Utrecht
UtrechtStad in de provincie Utrecht.algemeenIn 1514 zijn er onlusten [Leeuw1883, blz. 28]belastingenaccijnzen=Exchijnsen sijn altijd, onbekroont van jemand, vermeerderd geworden, na tijds geleegentheyd, en zo als de Raad der Stad heeft geoordeeld te convenieeren . Zo vind men al in den jaere 1342 den wijnzijs ; en in den jaere 1364, des dingsdag na den dertienden dag werden gemeld die meerzijsen, alse die botterzijs, die grauwertenzijs, die merszijs, die hudezijs, die zeezijs, de oudeen nieuwe wantzijs, den hoppenzijs, den bier- en wijnzijs en verder den houtzijs, molenzijs, oeftzijs, kalkzijs, zoutzijs, turfzijs, jmbrouwerszijs en tonnengeld, en nog anderen meer, doorgaans in de oude Registers aangeteekend . Welke zijsen alle jaaren voor dat jaar ofte voor een maandwierden verkogt, zo als uyt de verpagtboeken en rekeningen to sien is, en die ook door den Raad vermeerderd of verminderd wierden, zo als op meenigvuldige plaatsen te vinden is ; onder anderen in den bovengemelte jaere 1364 . Dat den Raad, Oud en Nywe, hadde goedgevonden teverminderen den botterzijs, die marszijs, die hudezijs, die zeezijs ende oude en nieuwe wandzijs, alsmede den hoppenzijs, die molenzijs ende die gruetzijs, blijvende de wijn- en bierzijs, also men die nog niet ontbeeren mogte ; en weder somtijds verhoogd, zo als weegens den moolenzijs blijkt uyt de buurspraaken, gehouden 's maandags na Lichtmisse 1444, en den bierzijs den 22 . May 1479 . Ja ook geheel afgeschaft, zo als blijkt van den moolenzijs, vrijdags na Agnitis 1417. Selfs is door den Raad dikwijls aan deese en geene persoonen vrijheyd of exemptie gegeven . Ten blijke dat het des Raads zijsen waaren, en dat zij zulks mogten en konden doen, zo is vrijheyd van denbierexchijns gegeeven aan den Bisehop zelfs, maandag na Dimissionis Apostolorurn 1489. Ten blijke, dat denselven sonder dese vergunning verpligt was te betalen . Aan de vijf-zuster-huyzen is de vrijheyd der zijsen bepaalt donderdag na Remigii 1444, aismede aan alle geestelijkheyd op St . Agnieten dag 1501. Aan den Domproost voor een voeder Rhijnsche wijn dinsdag na Aegidii 1502 . Zijnde zuiks ook geschied ten tijde van Keyser Carel V aan desselfs soldaten den 16. Julij 1543 . Ja aan Keyser Carel selfs, wanneer hij hot Guldevlies in dese stad vierde, 17 December 1545 . Ten bewijse dat bet zelfs onder sijn Regeering des stads exchijnsen gebleeven waaren  [Martens, Regeering, blz. 392]=Teneinde de gelden te vinden nodig om overeenkomstig de Unie „die gemeenen vijanden te resisteeren" hadden de drie Staten van Utrecht „seekere middelen op wijn, bier, koorn, laakenen, besaayde landen, hoornbeesten etc. ingewilligt en geconsenteert." Maar die wijze van opbrengst veroorzaakte in 1579 bijna niet anders dan grote concussien en exactien. Er werd uitgeweken naar de heffing van een maandelijks oudschildgeld.  Op 26 november 1580 werd afgekondigd dat de generale middelen in alle steden van Utrecht “in train” gehouden zal worden. Op het platteland wordt de quotisatie ingevoerd. De quote moet worden opgebracht d.m.v. de generale middelen of door andere  heffingen. [Rootselaar, Rekening, blz. 24-25].  
afkoop=rond 1720 wordt een compagnie op aandelen opgericht, exclusief voor 30 jaar, vrij van alle belastingen, op voorwaarde dat jaarlijks f 5 per aandeel wordt betaald. Er zijn 10.000 aandelen van f 1000. Voor het transporteren van de aandelen moet een zegel van 6 stuivers worden betaald. Voor het transporteren betalen verkoper en koper elk 20 stuivers [Kok1, blz. 216-217] De Compagnie zal de vaart van Utrecht naar de Eem "navigabelder"maken, lang 4044 voeten. diep 12-15 voet en breed 200-300 voet. Landerijen van totaal 232 morgen moeten opgekocht door de Compagnie. Ook daarvoor wordt 30 jaar lang vrijdom geclaimd. De Staten dragen in volle eigendom over uit het domein alle landen links en rechts van de vaart op 1600 roeden afstand gelegen om deze te cultiveren te beplanten, te venen en uitgraven. Ook hier met 30 jaar vrijdom van belastingen. Als de vaart klaar is geniet de compagnie 30 jaar lang de revenuen van de tol, van de visserij, havengeld, sluisgeld, bruggeld. De compagnie krijgt ook de provinciale tollen aan de vaart en in Wijk op voorwaarde dat deze niet verhoogd zullen worden en de compagnie f 12.000 van 40 groten. De compagnie mag ook de landsmiddelen pachten en krijgt voor een bedrag van f 12.000 eens de beschikking over het ammunitiehuis als kantoor. Ook dit 30 jaar lastenvrij [Kok1, blz. 216-219]
algemeende Stad heeft zig voortijds wel met regt gesteld, als men wilde impositien zetten op waaren en koopmanschappen van derselver stad, gelijk blijkt uyt de Resol, van den 16 . Novemner 1576 . Gelijk zij ook zig geopposeert heeft tegens de verpagtinge van bet ketelgruyt, volgens den inhoude van de Resol, van den 22en April 1555. [...] dat de Regeerders deser stad niet en verstaan, dat de Staten eenige jurisdictie binnen dese stad ofte vrijheyd competeerd [Martens, Regeering, blz. 394] ambtenarenontvangerIn Utrecht is O.D. Gordon rijksontvanger [Navorscher 1852, blz. 300]In 1814 wordt Johannes Willem van Hasselt hoofdontvanger der belastingen in Utrecht [Winkler Prins, A. Geïllustreerde Encyclopedie (H-IYNX), deel 8, Amsterdam 1876, blz. 153]In 1875 is M.E, van Lidt de Jeude ontvanger der registratie en domeinen [Leeuw1883, blz. 79]
cogschuldZoo vindt men gewag gemaakt van Cogschuld deze had betrekking [Engels Geschiedenis blz. 26]
geschot-Zoo vindt men onder de giften in 815 door Keizer Lodewijk den Godvruchtigen ten verzoeke van Bisschop Rixfridus bevestigd en door zijne voorzaten aan de Utrechtsche kerk gedaan opgenoemd het verschat of geschot [Engels Geschiedenis blz. 26]
gruit22 april 1555: verpachting ketelgruit verhinderd [De Regeering der Stad Utrecht, betreffende haar recht om eigenmachtig belastingen te heffen, in: BMHG 1e deel, 1877, blz. 391-403]
huslada-op de naamlijst der goederen van de Utrechtsche kerk komt voor omtrent den jare 866 een schatting die Husloth Huislade en ook Huslada en lot genoemd wordt, bedragende twee enkele penningen hiervoor had men de zeven straten vrij  [Engels Geschiedenis blz. 26]
morgengeld-ene vermangeling of ruiling in 1310 tusschen den Deken en het Kapittel van St Pieter te Utrecht en den Graaf van Zeeland den cijns genaamd marghenghelt, mergen- of morgengeld ook morgentalen, dus genaamd naar de  morgen of margen, zijnde zekere maat, naar welke de uitgestrektheid der landen, als ook der landelijke inkomsten berekend werden [Engels Geschiedenis blz. 30-31]oudschildgeldZie onder trefwoordentauxatieEen hoofdelijke heffing [Martens, Regeering, blz. 398-399].  Bij de accijnsen betalen passagiers en vreemdelingen mee, bij tauxatie niet [blz. 400-401]tollen-Utrecht, Duurstede, en Thiel waren oudtijds vermaarde koopsteden aan den Rijn, die door de Noorse kooplieden dikwerf werden bezocht, als blijkt onder anderen uit eenen giftbrief van Keizer Frederik den II in 1233 aan die van Utrecht vrijdom van tol te Thiel verleend werd met uitzondering van die welke men over-wilde haf noemde, aslmede van die gewoonlijk Zeetol genaamd [Engels Geschiedenis blz. 19]-Zo verklaarde Keizer Frederik de I in 1184, die van Utrecht vrij van den tol, die eertijds te Thiel, en daarna te Weert betaald werd [Engels Geschiedenis,blz. 23]
vrijdom 1444: vrijheid zijsen voor alle vijf zusterhuizen1489: vrijheid van bieraccijns voor de bisschop1501: vrijheid zijsen voor de gehele geestelijkheid1543: vrijheid zijsen voor soldaten van Karel V1545: vrijheid voor Karel V als hij voor een viering van het Gulden Vlies in de stad is [De Regeering der Stad Utrecht, betreffende haar recht om eigenmachtig belastingen te heffen, in: BMHG 1e deel, 1877, blz. 391-403]
bestuuralgemeen=Het bestuur der stad Utrecht berustte van ouds bij drie collegiën: de Raad, de Schepenbank en het College van Oudermannen der gilden. Aan het hoofd van elk der beide eerste lichamen stond een Burgemeester, terwijl de twee Overste-oudermannen in de vergadering der Oudermannen den voorzittersstoel bekleedden. Deze vier dignitarissen, de vier "Oversten" der stad, waren met het dagelijksch bestuur belast.  De gilden bepaalden wie in de drie regeringscolleges zitting hadden. Op de dag van de regeringskeur benoemde elk gild een kiescollege van vijf personen uit zijn midden, dat bij meerderheid van stemmen de twee Oudermannen van het gild voor het volgende jaar aanwees. De gezamenlijke Oudermannen van de gilden kozen uit alle gilden de 24 raden, die op hun beurt de 12 schepenen benoemden. De schepenburgemeester werd door de Raad uit de schepenen, de Raadsburgemeester door de schepenen uit de Raden benoemd, terwijl het college van Oudermannen zelf zijn beide Overste-oudermannen uit zijn midden aanwees [Muller, Oprichten, blz. 74]. Nadat bisschop Hendrik van Beijeren in 1528 zijn wereldlijke macht aan Karel V had afgestaan. ontnam de keizer de gilden en hun  oudermannen onmiddellijk alle politieke macht, en bepaalde, dat niet alleen de schout, maar ook de raden, de schepenen, de burgemeesters en de kameraars jaarlijks door de landsheer of zijn stadhouder zouden worden benoemd. Deze regeling werd in 1550 bij de vaststelling  van de Costumen en Usantien van Utrecht geheel bevestigd  en bleef gedurende de tijd, dat het Oostenrijkse bestuur duurde, van kracht [Muller, Oprichten, blz. 75] =Te Utrecht, waar Leicester op onwettige wijs zijn aanhangers in de regering gebracht had, waar de roomsen talrijk waren en de tweedracht tot overgaaf aan Parma dreigde te leiden, worden door welberaamde en wel volvoerde maatregelen de Vlamingen uitgestoten en de oude patriotten opnieuw in de regering gebracht, zodat de goede verstandhouding van die stad en provincie met Holland gelukkig hersteld wordt [Fruin, Tien, blz. 30]. =Volgens het Satisfactieverdrag van 9 oktober 1577 is het benoemingsrecht van de magistraat voorbehouden aan de Prins van Oranje als stadhouder van Utrecht, te kiezen uit een nominatie van 100 personen [40 aftredende leden; 40 aangewezen door het bestuur; 20 door de Prins aangewezen] [Muller, Oprichten, blz. 76]=In 1584 wordt het aantal raadsleden van 24 op 40 gebracht, door de stadhouder benoemd uit een nominatie van 80 personen [Muller, Oprichten, blz. 79]=In 1610 is er opstand over het stadsbestuur. Door het volk worden Dirk Kanter en Henrik van Helsdingen aangewezen als burgemeester [Clerc, Geschiedenissen2 blz. 29]burgemeester-IJsbrand van der Aa wordt in 1412 tot burgemeester verkozen; in 1415 voor eeuwig verbannen uit de stad [Aa, Bio I, blz. 8; Kobus/Rivecourt1.1]-in ...is Arent Taets van Amerongen burgemeester [Kobus/Rivecourt1.36]-in ...is Jan Taets van Amerongen burgemeester [Kobus/Rivecourt1.36]-in 1442 is Jonge Jan van Lichtenberg van Lanscroon [Leeuw1883, blz. 29]-in 1458 is Adriaen van Lanscroon raad en burgemeester [Leeuw29]-in 1459 is Jonge Jan van Lichtenberg van Lanscroon [Leeuw1883, blz. 29]-in 1462 is Adriaan van Lanscroot schepen-burgemeester [Leeuw1883, blz. 29]-in 1466 is Adriaan van Lanscroot schepen-burgemeester [Leeuw1883, blz. 29]-in 1477 is Johan van Lanscroon schepen-burgemeester van Utrecht [Leeuw1883, blz. 29]-in 1481 is Johan van Lanscroon schepen-burgemeester van Utrecht [Leeuw1883, blz. 29]-in 1578 wordt Dirk Canther benoemd tot burgemeester [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 115]-in 1588 worden Dirk Kanter en Dirk de Goyer burgemeester [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 249, 359]-in 1610 is de heer van Rijsenburg eerste burgemeester Tijdens zijn afwezigheid is er opstand over het stadsbestuur. Door het volk worden Dirk Kanter en Henrik van Helsdingen aangewezen als burgemeester. De Raad van State onderzoekt de beschuldigingen tegen het vroegere bewind en bevindt deze "vals, of ongegront, of beuzelagtig". Uiteindelijk wordt de oude situatie hersteld [Clerc, Geschiedenissen2, blz. 29-30; Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 295]-In 1611 neemt het gemurmureer weer toe. Er wordt besloten de magistraat en het volk een nieuwe eed te vorderen, waaronder die van Kanter en van Helsdingen. Dit geschiedt maar brengt de rust niet terug. Er blijkt een plan te zijn tot omverwerping van de stadsregering. De beide heren geven toe daarvan te weten en worden voor eeuwig verbannen uit de Zeven Provinciën [Clerc, Geschiedenissen2, blz. 36]=Op 1 oktober 1618 zijn aangesteld Hendrik Buth en Elbert van Bijllen [BMHG 1877, blz. 413]=mr. Pieter Haack de Jong is raad en burgemeester, alsmede dijkgraaf van de Lekkerdijk Benedendams [Navorscher 1852, blz. 162]=Gijsbrecht van der Hoolck [.....-1680] was 8x burgemeester [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 323]-in 1668 is Hendrik Moreelsen burgemeester van Utrecht [Kok13, blz. 132]-in 1729-1752 is mr. Hendrik Assuërus Wttewaall [1699-1775], raad en burgemeester van Utrecht. Hij  trouwt in 1724 met  Margaretha van Suchtelen [1696-1760]. Ze wordt in 1741 zowel met Stoetwegen als met Wickenburgh beleend. Daardoor komen beide heerlijkheden in het geslacht Wttewaall terecht en blijven daar tot in de 20e eeuw.-in 1741 is Hendrik van Soesdijk is burgemeester en raad van Utrecht [Nav1870]-mr. Johannes Borski [1755-1825] is burgemeester [Roelants, Gulden, blz. 114]=Walraven Robbert van Heeckeren [1742-1796] is burgemeester van Utrecht [WP8.193]=in 1749 is Van Mansveld burgemeester [BMHG 1877, blz. 382]
hoofdofficier=Diderik van Lockhorst, heer van Ter Meer wordt in …. hoofdofficier [BMHG 1877, blz. 423]
hoogschout=Diderik Borre van Amerongen  is hoogschout van Utrecht [NNBW 1911, blz. 297]
ouderman=in ...is Jan Taets van Amerongen ouderman[Kobus/Rivecourt1.36]=Johan van Lanscroon is ouderman van het bakkersgilde in 1467, 1469 en 1475
procureur-generaal=in 1586 wordt Hendrik Agileus [1533-1595] procureur-generaal in Utrecht [Kobus/Rivecoirt1.19]
raad-sinds 1304 is de macht in handen van de 21 gilden; ze houden de aanzienlijken buiten de raad [Leeuw1883, blz. 67]-in 1412 is IJsbrandt van der Aa raad en burgemeester;  [Kok1, blz. 6; Aa,Bio1, blz. 8]-in ...is Arent Taets van Amerongen raad [Kobus/Rivecourt1.36]-in ...is Jan Taets van Amerongen raad [Kobus/Rivecourt1.36]-In 1457 is Adriaan van Lanscroon raad [Leeuw1883, blz. 29]-In 1453 is Gerrit van Sasse raad iin Utrecht [Adel1925, blz. 187]-In 1454 is Lubbert van Alendorp Raad van Utrecht-in 1458 is Adriaen van Lanscroon raad en burgemeester [Leeuw29]-in 1471 is Johan van Lanscroon raad in Utrecht [Leeuw1883, blz. 29]-in 1473 is Johan van Lanscroon raad in Utrecht [Leeuw1883, blz. 29]-in 1477 is Adriaan van Lanscroon raad [Leeuw29]-in 1479 is Johan van Lanscroon raad in Utrecht [Leeuw1883, blz. 29]-In 1495 is Cornelis Foock raad van Utrecht [Leeuw1883, blz. 66]-In 1500 is Cornelis Foock raad van Utrecht [Leeuw1883, blz. 66]-In 1501 is Albert Foock raad van Utrecht [Leeuw1883, blz. 67]-In de 16e eeuw is Guilielmus Dymeneus of Dijm  [1508-1583] raad en president [Kok13, blz. 70; Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 174]-in 1544-1575 is raad en schepen Rycout Henricksz van der Horst, eigenaar van herberg "den Gulden Aerendt" op de Stadsplaats. [Utrechtse Parentelen vóór 1650, deel 3, blz. 19-25]-In 1570 is Albert Foock raad van Utrecht [Leeuw1883, blz. 67]-In 1576-1579 is Albert Foock raad van Utrecht [Leeuw1883, blz. 67]-in 1576-1580 is raad Pieter Jansz. van Scorel zoon van de kunstschilder, vanaf 1562 alias Peter Jansz. van Sijpenesse, schoonzoon van Rycout van der Horst [Utrechtse Parentelen vóór 1650, deel 3, blz. 19-25]-in ......... is raad en schepen Gelis Matheusz. Block [Utrechtse Parentelen vóór 1650, deel 3, blz. 19-25]-In 1585 is Albert Foock raad van Utrecht [Leeuw1883, blz. 67]-in 1586 wordt Hendrik Agileus [1533-1595] raad in Utrecht [Kobus/Rivecoirt1.19]-in 1659 is raad lakenkoper Anthonis van Mansfelt [Utrechtse Parentelen vóór 1650, deel 3, blz. 19-25]-in 1741 is Hendrik van Soesdijk is burgemeester en raad van Utrecht [Nav1870.270; Nav1870.590]-in 1729-1752 is mr. Hendrik Assuërus Wttewaall [1699-1775], raad en burgemeester van Utrecht. Hij  trouwt in 1724 met  Margaretha van Suchtelen [1696-1760]. Ze wordt in 1741 zowel met Stoetwegen als met Wickenburgh beleend. Daardoor komen beide heerlijkheden in het geslacht Wttewaall terecht en blijven daar tot in de 20e eeuw.-in 1753 is Hendrik Verbeek raad in de vroedschap [Groot Charterboek deel 1 blz. 38]-in 1753 is mr. Joseph Elias van der Muelen, heer van Maarssenbroek, raad in de vroedschap [Groot Charterboek deel 1 blz. 36]-Kaspar Burman [....-1757] is raad van Utrecht [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 107]-in 1775 wordt Andries Sijbrand Abbema [1736-1802] raad in de vroedschap van Utrecht; hij wordt in 1786 afgezet [Kobus/Rivecourt1.4; Winkler Prins, Geïllustreerde 1884, blz. 83]-In 1786 is Jan Anthony d'Averhoult raad in de vroedschap van de stad Utrecht.-In 1786 is mr. Jan André van Westrenen heer van Sterkenborch en geëligeerde raad van Utrecht [Chalmot1, blz. VIII
ruwaardEngelbert [1462-.....], prins van Kleef, is ruwaard van Utrecht  [Verwoert, Handwoordenboek I. blz. 187]
schepen-In 1402 is Jan van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-in 1402 is IJsbrandt van der Aa schepen [KokI, blz. 6;Kobus/Rivecourt.1.1; NNBW deel 2 1912, blz.1; Aa,Bio1, blz. 8]-In 1404 is Jan van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-in 1404 is IJsbrandt van der Aa schepen [KokI, blz. 6;Kobus/Rivecourt.1.1; Aa,Bio1, blz. 8]-In 1406 is Jan van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-in 1406 is IJsbrandt van der Aa schepen [KokI, blz. 6;Kobus/Rivecourt.1.1; Aa,Bio1, blz. 8]-In 1408 is Jan van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-In 1410 is Jan van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-in 1410  is IJsbrandt van der Aa schepen [KokI, blz. 6; Kobus/Rivecourt.1.1; Aa,Bio1, blz. 8]-In 1419 is Adriaan van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-In 1422 is Adriaan van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-In 1424 is Adriaan van Lanscroon schepen Leeuw1883, blz. 28]-In 1427 is Adriaan van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-In 1429 is Adriaan van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-In 1431 is Adriaan van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-In 1433 is Adriaan van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-In 1434 is Roetard van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-In 1435 is Adriaan van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-In 1436 is Roetard van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-In 1437 is Adriaan van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-In 1438 is Roetard van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-In 1439 is Adriaan van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-In 1440 is Roetard van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-In 1441 is Adriaan van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-In 1441 is Lubbert van Alendorp schepen van Utrecht.-in ...is Arent Taets van Amerongen burgemeester [Kobus/Rivecourt1.36]-in ...is Jan Taets van Amerongen burgemeester [Kobus/Rivecourt1.36]-In 1442 is Roetard van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-In 1443 is Adriaan van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-In 1444 is Roetard van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-In 1444 is Jonge Jan van Lichtenberg van Lanscroon schepen [Leeuw29] -In 1445 is Adriaan van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-In 1446 is Roetard van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-In 1446 is Jonge Jan van Lichtenberg van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 29] -In 1447 is Adriaan van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-In 1448 is Roetard van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-In 1448 is Braem van Lichtenberg van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 29]  en Jonge Jan van Lichtenberg van Lanscroon [Leeuw1883, blz. 29] en Adriaan van Lanscroon [Leeuw1883, blz. 29]-in 1457  is Jonge Jan van Lichtenberg van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 29]-In 1460 is Adriaan van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-in 1461 is Jonge Jan van Lichtenberg van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 29] en Johan van Lanscroon [Leeuw1883, blz. 29]-in 1462 is Adriaan van Lanscroot schepen-burgemeester [Leeuw1883, blz. 29]-in 1463 is Jonge Jan van Lichtenberg van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 29] en Adriaan van Lanscroot [Leeuw1883, 29]-in 1466 is Adriaan van Lanscroot schepen-burgemeester [Leeuw1883, blz. 29]-In 1468 is Adriaan van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 28]-in 1474 is Adriaan van Lanscroot schepen [Leeuw1883, blz. 29]-in 1476 is Adriaan van Lanscroot schepen [Leeuw1883, blz. 29]-in 1477 is Johan van Lanscroon schepen-burgemeester van Utrecht [Leeuw1883, blz. 29]-in 1481 is Johan van Lanscroon schepen-burgemeester van Utrecht [Leeuw1883, blz. 29]-in 1483 is Bruininck Pijll schepen in Utrecht [Leeuw1883, blz. 67]-In 1497 is Cornelis Foock schepen van Utrecht [Leeuw1883, blz. 66]-in 1501 is Gijsbert van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 29]-in 1514 is Gijsbert van Lanscroon schepen [Leeuw1883, blz. 29]-In 1535-1541 is Bruining Foock [...-1556] schepen van Utrecht [Leeuw1883, blz. 67]-In 1543 is Bruining Foock [...-1556] schepen van Utrecht [Leeuw1883, blz. 67]-In 1581-1583 is Albert Foock schepen van Utrecht [Leeuw1883, blz. 67]-in 1581-1589 is Floris van Wede schepen van Utrecht -in 1604-1610 is schepen Hendrick Gijsbertsz. van Nijenrode.[Utrechtse Parentelen vóór 1650, deel 3, blz. 19-25]-in 1613-1617 is schepen Willem Hendricksz van Nijenrode [Utrechtse Parentelen vóór 1650, deel 3, blz. 19-25]=Dirk van der Does of Diderik Douza is schepen [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 159]=Cornelis van Duverden is in 1619 schepen van Utrecht [NNBW 1911, blz. 329]
schout-Bernt Proeys is van 1388-1410 schout van Utrecht [Leeuw1883, blz. 28; Kok1, blz. 136]-In 1424 is Jonge Jan van Lichtenberg van Lanscroon schout van Utrecht [Leeuw1883, blz. 29]-Borre van Amerongen is heer van Zandenburg en hoogschout van Utrecht [Chalmot285]-in 1521 is Gijsbert van Lanscroon schout [Leeuw1883, blz. 29]-in ...is Jan Taets van Amerongen schout [Kobus/Rivecourt1.36]=in... is Borre van Amerongen schout [BMHG 1877, blz. 416]=in. ... is Ruysch schout [BMHG 1877, blz. 416]=tot in  1621 is Johan van Zuylen schout [BMHG 1877, blz. 415]=opgevolgd door zijn zoon Diderik van Zuylen [BMHG 1977, bl.z 415=over het recht op aanwezigheid in de vergadering [BMHG 1877, blz. 404 e.v.]
verdinkmeesters-Personen aangesteld om met de ingezetenen ten platte lande, die het branden, plunderen en roven wilden afkoopen, nopens den prijs der brandschatting overeen te komen; -Jonge Jan van Lichtenberg van Lanscroon is in 1458 één van de verdinkmeesters [Leeuw1883, blz. 29]
vroedschap=in 1774 wordt Otto Willem Philippus Falck lid van de vroedschap. Hij wordt later door de democraten uit de raad verwijderd [Horst, Republiek, blz. 18-19]=in 1782 wordt Isaac Falck [1723-1809] secretaris van de vroedschap [Horst, Republiek, blz. 18]=in 1782 wordt Jan Hinlopen [1759-1808] lid van de vroedschap [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 309]
bisschoppen van UtrechtWillibrord [695-739]In 689 behaalt de Frankische hofmeier Pepijn van Herstal een grote overwinning op de Friese koning Radboud en krijgt Frisia citerior (gebied ten zuiden van de Rijn) in handen. Willibrord reist in de herfst van 690 met elf of twaalf gezellen, onder wie Werenfried van Elst, naar de eerdere grens van Frisia met het Frankenrijk, de monding van de Schelde. Voor zijn missioneringsactiviteiten zoekt en krijgt hij de toestemming en bescherming van Pepijn van Herstal en paus Sergius I. In 695 wordt hij tot bisschop gewijd en tot aartsbisschop van de Friezen. Hij vestigt zich in Utrecht in een voormalig Romeins fort. Hij wil het kerkje van Dagobert I herbouwen. Hij bouwt echter twee kerken op het huidige Domplein, waar voorheen een castellum was. De Maartenskerk, genoemd naar Martinus van Tours en de Sint Salvatorkerk. Ook bouwde hij er een klooster met school. De Fankische adel schonk hem een groot aantal landgoederen. In 698 krijgt hij van de schoonmoeder van Pepijn, Irmina van Oeren, een deel van een landgoed en later verkrijgt hij van Pepijn de rest. Op dat landgoed sticht hij de Abdij van Echternach. Voorts goederen in het gebied van Maas, Moezel en Sure, in Susteren, Boxtel, Vianden, Prüm, Hilvarenbeek, Velsen, Heiloo, Petten, Oegstgeest en Breukelen. Als Pepijn in 714 overlijdt breekt oorlog uit tussen Neustrië en Austrasië. Dit verschaft Radboud de gelegenheid Midden-Nederland terug te veroveren. Hij dringt zelfs door tot in Keulen waar hij in 716 Karel Martel verslaat. In 717 verslaat Martel de Friezen bij Dorestad. Willibrord vestigt zich dan blijvend in Utrecht. In 719 komt Bonifatius naar Utrecht. In 722 komt het tot een breuk tussen hem en Bonifatius. Karel Martel geeft in 723 aan het klooster in Utrecht alles wat aan de koninklijke schatkist behoort in Utrecht en Vechten. In 726 maakt hij zijn testament. Hij overlijdt in 739 in Echternach en laat zijn bezittingen na aan de Abdij van Echternach  BRONNENhttps://www.wikiwand.com/nl/Willibrord]; A. Boomert, Een kerk van Willibrord in Vlaardingen?, in: Zuid-Holland  1965, nr. 1, blz. 9-10; A.C. Muller. S./Bouman, Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301, deel I, Utrecht 1920, nr. 2, blz. 1; Berkum, A.H. van, De vijf Hollandse kerken van Sint Willibrord, in: Vis, G.N.M./Gumbert, J.P., Egmond tussen Kerk en Wereld, Hilversum 1993, blz. 36-38;  Groot Charterboek deel 1 blz. 38
Bonifatius [739-754]Echte naam Winfried. Koning Pepijn bevestigt op 23 mei 753 op verzoek van Bonifatius de giften gedaan door Pepijn, Karel Martel en Karoloman aan de kerk van Utrecht  [Groot Charterboek deel 1 blz. 38]
Gregorius [754-776]Karel de Grote bevestigt in 772 aan bisschop Gregorius de giften door zijn voorzaten aan de kerk van Utrecht gedaan [Groot Charterboek deel 1 blz. 38] 
Alberik I [776-784] ook Adelbricus  [Winkler Prins, Geïllustreerde 1884, blz. 176]. Karel de Grote schenkt op 7 juni 777 het landschap Leusden [Lisiduna], met alles wat er toe behoort aan de Maartenskerk te Utrecht [Groot Charterboek deel 1 blz. 38]
Theodardus [784-790]
Hamacar [790-806] ook Harmocarius of Harmokurius [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 281]
Rixfridus [806-816] ook 806-828.  Keizer Lodewijk de Godvruchtige bevestigt op verzoek van bisschop Rixfridus de giften door zijn voorzaten aan de kerk te Utrecht gedaan  [Groot Charterboek deel 1 blz. 38] 
Frederik I [816-837] Vlg anderen van 828-837 [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 211]
Alberik II [838-844] Ook Alfricus. Hij schonk het merendeel van zijn goederen aan de kerk van Utrecht. Veel last van de invallen van Noormannen.Bestrijder van Arianen [Winkler Prins, Geïllustreerde 1884, blz. 176]
Eginhard [845-848]op 21 maart 846 bevestigt keizer Lotharius de kerk van Utrecht in de vrijheden tijdens de ambtsperiode van bisschop Eginhardus gegeven [Groot Charterboek deel 1 blz. 38]
Ludgerus [848-854]ook 845-854
Hungerus [854-866]ook 854-876.  Op 2 januari 858 verleent keizer Lodewijk I aan bisschop Hungerus en de zijnen een ander verblijf, omdat de barbaren de Utrechtse kerk hebben verwoest [Groot Charterboek deel 1 blz. 38]. Op 18 mei 861 bevestigt koning Lodewijk de vrijheid en giften door keizer Lodewijk de Godvruchtige en zijn voorzaten aan de kerk van Utrecht gedaan [Groot Charterboek deel 1 blz. 38]. Uit 866 dateert een lijst van goederen van de Utrechtse kerk [Groot Charterboek deel 1 blz. 38]
Adelbold I [867-898]ook Odilbaldus 876-899. Op 24 juni 896 bevestigt de Lotharingse koning Zuentibold de vrijheden en giften door zijn voorouders aan de Utrechtse kerk gedaan [Groot Charterboek deel 1 blz. 38]
Egilboldus 900-25 september 900
Radbodus [899-917]ook 901-918Radboud verwerft van keizer Lodewijk en koning Karel van Frankrijk de steden Deventer en Tiel [ChalmotBio2, blz. 375]. Op 9 juli 914 bevestigt Koenraad, koning van Duitsland, de giften en vrijheden aan de kerk van Utrecht verleend  [Groot Charterboek deel 1 blz. 38]. 
Balderik 917-977Ook Baldricus. Balderik is een zoon van Lodewijk X, graaf van Kleef. Zijn broer is graaf Baldewijn. Hij verdrijft de Denen, herstelt de in 934 verwoeste kerken en versterkt de stad met poorten , wallen en torens. Hij maakt zowel keizer Hendrik I als keizer Otto I mee. Van de laatste ontvangt hij in 938 bevestiging van de giften door vorige vorsten aan de kerk gedaan, in 939 het recht om gouden en zilveren munt te slaan. Op 17 juli 943 geeft koning Otto op verzoek van zijn broer alles wat Walgerus en zijn zoon Radbodus van hem in beneficie hadden in het graafschap Lek en IJssel aan de Maartenskerk en Mariekerk. Op 26 november 943 verkrijgt de kerk de vrije jacht in Drente en Zevenwolden. Op 30 juni 948 geeft Otto de visserij in Almere en Amuson aan de Maartenskerk en op 1 april 949 de voordelen van de munt, tollen , enz. Op 20 april 950 schenkt Otto aan de Utrechtse kerk het klooster en de stad Tiel en alles wat aan die kerk behoort en door Walger en zijn zoon Radboud en hun voorzaten is gegeven. Op 21 april 953 bevestigt hij de kerk gegeven te hebben al wat hij bezit in het dorp Amude, de tol en visserij in Almere, het land dat Hatto, graaf te Loene gehad heeft, zijn goederen langs de Vecht, enig land aan de Rijn en hij geeft de bisschop het recht om in Trecht geld te slaan. Otto II bevestigt deze gift op 6 juni 975. [Chalmot, Biographisch, deel 2, blz. 45; Kobus, J.C./jkhr W, de Rivecourt, Beknopt Biographisch Handwoordenboek van Nederland, deel 3 [S t/mZ], blz. 87; Groot Charterboek deel 1 blz. 40]
Folcmar [976-990]Ook Volkmarus
Boudewijn I [990-995]Ook Balduinus I.
Ansfried [995-1010]Ook Ansfridus. Was eerder belast met het graafschap Huy.  
Adelbold II [1010-1026]Ook Adelboldus. Hij staat in de gunst bij keizer Hendrik II.  Uit 1026 dateert een lijst van de vasallen en leenmannen van de kerk van Utrecht onder bisschop Adelbold [Groot Charterboek deel 1 blz. 43]. Keizer Henrik bevestigt op 5 januari 1024 de schenking  van het graafschap Drente aan de kerk van Utrecht.[Groot Charterboek deel 1 blz. 43]. Koning Koenraad bevestigt op 26 juli 1025 de gift van het graafschap Drente door Keizer Henrik in het voorgaande jaar aan de Utrechtse kerk gedaan [Groot Charterboek deel 1 blz. 43]
Bernold [1027-1054]Ook Bernulf. Keizer Hendrik III schenkt de bisschop een deel van Drente, veel goederen in Friesland tussen de Lauwers en Eems en een landgoed bij Groningen met enige heerlijkheden. Koning Coenraad geeft op 14 juni 1027 het graafschap Teisterbant aan de kerk van Utrecht [Groot Charterboek deel 1 blz. 43]. Koning Henrik geeft op 21 mei 1040 een hoeve in Groningen in het graafschap Drente aan de Kerke van Utrecht [Groot Charterboek deel 1 blz. 43]. Op 23 augustus 1046 verkrijgt de bisschop van Koning Henrik de stad Deventer en het graafschap in Ameland [Chalmot, Biographisch, deel 2, blz. 374; Groot Charterboek deel 1 blz. 43
Willem I [1054-1076]  Verdrag 28 december 1063 waarbij Willem, bisschop van Utrecht , de helft van enige kerken in Holland aan de abt van Echternach afslaat [Groot Charterboek deel 1 blz. 43]
Koenraad [1076-1099]Ook Conradus
Burchard [1100-1112]Ook Busehardus
Godebald [1114-1127]Ook Godebaldus [....-1127]. Tijdens zijn regering was er rust tussen Holland en het Sticht [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 237] 
Andries van Cuijk [1128-1139]Ook Andreas 
Hartbert van Bierum [1139-1150]Ook Heribertus [.....-1150
Herman van Horne [1150-1156]Ook Hermannus 
Godried van Rhenen [1156-1178]Ook Godefridus [....-1178]
Boudewijn II van Holland [1178-1196]Ook Balduinus II. Boudewijn is een broer van Floris III, graaf van Holland en van Otto, graaf van Bentheim. Hij vocht met de graven van Gelre, Gerard en Otto, over de Veluwe [Chalmot, Biographisch, tweede deel, blz. 48; Dirk I van Holland [1196-1197]
Arnoldus I [1196-1197]Theodorikus I [1196-1197]
Dirk II van Are [1197-1212]Ook Theodorikus II. Voerde oorlog tegen graaf Willem van Holland en graaf Otto van Gelder; bracht de schatkist op orde [Kobus/Rivecourt1.3]. Hij verzamelde aanzienlijke schatten  [Winkler Prins, Geïllustreerde, 1884, blz. 72]
Otto I van Gelre [1212-1215]
Otto II van Lippe [1216-1227]Wilhelmus Scade is ministerialis van de bisschop [Adel1925, blz. 188]
Wilbrand van Oldenburg [1227-1233]Ook Willebrandus
Otto III van Holland [1233-1249]
Goswinus 1249-1251Deze bisschop is afgezet
Hendrik I van Vianden [1249-1267]
Jan I van Nassau [1268-1290]Ook Johannes I [1276-1287]. Is afgezet
Jan II van Sierck [1291-1296]Ook Johannes II [1287-1296]
Willem II Berthout [1296-1301]
Gwijde van Avesnes [1301-1317]Ook Guido. Broer van Jan II, graaf van Holland
Frederik II van Sierck [1317-1322]hij is de grondlegger van de Domtoren [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 211]
Jacobus I [1322-1323]
Jan III van Diest [1323-1340]Ook Johannes III
Jan van Bronkhorst [1341]
Nicolaas [1341-1342]
Jan IV van Arkel [1342-1364] in 1356 wordt het slot Vreeland afgestaan aan bisschop Jan van Arkel door hertog Willem op voorwaarde dat Jan aan de hertog 3700 pond betaalt. Van Arkel betaalde niet. In 1370 eist de hertog de hertog het slot terug [Aa, Bio1, blz. 14].
Jan V van Virneburg [1364-1371]
Arnold II van Horne [1371-1378]Ook Arnoldus II
Floris van Wevelinkhoven [1378-1393]Ook Florentius
Frederik III van Blankenheim [1393-1423]Als landsheer toonde hij zich te Utrecht een krachtig en wijs bestuurder. Hoewel aanvankelijk gedrukt door zware schulden, wist hij deze langzamerhand te delgen, vooral door het heffen van buitengewone beden, waartoe hij zich van meet af de vrijheid bedongen had en meer dan eens door den Paus gemachtigd werd. Grootendeels slaagde zijn onwrikbaar plan om de wereldlijke macht van het Sticht te herstellen. [..]  In 1395 wordt hij landsheer in Drente, in 1405 in Groningen [NNBW 1911, blz. 367]. 
Rhabanus van Helmstadt [1423-1425]
Zweder van Culemborg [1425-1432]Ook Suederus [1423-1430]
Rudolf van Diepholt [1423-1455]Ook Rudolphus [1430-1455]
Gijsbrecht van Brederode [1455-1456]Ook Gijsbertus 
David van Bourgondië [1456-1496]David van Bourgondië (....- 1496) werd in 1457 bisschop van Utrecht. Toen hij in 1474, om geld verlegen, inbreuk maakte op de rechten van de ingezetenen ontstond groot misnoegen. Hij moest zijn verordeningen intrekken (Kobus/Rivecourt, blz. 419)In 1479 is er een geding tussen David en de stad Utrecht en de geestelijkheid. Paus Sixtus IV benoemt Thomas Basinus, aartbisschop van Caesarea, en twee andere prelaten om de twist te onderzoeken en tot een einde te brengen. Hij verschoont zich omdat hij, als wonende in Utrecht, partijdig gevonden zou kunnen worden [Chalmot, Biographisch, tweede deel, blz. 117]
Frederik IV van Baden [1496-1517]Ook Fredericus. In 1516 biedt hij het bisdom te koop aan. Het gaat voor 12.000 ducaten over naar Philips van Bourgondië, een onechte zoon van Philips de Goede [Verwoert, Handwoordenboek I. blz. 81. De oorlog tegen de hertog van Kleef put het bisdom financieel uit. Hij moet vele heerlijkheden verpanden [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 211] 
Filips van Bourgondië [1517-1524]Ook Philippus. Eigenaar van bisdom door aankoop. Met moeite toestemming van de paus. Hij wordt tot priester gewijd  en tot bisschop benoemd [Verwoert Handwoordenboek I, blz. 81]
Hendrik II van Beieren [1524-1528]Ook Henricus II [.......-1552]. Hendrik draagt de wereldlijke macht in het Sticht over aan keizer Karel V. Hij geeft zijn zetel op. []Wikiwand] In 1527 is hij genoodzaakt zijn wereldlijk gebied aan Karel V te verkopen en over te dragen. In 1528 stelt hij het kerkelijk gezag in handen van de Paus [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 299]
Drie bisschoppen benoemd door Karel VWillem III [1528-1534]
Gregorius [1534-1559]
Fredericus V [1560-1580]Ook Frederik Schenk. Onder hem wordt Utrecht een aartsbisdomfinanciënIn een krant van 14 maart 1698 wordt bj advertentie bekend gemaakt, dat ,,Gecommitteerden ter Finantie der Stadt Utrecht -op Saturdag den 5. Maert 1698 .O. St .", 's namiddags te 3 uur, publiek op het Stadhuis aan den meestbiedende zouden verhuren voor eenige jaren ,,in te gaen met Vervaer-tydt van Paesschen 1698 de Stadts Herberge, genaemt het Maliehuys - staende een de Stads Malie-baen op de Cingel ; mitsgaders de Malie-baen" enz ., waarvan de huur was vrijgekomen door den dood van den Malie-meester Herman van Meeuwen [Utrechtse Vrijdaegse Courant 14. Maert 1698, nr. 21 geziteerd door W.P. Sautijn Kluit, Hollandsche en Fransche Utrechtsche Couranten,in: BMHG 1877, 1e jrg, blz. 47]gemeenteburgemeester=Walraven Robbert baron van Heeckeren van Brandsenburg [....-1845] is burgemeester[Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 287]=N.P.J. Kien is in 1877 burgemeester [BMHG 1877. blz. 3]


raadslid-in 1878 is Hendrik Adrian van Beuningen lid van de raad [Wie23]-van 1881-1888 is jhr. mr. Kael Anthonie Godin de Beaufort lid van de raad [Wie35-In juli 1889 wordt Jhr.mr. Henrick Maurits Jan van Asch van Wijck lid van de raad [Wie47]
secretaris=[n 1826 is P. de Roock secretaris van de stad Utrecht [Gosselin, blz. XIX]
oorlogalgemeen
schatmeesterDeze persoon schat en stelt vast het losgeld van gevangenen die hun vrijheid willen kopen. Op 19 februari 1458 wordt Adriaan van Lanscroon schatmeester [Leeuw1883, blz. 29]

rechtspraakHof van UtrechtIn 1565 is Hippolitus Persijn president van het Hof [Chalmot, Biographisch, deel 2, blz. 369]
BRONNENliteratuurAa, A.J. van der, Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, Gorcum 1839, deel I, blz. XIX-XX, XXII, XXVIII, 6  ANF 1884, 11 maart, p. l(19e e)Akkerman, Koopmansgilde, p. 409 (1147)Alberts, Geschiedenis, p. 158 (1400)Alberts, Leveranties (13e- 15e e)Allan, Francis, De stad Utrecht en hare geschiedenis; voorafgegaan door eene algemeene geschied- en aardrijkskundige beschouwing over de provincie Utrecht, Amsterdam 1856Altmeyer, Marguérite, p. 59 (1518)Asch van Wijck, Driejarige (1481-84)Asch van Wijck, Plegtige, pp. 113 (1549), 134 (id) Avis, Directe (12e-16e e) Beaufort, Brief, p. 462 (1750-77) Bergh, Handboek, blz. 109 (12e e), 119 (9e e)Blink, Geschiedenis I, p. 224 (1524) Blok, Geschiedenis I, p. 256 (13e e) Blok, Holl. stad Bourg., p. 31 (1441-42) Bok, Marten Jan/Wijburg, W.A., De nakomelingen van de Utrechtse kunstschilder Jan van Scorel, in: Utrechtse parentelen vóór 1650, deel 3, Rotterdam 2012, blz. 11-59Bolhuis, Hofbeer (15e-18e e) Bolhuis, Pensie (13e- 19e e) Chalmot, Biographisch, deel 2, blz. 285 [Borre], 375Chijs, Munten, blz. 15 (m.e.), 18 (id), 22 (11e e.), 38-39 (m.e.)Deursen, Raad, p. 19 (1610) Dodt van Flensburg, Brieven, pp. 24-32 (1419) Doorman, Brouwerij, pp. 20 (1364), 71 (999; 1002), 75 (1305), 77 (1326; 1363), 80 (1364), 81 (1373), 89 e.v. (1364-1462) Engels, Geschiedenis, pp. 18 (18e e), 23 (1184), 26 (815), 30 (1310), 52 (1482), 67 (1541), 80 (1580) Fruin, Oudste I, p. 144 (1541) Fruin, Informacie, blz. XIV (1481), 9 (1480-1490), 19 (1514), 39 (id), 43 (id), 48 (id), 58 (id), 390 [1510]Goes, Register I,p. 143 (1528) Gosselin, J.J., Alphabetische naamlijst der gemeenten en derzelver onderhoorigheden ...etc, Amsterdam 1826, blz. XIXGraafhuis/Vries, Utrechtse (1793) Heeringa, Oorlogslasten, p. 125 (16e e) Henne, Histoire I, p. 266 (1511) Kluit, Hollandsche, p. 58 (1724) Kobus, J.C./jkhr W, de Rivecourt, Biographisch Handwoordenboek van Nederland, deel 1 [A t/m H], blz. 1, 3-4, 19, 36, 419Kok, Jacobus, Vaderlandsch woordenboek, Eerste deel [AA-AD], 2e druk, Amsterdam, Johannes Allart 1785, blz. 5, 216-217Kuyk, Levend, p. 277 (m.e.)Leeuw 1883, blz. 29Lemmink, Staten, p. 27 (13e e) Martens, J.L.A., Deductie van de Regeering der Stad Utrecht, gericht aan de Staten 's Lands van Utrecht, ter handhaving harer nominatie ter verkiezing van een lid de Geëligeerden [BMHG 1877., blz. 346-366] Martens, J.L.A., De Regeering der Stad Utrecht, betreffende haar recht om eigenmachtig belastingen te heffen, in: BMHG 1e deel, 1877, blz. 391-403Muller, Fragment, pp. 337 e.v. (16e e) Muller, S., Glossarium van de middeleeuwsche rechtsbronnen der stad Utrecht , ' s Gravenhage , 1885. Muller Fz, S., Het oprichten eener vroedschap te Utrecht, in BMHG 1879, blz. 73-94Muller, Middeleeuwsche (Inl.), p. 29 (1233;1260), 378 (15e e) Muller, Staat, p. 18 (1572) Muller, Strijd, pp. 54 (1315), 66 (1411), 74 (1414-17), 78-79 (1417) Navorscher 1870, blz. 270, 590Navorscher III, p.  14 (m.e.); XXI, p. 276 (1527); XLVIII, pp. 624 e.v. (18e e). 694e.v. (id) Nijhoff, Oud, pp. 65 (1528), 133 (1617) Racer, Gedenkstukken, deel 2, blz. 207 (1418)Rees, Geschiedenis I, pp. 44 (1122), 47 (1337), 74 (1539)Rootselaar, Rekening, pp. 23 (1539), 27-28 (1585-86), 93-94 (id) Schevichaven, Rijkstol, p. 3 (805) Sickenga, Omwenteling, blz. 11 (1795)Smidt/Rompaey, Chronologische III, p. 117 (1537) Smidt/Strubbe, Chronologische   I, p. 282 (1494) T.G.O. 1835, pp.  82 (1578), 201 (10e e), 216 (1580), 408 (1672), 502 (7e e); 1836,pp. 13 e.v. (1583), 396 (1537), 399 (m.e.); 1837, pp. 35 (16e e), 66 (1549), 156 e.v.(id); 1838, pp. 118 (1575), 131 e.v. (16e e), 330 e.v. (1671); 1839, pp. 93-103 (1483), 205-206 (id), 306 (15e e); 1840, pp. 220-221 (1549), 235 (1490); 1841,  pp.   120 (1498), 374-375 (16e e) T.S. Drenthe, p. 57 (1395) T.S. Overijssel I, p. 85 (14e e); II, p. 52 (1364) T.S. Zeeland I,p. 217 (16e e) Telders, Niet, p. 194 (19e e)Theissen, Regeering, p. 136 (16e e) Verloren van Themaat, Geschiedenis, p. 145 (17e-18e e)Verwoert, Hermanus, Handwoordenboek der vaderlandsche geschiedenis volgens de nieuwste en beste bronnen bewerkt, deel 1 [A-K], Nijmegen 1851, blz. 55-56, 80-81, 115, 159, 174W.D.B.I.U.A. 1874, 1 augustus, p. 3 Wie is dat, blz. 23 [1889], 35 [1881, 47 [1878]Wijnpersse, Statistiek, pp. 383 (1854), 395 (1853)Winkler Prins, A. Geïllustreerde Encyclopedie (H-IYNX), deel 8, Amsterdam 1876, blz. 19