Uitlegginghe-Uytslach


Uitlegginghe

ANF 1885, p. 300 (1607)

Uitstel van betaling

Becht, Statistische, p. 120 (1584)

Muller, Middeleeuwsche (Gl.), p. 20 (m.e.)

Snijder van Wissenkerke, Privilegiën, pp. 56-57(19e e) 

Zijp, Strijd, p. 29(1545)

Uitvoerrechten

ANF 1883, 27 december, pp. 1-2(1747) 

Andreae, Grootburgers, pp. 229 e.v.

Ankum, Bijdrage, pp. 49 (1648), 219 (1768-73), 220 (18e e), 222 (id) 

Anoniem, Belastingen, pp. 70-78 

B.G.O.G. deel V,pp. 113-115 

Becht, Statistische, pp. 149 e.v. (1631), 175 (1652) 

Brauw, Departementen, p. 65 (1798) 

Coppejans-Desmedt, Koning, p. 45 

Craeybeckx, Moeizame, p. 90 (1572) 

Craeybeckx, Organisatie, pp. 196, 199-200 

Despretz-Casteele, Protectionisme, pp. 304 e.v. (17e e)

Diepeveen, Vervening, pp. 47 (1582),  117-118 (1554;1559) 

Dillen, Eenige, pp. 221 -230 (17e e) 

Dillen, Rijkdom, pp. 279-282, 334-335, 483, 485-486, 493, 513-533, 536, 550-551, 559, 578 

Dillen, Stukken (1681) 

Doorninck, Regesten, p. 322 (1537) 

Engels, Geschiedenis, pp. 117-119 (Rep), 217 (1814), 230 (1821), 334-346 (19e e) 

Engelsman, Ontstaan, p. 126 (1811) 

Eversen, Inventaris, p. 861 (1380) 

Faber, Graanhandel, pp. 533 e.v. (17e e)

Fruin, Informacie, pp. 168 e.v. (1514) 

Goes, Register IV, pp. 142 e.v. (1555), 157 e.v. (id); V, pp. 65 (1557), 91 (1557), 100 (id), 116 (id) 

Goor, Beschrijving, p. 50 (1578) 

Gosses, Organisatie, p. 229 (1518) 

Heeren, Uit, pp. 158 e.v. (1686)

.Henne, Histoire V, pp. 190 (1510), 279 e.v. (16e e), 366 (1531-36); VIII, p. 51 (1543) 

Heyden/Hermesdorf, Aantekeningen, p. 19 (m.e.) 

Jansen, Middeleeuwse, p. 192 (m.e.) 

Maddens, Hoe, pp. 407 (1553), 416 (1554) 

Meilink, Notulen, p. 317 

Merkus, Schets, p. 99 (1798) 

Muller, Middeleeuwsche (Inl.), pp. 201 e.v. (m.e.) 

Nagge, Historie II, p. 422 

Poel, Sijmen, blz. 71-81

Prins, Restauratie, p. 179 

Rees, Geschiedenis I, pp. 50 (m.e.), 57 (1248), 107, 115(1554), 116(1555), 181 (m.e.) 

Sickenga,  Omwenteling, pp. 32-40, 69-70, 100,137-140 

T.S. Overijssel I, p. 37 (1528); IV, p.  166 1756; 1766) 

T.S. Stad en Lande XXI, p. 359 

Thorbecke, Staatsinrigting, pp. 88, 91-92 

Venner, Inventaris, pp. 148 (17e  e),168 (1724-27) 

Verhofstad, Regering, pp. 78 (1555-56), 142-143(1558) 

Voorthuysen, Mercantilisme, pp. 31, 46-47, 60-62, 66-69, 72-73, 75, 77, 83-85,88-90, 93,96-97, 101-104, 106-107, 111-112 

Vries, Ontduiking, pp. 351 (18e e), 356-357 (id) 

W.D.B.I.U.A. 1872, 12 oktober, p. 4; 19 ok.tober, p. 3; 1874, 24 januari, p. 3 

Westermann, Memorie (1751) 

Wiskerke, Geschiedenis, p. 115 (19e e) 

Zuylen, Inventaris I, pp. 47 (1500-01), 49, 748; II, pp. 1086, 1176 

Zijp, Strijd, pp. 87 e.v. (1542)

Unie van UtrechtArtikel V van het tractaat, dat de kosten van den oorlog, die allen gewesten evenzeer aanging, gevonden zonden worden uit accijnsen, op eenparigen voet in al de Geünieerde Provinciën te heffen. Een heilzame bepaling, ware zij slechts uitgevoerd! Hoe gansch anders zou dan de geschiedenis der republiek geworden zijn. Want een eenparige belasting, ten behoeve der gemeene landsregeering, had noodzakelijk tot nauwer vereeniging der verbondene gewesten geleid, en aan den Raad van State, die voor de geregelde heffing had moeten waken, een toenemende macht verzekerd. Dan zou die steeds vloeiende bron van tweedracht, het vaststellen en innen van het aandeel der provinciën in de algemeen e regeeringskosten, voor goed gedempt zijn geweest. [...]   Nooit zijn dan ook de ontworpen imposten in de gemene schatkist gevloeid. Nog bij het leven van Prins Willem, in 1583, namen reeds de Staten-Generaal een besluit, dat de weg baande tot het noodlottige stelsel der quoten. Voortaan zouden zij, naar zoveel mogelijk billijke maatstaf, het aandeel bepalen dat iedere provincie in de gemene uitgaven dragen moest, het aan haarzelf overlatende de wijze van belasting te kiezen, die haar het dragelijkst en best voorkwam. Het verderfelijke van ditstelsel vertoonde zich, zoodra het werd ingevoerd: de onwillige provinciën schoven haar aandeel, zooveel zij konden, op de schouders der beter gezinde bondgenooten; de slecht beheerde financiën van het eene gewest kwamen ten laste van het andere, dat wel moest bijspringen, zou de republiek geen schade lijden. De impost op velerlei eerste levensbehoeften was zeker een drukkende belasting, maar hij was de eenige die zooveel opbracht als de nood des lands vereischte. Toch waren Holland en Zeeland de eenige provinciën die hem hieven; te vergeefs bad telkenjare de Raad van State dat de overige gewesten dit goede voorbeeld mochten volgen [Fruin, Tien, blz. 49-50]. Leicester, als ijverig voorstander der gemeene landsregeering en eener nauwere unie, wenschte natuurlijk de bepaling der Unie van Utrecht, die in zijn stelsel zoo juist te pas kwam, ten uitvoer te leggen, en de voorgeschreven accijnsen in alle provinciën te heffen. Maar hij slaagde hierin even weinig als in zijn overige plannen. Zijn plakkaten bleven onuitgevoerd [Fruin, Tien, blz. 50]

Upslach

Fruin, Informacie, pp. 39 (1514), 137 (id)

Uytslach

Fruin, Informacie, pp. 168 e.v. (1514), 178 (id)