bureau [Repertorium]
commies -mr. Johan baron d'Aulnis de Bourouill (1850) is commies op het ministerie  [Wie25]
minister-Jean Henri Appelius wordt in 1808 tot minister benoemd [Kobus/Rivecourt1.51]-Jean Henri Appelius wordt in 1824 tot minister benoemd [Kobus/Rivecourt1.51]-van 1888-1891 Is jhr. mr. Karel Anthonie Godin de Beaufort minister [Wie35]
secretaris-generaal-in 1826 is P.A. Ossewaarde secretaris-generaal [Gosselin, blz. XVII]
BRONNENliteratuurAa, Aardrijkskundig, deel I, blz. 119 [1839]Bomewasser, Ministeriële, p. 446 (1840-47)Boudewijnse, Regeering, pp. 22 (1891-94), 24 (1868-88), 45 (1891), 65 (1894-97), 91 (1897)Brauw, Departementen, pp. 11 (1840), 54 (1797), 78 (1806), 82 (id), 141 e.v. (1806), 167(1808), 170(1810), 179(1815), 181 (id), 188-189 (1819-24), 200 (1831), 205 (1840), 228-233 (1819-55), 246 e.v. (1830)Brink, Willem, pp. 159 e.v. (19e e)Gosselin, J.J., Alphabetische naamlijst der gemeenten en derzelver onderhoorigheden ...etc, Amsterdam 1826, blz. XVIIKluit, Bespr. Poel, pp. 231-233 (19e e)Kobus/de Rivecourt, Biographische A-H, blz. 50Kobus, J.C./jkhr W, de Rivecourt, Biographisch Handwoordenboek van Nederland, Zutphen 1870, deel 1 [A t/m H], blz. 51 Jean Henri Appelius (1767 Middelburg - 1828 werd in 1808 minister van financiën onder koning Lodewijk. Later onder Willem I, vanaf 1824, vervulde hij opnieuw die functieMerkus, Schets, p. 115(1806)Navorscher VII, p. 142 (1765); XVII, p. 136 (1866)Navorscher 1870, blz. 393Pater, Ontslag, p. 227(1817)RA 1919, p. 21 (1830)Renger, Schets, pp. 20 (1849), 93 (1853), 114 (1854)Roo van Alderwerelt, Reis, p. 6 (1879-81)Sickenga, Omwenteling, pp. 93, 95Suttorp, Betekenis, pp. 89 e.v. (1845)Wie is dat, blz. 25 [Johan], 35 [1888]

Minste pijnbeginsel

Anoniem, Belastingen, pp. 18-19

Bachiene, Vaderlandsche, blz. 262

Engels, Geschiedenis, p. 125 (1624)

Fruin, Informacie, p. 511 (1504)

Goes, Register II, p. 618 (1549)

Hazewinkel, Plan, p. 258

Hogendorp, Lettres I, p. 176

Meerkamp van Embden, Goudsche, p. 119 (1526) 

Zuylen, Inventaris I, p. 578

Molengeld

ANF 1885, p. 300 (1607)

Dekker, Aanstelling, pp. 53 (1440), 55 (15e e), 60e.v.(16e-18e e), 65(1562) 

Fruin, Informacie, blz. 7 (1514), 83 (id), 93 (id)

Gelders Archief, Charterverzameling nr. 0243, sub 1.1. nr. 79 (1294)

De stad van Deutinchem staat op 29 oktober 1294 af aan graaf Reinald de opkomsten van ses ponden jaerlijks uit de moole aldaar (1294. feria 6. post diem beator apost. Symonis et Judae)

Inventaris, Pijnacker, blz. 7-8

Meyroos, Onze, p. 9 (1515) 

Muller, Middeleeuwsche (Gl.), p. 54 (m.e.) 

T.G.O.1839,p.102(1483)

Molstergeld

Zuylen, Inventaris II, pp. 1395, 1494, 2044

Moddergeld

Postma, Oude, p. 120 (16e-18e e)

Monopolie

Andreae/Downer, Plakkatenlijst, pp. 96 (1726), 101(1750) 

Anoniem, Belastingen, p. 31 

Bosch, Arnhemsche, p. 205 (18e e) 

Commissie, Statistieke, p. 438 e.v. (Rep) 

Doorninck, Bijdrage, p. 243 (18e e) 

Elte, Monopolie (1726) 

Evers, Kroniek, p. 92 (1748)

Goes, Register IV, p. 198 (1555) 

Haak, Plooierijen, pp. 112 (1705), 149 e.v. (id) 

Henne, Histoire III, p. 290 (1522) 

Kieft, Gruit, p. 159 (m.e.) 

Kuile, Overijssel, p. 280 (18e e) 

Meyroos, Onze, p. 22 (1515) 

Sickenga, Omwenteling, pp. 56, 78 

T.S. Drenthe, p. 86 (Rep) 

Thorbecke, Staatsinrigting, pp. 91-92 

Verhofstad, Regering, pp. 57, 168 (16e e) 

Vries, Enige, p. 61 (9e-1 Ie e)

Morgengeld

Ook mergengeld, marghengelt, morgengaven

Alberts/Jansen, Welvaart, p. 124 (14e-15e e)

ANF 1883, 4 september (1405)

Avis, Directe, pp. 12 e.v. (14e e), 18 e.v. (11e-16e e), 30 e.v. (16e e), 33 e.v. (1443), 42 e.v. (14e-16e e), 46 e.v. (1354), 51 (1392),

52 (1396; 1406), 53 (1422), 54 (1427), 55 (1429), 56-57 (1430), 60 (1450-52), 61 (1456), 62-149 (1458-1528)

Blécourt/Japikse, Klein, p. 1 (1375)

Blécourt/Meijers, Memorialen, p. 211 (1436)

Blink, Geschiedenis I, pp. 248 e.v. (15e-16e e)

Blok, Financiën, pp. 66 (1334), 65 (1549), 74 (1404)

Blok, Holl. stad Bourg., p. 36 (1401-07)

Diepeveen, Vervening, pp. 38 (1409), 84 (1463), 85 (1473), 165(1521)

Donker, Iets, p. 29 (1398)

Doorninck, Regesten, p. 113 (1530)

Engels, Geschiedenis, blz. 30-32(1310; 1297; 1405), 41 (1334), 42 (1399), 58 (1515), 60 (1554), 75(1572)

-"Zoo komt ook voor in eene vermangeling of ruiling in 1310 tusschen den Deken en het Kapittel van St Pieter te Utrecht en den Graaf van Zeeland den cijns genaamd marghenghelt, mergengeld of morgengeld, ook morgentalen, dus genaamd naar de morgen of margen, zijnde zekere maat, naar welke de uitgestrektheid der landen alsook der landelijke inkomsten berekend werden" [blz. 30-31]

-zoo leest men dat in 1297, Graaf Jan de Iste der Gravin jaarlijks had toegelegd, de morgengaven van 8000 ponden in Holland, te vorderen uit de inkomsten der Graaflijke landerijen, bosschen en andere goederen in den Haag en door het gansche land gelegen tusschen den Maas en Zijpe [blz. 31]

-Noch duurzaam, noch algemeen schijnt deze schatting geweest te zijn; zoo leest men dat Hertog Willem in 1405 aan Kennemerland enKennemer gevolg zekere regten en wetten verleende uithoofde: "de goede luiden en onderzaten, gonstiglijk gegeven hadden, dat margengelt." Ofschoon deze schatting onder de landelijke wordt gesteld zoo waren de Poorters echter niet van dezelve bevrijd deze konden dan ook met hunne stad op s Graven grond gelegen en als zoodanig in die verdeeling begrepen zijn of konden zij ook morgengeld schuldig zijn voor hetgeen zij buiten het stedelijk grondgebied bezaten [blz. 31]

-Zoo beloofde Hertog Willem in 1405 geen morgengeld van die van Hoorn meer te zullen eisschen..., "tenware dat ons nootsake dede van onze lijve". Zoo ook beloofde hij die van Oudewater voor anderen te bevrijden in het vorderen van morgengeld, hetgeen zij reeds aan hem betaald hadden [blz. 31]

-Zelfs somtijds met een bepaald doel schijnt deze schatting geheven te zijn, ten minste zoo beval Graaf Willem mede in 1413 en 1414 een morgengeld te gaderen in Rijnland, zoowel binnen de steden als daar buiten, ten bedrage van drie Leeuwen van elk morgen om den nieuwen watergang bij Amsterdam en de kolk te Gouda te betalen [blz. 31]

-"Deze schatting werd echter met er tijd eene altijd durende belasting en kreeg den naam van verponding op de landerijen, ter onderscheiding van een ander morgengeld hetwelk in tijd als een buitengewoon middel tot goedmaking der lasten van de landerijen geheven is." [blz. 31-32]

Fruin, Informacie, pp. XXVIII (1549), 21 (1514), 23 (id), 26 (id), 49 (id), 58 (id), 66 (id), 68 (id), 72 (id), 87 (id) 94 (id), 127 (id), 258 (id), 404 (1507), 405 (1508), 406 (1513), 438 (1514), 574 (id), 576 (id), 579-581 (id), 583-585 (id), 587-591 (id), 593-595 (id) 

Gelder, Nederlandse, p. 5 (1536)

Gelder, Gegevens I, p. 93; II, p. 210

Goede, Swannotsrecht I, pp. 84-85 (1400)

Goes, Register I, pp. 180 (1528), 183 (id), 291 (1531), 621-632 (1541), 671 (1542); II, pp. 561 (1549), 571 e.v. (id), 601 (id), 607 (id); III, pp. 472 (1554), 480 (id); IV, pp. 18 (1555), 21 (id), 24-26 (id), 32-34 (id), 36-37 (id), 42 e.v. (id), 45-47 (id), 53 e.v. (id), 68 (id), 71 (id), 92 e.v. (id), 100 (id), 105 (id), 107-115 (id), 158 e.v. (id); V, pp. 68 e.v. (1557), 131 e.v. (id), 182 (id)

Gosses, Welgeborenen, p. 189(1355; 1424)

Gouw, Ambacht, pp. 56 (1438), 60 e.v. (1437), 69(1516-17)

Houtzager, Hollands, p. 115 (1559)

Jong, Droogmaking, pp. 56 e.v. (Rep)

Linden, Recht, pp. 6 (m.e.), 10 (id)

Meerkamp van Embden, Goudsche, p. 343 (1557)

Merkus, Schets, pp. 17,27 

Meyroos, Onze, p. 15 (16e e) 

MontéVerloren, Hoofdlijnen, p. 186 

Nagge, Historie I, p. 211

Nationaal Archief, Den Haag, Abdij van Rijnsburg, 1179-1577, nummer toegang 3.18.20, inventarisnummer B.VI.c.1.552 (1555), B.VI.c.1.554 (1569)

Request van Dick Gerritsz. aan de abdis om haar bemiddeling ten einde van ambachtsbewaarders van Rijnsburg de 24 gulden te ontvangen, die hij voorgeschoten had in de quaestie tusschen Rijnsburg en Oegstgeest over de morgentalen die buren van Rijnsburg in Oegstgeest gebruikten (1555)

Requesten van eenige buuren van Rijnsburg aan de abdis om een belasting van 7 grooten per morgen over de portie

van Rijnsburg in den omslag van 42.000 gulden jaarlijks over het platte land in de plaats van den impost van wijn en bier binnen de steden van Holland, over allen in Rijnsburg gelijk om te slaan (1569)

Navorscher XLV, p. 634 (1406) 

Poel, Sijmen, blz. 51, 54-56

Smidt/Strubbe, Chronologische I, p. 401 (1462)

T.S. Overijssel II, p. 242 (1447)

Zuylen, Inventaris II, pp. 1303, 1330, 1451

Morgentalen

Zie ook Morgengeld

Ablaing, Bannerheeren I, pp. 38-39 (17e e) 

Avis, Directe, pp. 65 (1479), 66 (1487-88) 

Blink, Geschiedenis I, p. 241 (m.e.) 

Engels, Geschiedenis, pp. 54, 59 (1515), 148 (Rep) 

Fruin, Informacie, pp. IX e.v. (m.e.) 

Fruin/Colenbrander, Geschiedenis, p. 50 (15e e) 

Gelder, Gegevens I, p. 403 

Goes, Register I, p. 296 (1531); IV, pp. 136 (1555), 151 (id), 156 e.v. (id)

Halma, Tooneel, pp.  122,  134 (1641), 262 (1530; 1643) 

Houtzager, Hollands, pp. 41-42 (Rep) 

Linden, Recht, pp. 25, 28 

Martens, Deductie, p. 397 (18e e) 

Meerkamp van Embden, Goudsche, pp. 142-143 (1528), 177(1530), 199(1532) 

Rootselaar, Rekening, p. 24 (1539; 1543) 

Theissen, Regeering, p. 200 (16e e)

Muddegelt

Moll, Rechten, p. 168 (m.e.) 

Obreen, Stukken, p. 140 (14e e)

Munten

oortje                       = twee duiten of vier penningen of 1,25 cent groot                       = vier duiten of 2,5 centblank                       = zes duiten of 3,75 cent braspenning         = tien duiten of 6,25 centreaal                        = drie stuivers en acht penningen of 17,5 centpond Vlaams        = zes gulden gouden dukaton = vijftien gulden[ontleend aan Navorscher 1851, blz. 310]
Voor de waardering der munt moet hier nog worden aangemerkt, dat de rekening gehouden is in de zware Hollandse munt: "xx stuf. Hollandiae pro floreno computato."gulden telde toen 20 stuivers;stuiver had 8 "deutkens" of 16 penningen (denarii);braspenning gold 10 duiten, 20 penningen,blank had 6 duiten, 12 penningen ;oortje deed 2 duiten, 4 penningen.De verhouding tot de lichtere Utrechtse munt was als volgt:Twintig Utrechtse stuivers maakten een Utrechtse gulden en 12 Utrechtse witjes (alben) maakten een Utrechtsche stuiver; doch de Hollandsche stuiver was zo veel zwaarder, dat er 15 Utrechtse witjes ingingen. Dit geldt voor de jaren (1530 seq), waarin wij ons hebben bewogen [BMHG 1879, blz. 413]

Muntkamer, Generaliteits

ANF 1889,p. 46(18e e) 

Merkus, Schets, p. 73 (Rep)

Muntrecht

Chijs, Munten, blz.  27 (1064), 29 (m.e.)

Kobus/de Rivecourt, Biographische A-H, blz. 87

Bisschop Balderik krijgt in 966 van keizer Otto het recht om gouden en zilveren munten te slaan

D.W. Nibbelink, Handvesten en oorkonden betrekkelijk de rechtsgeschiedenis van den Zwijndrechtschen Waard, Leiden 1860, blz.

"Volgens Alkemade in zijne Munten der Graven en Gravinnen van Holland, Voorberigt bl. 5, zou Graaf Floris III van Keizer Frederik Barbarossa in 1157 tol te Geervliet (...) en het regt om geld te munten verkregen hebben. Ook van Loon maakt in zijne Hedendaagsche Penningkunde bl. 34 melding van die beide giften, maar in een charter van 1195 (Van Mieris, Charterboek I, bl. 130), waarin de gift van dien tol aan Dirk VII bevestigd wordt, leest men niet van de gidt der munt".

Muntregaal

Andreae/Downer, Plakkatenlijst, p. 35 (1488)

Blécourt, Bewijsstukken, p. 89 (1057)

Blok, Geschiedenis I, pp. 121 (m.e.), 201 (13e e), 242 (id), 409 (1310), 441 (1417) 

Doorninck, Geldersche, pp. 78-79 (1290)

MontéVerloren, Hoofdlijnen, p. 117 

Spufford, Coinage, pp. 64 e.v. (15e e), 81 (1480) 

T.S. Zeeland I,p. 92 (1601) 

Muntstelsel

Aa, Aardrijkskundig, deel I, blz. 45 [19e eeuw]

Gouden munten zijn de gouden penning = 10 gulden; de halve gouden penning = 5 gulden; de gouden rijder = 14 gulden; de halve gouden rijder = 7 guld.; de dukaat = 5 gulden 25 centen.

Zilveren munten zijn de gulden = 100 centen; de halve gulden = 50 centen;  de kwartgulden of het vijfje = 25 centen; de tiende gulden of het dubbeltje = 10 centen; de twintigste gulden of stuiver = 5 centen; de zilveren rijder of ducaton = ƒ3,15 de driegulden = f 3 00; de zeeuwsche rijksdaalder of zeeuw = ƒ 2, 60; de halve zeeuwsche rijksdaalder of zesentwintig =ƒ 1,30; de kwart zeeuwsche rijksdaalder of het dertientje = 65 centen de achtste zeeuwsche rijksdaalder het pietje of zevendhalfje = 32,5 cent;  de

hollandscbe rijksdaalder of zilveren dukaat = ƒ 2, 50; de halve rijksdaalder of vijfentwinlig = ƒ 1,25; de kwart rijksdaalder of dertiendhalf  = 62,5 cent; de kroon = ƒ 2;  de daalder = ƒ 1,50; de goudgulden of acht en twintig ƒ 1,40. Vroeger had men nog den schelling = 30 centen en de zesthalf = 27,5 cent, maar deze zijn later beide tot eene waarde van 25 centen verminderd.

De kopere munten zijn de cent en de halve cent. Voorheen was de koperen munt de duit van welke er acht gelijk stonden aan vijf centen of eenen stuiver, maar deze munt is thans niet meer gangbaar [blz. 45]

Bachiene, Vaderlandsche, blz. 141 e.v.

Racer, Gedenkstukken, deel 2, p. 48 (1006)

Chijs, Munten, blz. 1-706