Vaals-Virton

Vaals

algemeen


BRONNENliteratuurDoppler, Bankbode (1777) Eversen, Bijdragen, p. 175 (Rep) Navorscher XV, p. 56 (1626) W.D.B.I.U.A. 1872, 15 december, p. 3 Wijnpersse, Statistiek, p. 385 (1854)overige bronnenDDB

Vaassen

algemeen

literatuur

Alberts, Geschiedenis, p. 154 (12e e) 

W.D.B.I.U.A. 1873, 20 september, p. 3

overige bronnen

DDB

Vaesrade

algemeen

literatuur

Nuyens, Inventaris, p. 144 (1806-1823)

overige bronnen

DDB



ValburgDorp bij Elst in Gelderlandalgemeenbelastingenontvanger der directe belastingen=In 1820 is J.W. Tijmens uit Ressen ontvanger der directe belastingen van Valburg [Nieuwenhuis, Algemeen, A-B, blz. XVII]BRONNENliteratuurNieuwenhuis, G., Algemeen woordenboek van kunsten en wetenschappen A-B, Thieme, Zutphen 1820. blz. XVII

Valcanaburg

Zie Valkenburg (Z-H)

Valckenaersgerecht

Valencijn

Zie Valenciennes

Valenciennes

algemeen

literatuur


Chijs, Munten, blz.  20 (m.e.)

Baelde, Domeingoederen, pp. 49 (1556), 238-241(1551) 

Fredericq, Proza, p. 198 (16e e) 

Fruin, Zeventien, pp. 11 (1569), 12 (id), 20 (1507; 1523), 21 (16e e), 28 (id)

Gachard, Lettres, pp. 289 e.v. (1482)

Henne, Histoire I, p. 214 (1509); II, pp. 9 (1513), 125 (1515), 158 (1516), 183 (1517), 250 (1519), 320 (1520), 326 (id), 366 (1521); III, pp. 14 (1522), 269-270 (id), 306 (1523), 319 (id); IV, pp. 7, 28 (1524), 45 (1525), 111-112 (1526), 135 (1527), 202 (1528), 230 (1529), 268 (id); V, p. 325 (16e e); VI, p. 112 (1536); VII, pp. 130 (1521), 328 (1542); VIII, p. 200 (1544); X, pp. 93 (1554), 152 (id)

Louïse, Th., De la sorcellerie et de la justice criminelle à Valenciennes (XVIe et XVIIe siècles)

Rees, Geschiedenis I, p. 70 (13e e)

Smidt/Rompaey, Chronologische III, pp. 90 (1533), 254 (1536)

Smidt/Strubbe, Chronologische I, p. 347 (1500)

Smidt/Strubbe/Rompaey, Chronologische II, pp. 165 (1516), 275 (1522)

Stiévenart, Abel, Topographie historique et médicale de Valenciennes, Valenciennes 1846

Verhofstad, Regering, p. 142 (1558)

overige bronnen

DDB

Valhuon

algemeen

literatuur

Baelde, Domeingoederen, p. 231 (1551)

overige bronnen

DDB

Valkenburg (Li)

algemeen

literatuur

Baelde, Domeingoederen, pp. 119-120 (1551) 

Eversen, Bijdragen, pp. 152 (Rep), 154 e.v. (id) 

Henne, Histoire I, p. 303 (1512); VIII, p. 274 (1546); X, p. 93 (1554) 

Hommerich, Charactère, p. 67 (1385) 

Neve, Rijkskamergerecht, p. 304 (1558) 

Nuyens, Inventaris, p. 179(1868-1900) 

Pélerin, Beschrijvinge, pp. 28 (17e e), 40 e.v. (id), 42 (id) 

Slanghen, Blik (1621-1663) 

Venne, Belastingconflicten, p. 334 (1503)

overige bronnen

DDB

Valkenburg (Z-H)

algemeen

heerlijkheid

Walram is heer van Borne en Valkenburg [Kok13, blz. 105]George de Hertoghe is in 1656 heer van Valkenburg [Nav1870]BRONNENliteratuur Andreae, Hollandsche (12e-17e e) Bergh, Handboek, blz. 68Chijs, Munten, blz. 40 (m.e.)Blok, Financiën, p. 52 (m.e.) Engels, Geschiedenis, p. 36 (m.e.) Fruin, Informacie, pp. 278-279 (1514) Gosses, Welgeborenen, pp. 53 (1400), 112 (1424) Navorscher 1870, blz. 271Obreen, Stukken, p. 140 (14e e)overige bronnenDDB

Valkenswaard

algemeen

financiën

Register van taxaties en specifieke lijsten voor de 20e penning 1797-1808 [ARA, Verslagen 1888, blz. 63]

literatuur

Taxandria X, p. 95 (1746)

W.D.B.I.U.A. 1872, 5 oktober, p. 3

overige bronnen

DDB

Valkkoog

algemeen

literatuur

Gosses, Welgeborenen, p. 118 (1468)

overige bronnen

DDB

Valthe

Dorp bij Ter Apel

literatuur

Scheer, P.S. van der, De Valther-Brug, hare germaansche Oorsprong, en het waarschijnlijke doel, waartoe zij gelegd kan zijn: Een oudheidkundig onderzoek, Winschoten 1855

Vanenburg

algemeen

Door huwelijk en aankoop zijn leden van het geslacht Van Goltstein, dat tot het begin van de 20e eeuw het in 1745 verworven kasteel Vanenburg en sinds 1845 het kasteel Oldenaller bezat en bewoonde, in het bezit gekomen van verschillende andere archieven. Behoudens het tijdelijk bezit in de 17de eeuw van het huis De Dam bij Gorssel, verwierf het geslacht in Gelderland in 1728 het huis Grunsvoort bij Wageningen uit de failliete boedel van Anthony van Lynden. Daarnaast was het sedert 1685 in het bezit van het huis Groot Appel bij Nijkerk, een abtsleen van Paderborn, kwam in de 19e eeuw door koop in bezit van diverse goederen in Nijkerk en Putten, en verkreeg in 1747 het goed de Aldenhof bij Drempt [Gelders Archief, 0539 Huis Vanenburg]

heerlijkheid

-Akte uit 1645 waarbij Henrick van Essen aan Wynick Jansen het goed Vanenburg verhuurt -In 1646 verklaart Everard van Angeren, dat zijn broeder en zusters zonder zijn toestemming hun aandeel in het abtsgoed Vaenenburg tot een afzonderlijk leen hebben gemaakt. -Akte uit 1647 waarbij, ten overstaan van de kelner van Putten, de curatoren van de boedel van jonker Pieter van Appelthorn aan jonker Henrick van Essen het erf en havezathe Vanenburg overdragen -Akte uti 1670 waarbij de abt van Abdinckhof ten behoeve van Henrick van Essen de goederen Vanenburg, Luxool, Praest, Bollencamp en Heyn Abelensmathe van de leen- en tynsplicht ontslaat.-Akte uit 1678 waarbij Henrick van Essen tot Helbergen en Vanenburg en zijn vrouw Geertruit Margareta van Varick de Vanenburg c.a. in leen opdragen aan de Staten van Gelre. -staat van de vaste goederen nagelaten door de heer en de vrouwe van Vanenburg, na 1715.-leen in handen van Lucas Willem van Essen gehuwd met Wilhelmina J0hanna Torck-In 1738 een akte van belening door Gelre van Judith Margareta van Essen met de havesathe Vanenburg c.a., na dode van haar vader Lucas Willem van Essen -De familie van Essen zijn de vroegere bezitters van Vanenburg. Door het huwelijk van Philip Hendrik van Goltstein met Judith Margareta van Essen (1745), erfdochter van dit goed, aan de Goltsteins gekomen [Gelders Archief, 0539 Huis Vanenburg]-Stukken uit 1807 betreffende de verkoop van de Vanenburg door E.J.B. baron van Goltstein aan Jan Laurens Pit-Stukken uit 1811 betreffende de verkoop van de Vanenburg door J.L. Pit aan François Henri van Eersel en diens vrouw Marguerite Constance Henriette Cramer -Stukken uit 1820-1821  betreffende de verkoop van de Vanenburg door Joseph Waltman, die het goed in 1818 gekocht had van de heer Van Eersel, aan douairière Van Goltstein en van het daarbij behorende land aan Rudolph Willem van Goltstein-Van de Goltsteins vererfde Vanenburg op H.H. baron van Pallandt
BRONNENarchievenliteratuuroverige bronnenVarelalgemeen=Bij verdrag van 11 november 1807 wordt Varel aan het Koninkrijk Holland toegevoegd [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 315]
bestuur
heerlijkheid=Charlotte Sophia van Aldenburg was vrouwe van Knyphausen en Varel [NNBW 1911, blz. 302]=Willem Gustaef Frederik Bentinck [1762-1835] was heer van Varel, Knyphausen, Rhoon en Pendrecht [Adel1925, blz. 13; NNBW 1911, blz. 303]=Christiaan Frederik Anton graaf Bentinck was heer van Varel en Knyphausen [NNBW 1911, blz. 303-304]
BRONNENliteratuur

Varik

algemeen

heerlijkheid

Casparus Govardus Johannes von Daehne is heer van Varik [Adel1925, blz. 48]Reinier van Dorth [...-1601] is heer van Varik [Leeuw1883, blz 85]
BRONNENliteratuurHeuff, Zandweg, p. 126 (1773)overige bronnenDDB

Varseveld

literatuur

Alberts, Geschiedenis, p. 151 (828) 

Blécourt, Welgeborenen, p. 317 (1250) 

Halma, Tooneel II, p. 236 (1547)

   overige bronnen

DDB

Vecht

algemeen

literatuur

Bergh, Handboek, blz. 69 

overige bronnen

DDB

Vechten

algemeen

godsdienst

kerkelijk bezit

De hofmeier Karel (Martel) schenkt  op 1 januari 723 aan het klooster in den burg Trecht het castrum Trecht en de villa Vechten [Muller/Bouman, Oorkondenboek I. nr. 35, blz. 25].

literatuur

Avis, Directe, p. 9 (14e- 15e e) 

Rootselaar, Rekening, p. 36 (1585-1586)

overige bronnen

DDB

Veecaten

Ook Vekaten. Vecaten

heerlijkheid

=Berend Hendrik baron Bentinck is heer van Buckhorst, Zalk en Veecaten [Adel1925, blz. 12; NNBW 1911, blz. 296]. Veecaten kocht hij in 1779 van W.A. van Spaen en A. Bentinck  [NNBW 1911, blz. 296]=Jan Hendrik  baron Bentinck [1787-...] is heer van Buckhorst, Zalk en Veecaten en zoon van Berend [NNBW 1911, blz. 296] =Karel Bentink is heer van Bukhorst, Zalk en Vekaten =Zeno Arend Bentink is heer van Bukhorst, Zalk en VekatenBRONNENliteratuurChalmot, Biographisch, deel 2, blz. 284 [Karel], 308 [Zeno]

Veenalgemeenbelastingenbede en schotIn 1252 verleent de Voogd vrijdom van bede en schot aan inwoners van het ambacht Veen op aandringen van Willem van Brederode en Jan Persijn [Enklaar,Opkomst, p. 20] bestuurburgemeester=in 1618 is  Dirck Willemsz Kuijst Poorter (....-1653)  burgemeester van Veen [Heuvel, Oudste, blz. 164]
heerlijkheid=in 1814 is Jacob Charles van Kretschmar heer van Veen [Adel1925, blz. 116]
waterstaatheemraad =in 1646 is  Dirck Willemsz Kuijst Poorter heemraad van Veen [Heuvel, Oudste, blz. 164]waarsman=in 1615 is Dirck Willemsz Kuijst Poorter waarsman van Veen [Heuvel, Oudste, blz. 164]BRONNENliteratuurEnklaar, D.Th., De opkomst van den grafelijken raad in Holland, in: BGN 1946, deel 1, blz. 20Fruin, Informacie, pp. 447-448 (1514) Heuvel, Remco van den, De oudste generaties van de Wijse familie de Poorter herzien, in: Ons Voorgeslacht, jrg 79, april 2024, blz. 153-168Zuylen, Inventaris I, p. 722; II, pp. 830, 842, 1638overige bronnenDDB

Veendam

Plaats in Groningen

algemeen

In 1800 behoort Veendam tot één van de tien gemeenten binnen de 7e ring van het Departement van de Eems. Er wonen 5479 personen verdeeld over 11 grondvergaderingen [Covens, blz. 128]

bestuur

burgemeesterT.J. Giezen is burgemeester in V [Wal, Bijdragen 1842, blz. VI]
BRONNENliteratuurEngelsman, Ontstaan, p. 133 (1812) Wijnpersse, Statistiek, p. 386 (1854)Zee, F.J. de, Uit Veendam's verleden, losse aanteekeningen over de jaren 1806-1814, Van der Kamp 1928overige bronnenDDB

Veenendaal

algemeen

gemeente

Jhr. mr. Lodewijk Henrick Johan Mari van Asch van Wijk wordt in 1888 burgemeester van VeenendaalBRONNENliteratuurWie is dat, blz. 24 [1888]

literatuur

Navorscher XII, p. 349 (16e e) 

W.D.B.I.U.A. 1873, 20 december, p. 3

Willem van Montfoort (1564-...) wordt in 1595 bij het overlijden van zijn vader beleend met een perceel veengrond in Veenendaal. In 1612 bezit hij er enkele huizen.

onroerend goed

overige bronnen

DDB

Veenhuisheerlijkheid=Jonker Balthasar Boedeker [1540-1617] is heer van Veenhuis en burgemeester van Deventer [NNBW 1911, blz. 379]

Veenhuizen (N-H)

algemeen

heerlijkheid

Hugo van Assendelft (1466-1540) was heer van Veenhuizen [Kobus/Rivecourt1.63]Reinout van Brederode (1567-1633) was heer van Veenhuizen (Kobusblz. 254)BRONNENliteratuurFruin, Informacie, pp. 120-121 (1514)Kobus, J.C./jkhr W, de Rivecourt, Biographisch Handwoordenboek van Nederland, Zutphen 1870, deel 1 [A t/m H], blz. 63overige bronnenDDB

Veenwouden

algemeen

literatuur

W.D.B.I.U.A. 1872, 10 augustus, p. 3

overige bronnen

DDB

VeerealgemeenDe rechten op Veere werden door de Van Borseles vanaf 1282 in leen gehouden van de graaf van Holland en zijn opvolgers. In 1282 omvatte de bezittingen op Walcheren van Wolfert van Borsele heel wat meer dan hij en zijn vrouw dat jaar aan de graaf en de gravin opdroegen. Nadat in 1247 Simon van Zanddijk zonder mannelijke nakomelingen was overleden, verviel diens ambacht in Zanddijk aan de graaf, die er vervolgens een telg uit de familie Van Borsele mee beleende. *  Dit geslacht was afkomstig van het eiland Borsele. De stamvader was Nicolaas van Borsele (vermeld tussen 1243 en 1258). Van hem zijn drie kinderen bekend waaronder Hendrik Wisse (vermeld tussen 1263 en 1266), de vader van Wolfert. Toen zal ook Zandenburg, de versterkte woning van de heren van Zanddijk in bezit van de Van Borseles zijn gekomen. Naar dit kasteel noemden zij zich in de dertiende en veertiende eeuw ook heren van Zandenburg. Omstreeks 1270 zal Wolfert van Borsele zijn vader zijn opgevolgd als ambachtsheer in Zanddijk [Zeeuws Archief] Zoals hiervoor al behandeld, droegen bij akte van 18 november 1282 Wolfert I van Borsele en zijn vrouw Sibylle al hun bezittingen buiten de Ouden Svene en tussen Duno en de Lemmel die zij van de graaf hadden gekocht, alsmede land in de polder van Zanddijk, hun kasteel Zandenburg met toebehoren, en hun watermolen, haven, havengeld, havendijk, huiserven en percelen grond in wat later Veere of Campveere werd genoemd op aan gravin Beatrix en graaf Floris V om het tegelijkertijd van hen in leen terug te ontvangen. De oorkonde van 1282 beschrijft een bedijkt stuk grond van 50 roeden (183 meter) langs de monding van de Veerse watergang met een haven, een molenwater en een watermolen. Langs de haven werden door de ambachtsheer erven uitgegeven aan nieuwe bewoners zoals vissers, handwerkslieden en kooplieden, die daarvoor mogelijk een jaarlijkse erftijns hebben betaald. In de daaropvolgende eeuwen verwierven de heren van Veere steeds meer ambachtsheerlijkheden op Walcheren en daarbuiten [Zeeuws Archief]In de oorkonde uit 1290 waarin graaf Floris V de nieuwe keur van Zeeland uitvaardigde, wordt voor het eerst de naam van de plaats genoemd, namelijk Campvere, genoemd naar de veerverbinding met Campen op Noord-Beveland die hier werd onderhouden [Zeeuws Archief]ambachtenHet ambacht in Zeeland was een lokaal bestuursdistrict, dat meestal samenviel met een parochie. Een ambachtsheer was geen bezitter van de grond van zijn ambacht. Zijn eventuele grondbezit stond los van zijn positie als ambachtsheer. Het bezit van ambachtsheerlijkheid betekende in de eerste plaats het bezit van overheidsgezag, met name rechtsmacht, dat de ambachtsheer als vazal van de graaf toekwam. Het bestuur en de lage rechtsmacht werd in een ambacht uitgeoefend door een college van schepenen onder leiding van een ambachtsheer of in Zeeland meestal een aantal ambachtsheren.Dat laatste hing samen met de splitsbaarheid van ambachtsbezit als gevolg van het Zeeuwse leenerfrecht. Ambachten waren zogeheten ‘kwade’ of Zeeuwse lenen. Dat wil zeggen dat ambachten vererfden op alle zonen van een overleden ambachtsheer die ieder met een deel van het ambacht werden beleend. Daarentegen werd het complex bezittingen, waaronder Veere, dat in 1282 aan Floris V was opgedragen, als ‘goed’ oftewel Hollands leen in leen gehouden van de graaf als graaf van Holland, te verheffen in de leenkamer van Holland. Het betekende dat dit leen vererfde op de oudste zoon, en bij het ontbreken van een zoon, op de oudste dochter. Het hield dus in dat dit leen, anders dan de ambachten, niet opgedeeld kon worden tussen diverse erfgenamen. Voor Veere en Zanddijk had dit concrete gevolgen. Na de dood in 1299 van Wolfert I, die waarschijnlijk de enige ambachtsheer in Zanddijk was geweest, vererfden na zijn dood in 1299 diens ambachten, waaronder dat in Zanddijk op zijn zonen. Daarentegen kwam het heerlijk gezag over Veere, Zandenburg en het Noord-Walcherse poldergebied alleen aan zijn oudste zoon Wolfert II toe. Vermoedelijk is Veere toen van het ambacht Zanddijk afgescheiden en beschikte het sindsdien over een eigen lokaal bestuur. In ieder geval werd zoals al gemeld de weduwe van Wolfert II, Aleid van Henegouwen, in een oorkonde uit 1318 van graaf Willem III uitdrukkelijk als vrouwe van Veere aangeduid [Zeeuws Archief]Vanaf de dertiende eeuw waren de heren Van Borsele ambachtsheer in Zanddijk. Vermoedelijk was Wolfert I er toen de enige ambachtsheer, werd hij zoals gezegd opgevolgd door al zijn zonen, maar vanaf 1377 was Wolfert IV ambachtsheer van Zanddijk. Ook daarna waren de heren van Veere steeds ambachtsheer van heel Zanddijk. Op het gebied van waterstaat hadden de ambachtsheren eveneens zeggenschap [Zeeuws Archief]Brief van 1 juni 1751 van Willem van Oranje, als erfgenaam van zijn vader Johan Willem Friso, prins van Oranje en Nassau, Universeel erfgenaam van Willem III en overeenkomstig contract van partage met wijlen de Koning van Pruisen d.d. 14 mei 1732. Akte van aanvaarding van het markgraafschap van Veere en Vlissingen belastingenVidimus van 10 oktober 1388 van een akte van Willem hertog van Beieren van 19 februari 1349 (donderdag na Sint Valentijnsdag), betreffende vrijdom van tol in geheel Holland en Zeeland aan Wolfaerd van Borsele 
Brief van baljuw, burgemeesters en schepenen van Veere van 12 december 1681. Decreetbrief waarbij 11 huizen wegens achterstallige huisschatting door Davids Pietersz. Neef ontvanger van genoemd middel, in veiling gebracht bij gebreke van daarop gedaan bod aan de stad zijn gebleven 
Overeenkomst van februari 1694 tussen de besturen van de steden Middelburg en Veere tot wederzijdse afschaffing van het recht van issue 
bieraccijns 1572-1573wijnaccijns 1572-1573ontvanger stedelijke imposten  Isaac en Hubrecht Roblijn 1769-1804recht van begraven 1769-1798, 1803-1804impost op wijn 1774-1795impost op bier 1774-1795impost op brandewijn 1774-1795impost op meede 1774-1795impost op azijn 1774-1795impost op stadswijnkelders 1774-1795impost op de turf 1774-1795impost op kolen en brandhout 1776-1795hoofdgeld op het slachten van vee 1776-1795heffing van zes groten te ponde op het transport van onroerende goederen als huizen, erven, landerijen, paaibrieven en schepen over de stad Veere en Zanddijk, ook wel genaamd het Noorderhoofdgeld, 1779-1789. collaterale successie 1757-1791 [gew]dubbele 100e penning op de huizen, molens, etc 1654., 1727, 1738, 1748 [gew]100e penning op verkoop roerende goederen [gew]familiegeld 1702-1805 [gew]trouwgeld 1704-1706 [gew]
Brief van burgemeesters en schepenen van Veere van 18 oktober 1530. Vidimus van het octrooi van Adolf van Bourgondië, heer van Beveren, van Veere, verleend aan burgemeesters, schepenen, dekens en gemeente van Veere tot heffing van omschreven accijnzen op wijnen en bieren waarvan laatstgenoemde hem 6.000 gulden beloven te betalen d.d. 3 september 1530 
Brief van burgemeesters en schepenen van Veere van 18 oktober 1530. Vidimus van de brief van Adolf van Bourgondië, heer van Beveren, van Veere, waarin octrooi wordt verleend aan de stad Veere toe heffingen op bier en wijn ter inwilliging van een bede van 6.000 gulden vereist voor oorlogskosten, bescherming van de vissers en huwelijksgift voor ‘s heeren dochter Anna d.d. 3 september 1530 
Brief van Adolf van Bourgondië van 9 maart 1531. Octrooi voor de stad Veere om de fortificatie te mogen belasten door verkoop van renten met 400 pond groten Vlaams 
Brief van Maximiliaan van Bourgondië en burgemeester, schepenen en gemeente der stad Veere van 14 juni 1541. Overeenkomst betreffende het inwilligen van een bede van 8000 karolusgulden ter gelegenheid van de aanstaande huldiging van heer Maximiliaan 
Karel, Rooms Keizer, etc., verklaart op 21 mei 1543 op verzoek van Maximiliaan van Bourgondië, heer van Beveren, Veere etc., dat diens toestemming in de heffing van de tiende penning van de inkomsten uit onroerende goederen en in de tiende penning op de jaarlijks koopmanswinst door de steden van Zeeland ingewilligd, geen verkorting meebrengt wat betreft diens steden Veere, Vlissingen, Westkapelle, Domburg en Brouwershaven in de vrijheid van alle beden en imposten, tot nu toe nog steeds door voornoemde steden genoten 
24 september 1546 Jacop Jacopsz is opgooier van de stadsaccijnzen
Vidimus van 3 december 1564 van burgemeesters en schepenen van Veere van de brief van tolvrijheid door Willem, hertog van Beieren ten behoeve van heer Wolfert van Borssele, heer van Veere en diens vrienden van Veere en in de polders benoorden Veere d.d. 18 februari 1350
Op 19 maart 1583 brief van Willem van Oranje. Octrooi tot heffing van een oord van elke geladen wagen tot herstel van de vervallen steenweg tussen Veere en Zanddijk voor de tijd van drie jaar verleend aan het stadsbestuur van Veere 
Op 22 september 1664  brief van de Staten van Zeeland. Octrooi tot heffing van 4 groten Vlaams ‘s jaars per strekkende roede tot last van de baanders 8 of 2 groten Vlaams boomgeld van wagens en rijtuigen verleend aan de magistraat van Veere tot herstel van de weg van de Stenen Heule bij Serooskerke tot genoemde stad 
Op 23 september 1664  brief van de Staten van Zeeland. Octrooi tot heffing van 4 groten Vlaams per jaar per strekkende roede tot laste van de baanders en van 8 of 2 groten boomgeld van rijtuigen en wagens verleend aan de magistraat van Veere tot het straten en in orde brengen van de weg van de genoemde stad naar de polder Brief van 24 september 1764 van de Staten van Zeeland. Octrooi tot continuatie van het octrooi van vrijdom van de gehele huisschatting over de stad Veere voor 21 jaar, verleend aan burgemeesters en regeerders van de stad 
Brief van Gecommitteerde Raden der Staten van Zeeland 30 augustus 1784. Octrooi tot continuatie van de vrijdom der gehele stedelijke huisschatting voor 20 jaar ingaande 1 januari 1786 bedragende jaarlijks 963 pond 6 schellingen 8 groten Vlaams verleend aan burgemeester en regeerders van Veere 
Akte van 13 december 1802 m.b.t. de aanstelling van Catharina Margarieta Hooggraaf, weduwe Huibrecht Roblijn tot collectrice van ‘s lands imposten op de bieren en rentieren over de stad Veere en ressort 
bestuurbaljuwin 1753 is mr. Jacob Lambert van Tets baljuw en raad van Veere [Groot Charterboek deel 1 blz. 37]
burgemeester=in 1672 is ....Thyssen burgemeester [Navorscher 1852, blz. 361]=Jacob Johan Andriessen [1725-1802] is vanaf 1767-1795 regelmatig burgemeester  [NNBW 1911, blz. 141]=Pieter Haak Steenhart is burgemeester in 1790 en 1791  [NNBW 1911, blz. 141]
raad=Philips Willem Arondeaux is raad van Veere sedert 1604 [NNBW 1911, blz. 184] =in 1753 is mr. Jacob Lambert van Tets baljuw en raad van Veere [Groot Charterboek deel 1 blz. 37]
schepenPhilips Willem Arondeaux is in 1605-1609 en 1611-1614 schepen [NNBW 1911, blz. 187] =Jacob Johan Andriessen [1725-1802] is vanaf 1751 regelmatig schepen [NNBW 1911, blz. 141]=Pieter Haak Steenhart is schepen sinds 1769  [NNBW 1911, blz. 141]

economie

Van de dertiende tot het eind van de achttiende eeuw vonden veel Veerenaren hun bestaan in de handel, scheepvaart en visserij. Kooplieden uit Veere waren al in 1292 te vinden in plaatsen aan de oostkust van Engeland, en al in 1318 verbleven er in Veere Lombarden, Noord-Italiaanse bankiers. Veerse vissers zeilden over de Noordzee op zoek naar visgronden en Veere was als vissersplaats, samen met andere vissersplaatsen in de Scheldedelta van betekenis voor de voedselvoorziening van de grote steden in Brabant en Vlaanderen [Zeeuws Archief].Tussen 1491 en 1558 bekleedden de heren van Veere het admiraalsambt van de Nederlanden en groeide Veere uit tot marinehaven van de Habsburgse Nederlanden. Inwoners van Veere hebben hier van geprofiteerd en de stad trok vele zeevarenden en ambachtslieden zoals timmerlieden, smeden, zeelmakers, lijndraaiers en schilders. Deze oorlogsindustrie betekende een impuls voor de Veerse economie en de bevolkingsaanwas. In 1561 kwam echter een einde aan Veere als ligplaats van de permanente oorlogsvloot. Een stimulans voor de economie was ook de keuze in 1541 van de koning en de Koninklijke steden van Schotland om hier de Schotse stapel in de Nederlanden te vestigen. Tot 1550 werd er in Veere een gevarieerd pakket goederen verhandeld;  maar daarna was voornamelijk de Schotse handel de kurk waarop de Veerse economie dreef. Tot 1799 behield Veere de status van officiële stapelplaats voor alle Schotse goederen in de Nederlanden [Zeeuws Archief]. Activiteiten in de zeventiende en achttiende eeuw rond de Verenigde Oost-Indische Compagnie, de West-Indische Compagnie en Middelburgse Commerciecompagnie hielden nooit lang stand en hebben niet geleid tot het aantrekken van veel nieuwe inwoners [Zeeuws Archief]
Christianus, koning van Dacia,Surcia, Norvegia, der Vandalen en Gothen, hertog van Sleeswijk, Holstein, Stormoria en Dietmarsia, graaf van Oldenburg en Delmenhorst, schenkt op 15 mei 1523 aan Adolf van Bourgondië, heer van Beveren, Veere, Vlissingen, Brouwershaven, Ameland, Westkapelle, etc. admiraal etc., uit dank voor de te Veere genoten gastvrijheid gedurende diens leven voor alle schepen warrien om brieven van diens hand, het recht van tolvrijheid in alle Deense wateren in het algemeen en in het gedeelte dat Sinus Sandonicus genoemd wordt in het bijzonder, en bevestigt alle privilegies door vorige koningen van Denemarken aan poorters en inwoners geschonken, verzekert dat zij in genoemde wateren nooit met zwaardere heffingen zullen worden belast en dat zijgeval van uitgifte van kaper- of represaillebrieven tegen inwoners der Nederlanden behoudens omschreven uitzonderingen daaronder niet zullen worden begrepen 
Brief van burgemeesters en schepenen van Veere van 3 december 1564. Vidimus van de brief van burgemeesters, schepenen en raad van de stad Antwerpen waarin belofte wordt gedaan van vrij verkeer en handel binnen Antwerpen voor de heer van Veere en diens onderzaten d.d. 12 mei 1438 

financiën

Rond 1609 is Pieter Reygersbergh tresorier van de stad 
Op 3 oktober 1588 brief van Maurits, prins van Oranje, markies van Veere en van Vlissingen. Octrooi verleend aan burgemeesters, schepenen en raad van Veere tot het belasten van het inkomen van de stad met renten te lossen tegen de penning 14 of 15 tot een bedrag van 6000 karolusgulden 
-Oorkonde van 19 maart 1349 waarbij Wolfaerd, heer van Veere, de stad een schuld van 248 pond à 22 groten Vlaams kwijtscheld, wegens de grote kosten die aan de vesten werden gemaakt -Oorkonde van 17 november 1358 waarbij Aelbrecht, graaf van Holland en Zeeland, een som kwijtscheldt aan het dorp en de polder van Veere voor militaire bijstand -revenu van de kerken in Veere  voor de verhuur van zitplaatsen en kerkbanken 1769-1798-huishuren 1770-1805-cijnzen 1770-1805
Baljuw, burgemeester en schepen van de stad Veere doen op 22 februari 1485 kond, dat Achylles de Ridder, als ontvanger generaal van de heer van Veere, overeenkomstig brieven van genoemde heer als ook op bevel van van baljuw, burgemeesters en schepenen voornoemd uit ‘s heeren inkomsten aan Wouter van Domburg, aan de schout van Serooskerke met meester Clays de Busschieter en Pieter de Burchgrave hun wedden en daggelden voor bewaking van stad en slot van Veere met hun gezellen en ruiters van 1484 maart 29 tot oktober 26 daaraanvolgend betaald hebben en daarna nog van Wouter en de schout voornoemd met Jacob van Sheengen en Willem van Baersdorp met hun gezellen en ruiters voor bewaking sinds 10 februari 1485 en ook nog van Toene Bouwen, busschieter, met 3 gezellen en meer ruiters en contras van de bolwerken betaald heeft, zoals blijken mag uit de onlangs gesloten rekening van Achilles voornoemd over het eerste tijdvak 
Brief van juli 1489 van Maximiliaan, Rooms koning, en Philips, aartshertog van Oostenrijk. Kwijtschelding aan de inwoners der stad en heerlijkheid Veere als ook aan die der andere bezittingen van de heer van Veere van de steun door hem aan de opstandelingen in Vlaanderen, Brabant, Holland en elders verleend 
Op welke manier in Veere het financieel beheer plaatsvond, wat de aard van de inkomsten en uitgaven waren en hoe de verschillende rekenplichtige functionarissen te werk gingen is een ingewikkelde materie en vraagt om nader onderzoek. Het belangrijkste materiaal voor de bestudering van de stedelijke financiële administratie van Veere heeft in 1940 een gevoelig verlies geleden door het verloren gaan van vele stadsrekeningen uit de vijftiende, zestiende en begin zeventiende eeuw. Algemeen kan worden geconstateerd dat de heerlijke stad Veere in oorsprong geen of een zeer beperkte stedelijke financiële autonomie kende. Over hoe in de periode van het laatste deel van de vijftiende tot in de zeventiende eeuw de gezagsverhoudingen tussen de heer en stad tot uiting komen in het financieel beheer, bestaat een merkwaardige verhandeling. De leidende gedachte van de onbekende auteur van de verhandeling is dat geweest, dat de heren van Veere verplicht waren de inkomsten welke zij uit de stad trokken, ten behoeve van de stad te besteden. Zolang Veere in bezit was van de heren van Borsele, had de stad in dit opzicht volgens de auteur niet te klagen. Maar volgens hem werd dit anders, toen Veere in handen van andere geslachten kwam. Aanvankelijk berustte een beperkt financieel beheer bij de burgemeesters. De heerlijkheid was voor de heer van Veere niet alleen een complex gezagsrechten, maar tegelijk een complex vermogensrechten, en domeingoed. Dit wordt geïllustreerd door de stadsrekeningen van de vijftiende eeuw. De rekening werd opgemaakt door de twee burgemeesters als beheerders van de stedelijke financiën. De heer hoorde hun rekening af en sloot die. De burgemeesters voerden hun beheer niet alleen ten behoeve van de stedelijke gemeenschap, maar ook ten behoeve van de heer. De inkomsten bestonden uit de opbrengsten van de verhuur van de waag en de verpachting van de accijnzen op wijn, vis, vlees en bovenal bier. Uit deze inkomsten werden de uitgaven ten behoeve van de stad gedaan, in het bijzonder in verband met publieke werken zoals het onderhoud van de haven, van straten, poorten en grachten. Het opvallende is alleen dat het voordelig slot van het dienstjaar door de burgemeesters aan de heer werd uitgekeerd, en niet ten goede kwam aan de stad. De stad was een bron van inkomsten voor de heer, en volledige financiële autonomie van de stedelijke gemeenschap was er dus niet. In de loop van de vijftiende eeuw is er sprake van een commuunmeester. In de stadsrekening van 1467/70 zijn in het hoofdstuk met ontvangsten van de bieraccijns de bedragen vermeld welke de pachter van de accijns maandelijks als pacht betaalde; de heffing van de accijns was dus verpacht. De pachter bracht echter elke maand vijf ponden Vlaams op zijn pachtsom in mindering, welk bedrag aan de commuunmeester werd uitgekeerd. De opbrengst was bestemd voor speciale stedelijke doeleinden. Onder andere voor de wacht, voor straatstenen, voor subsidie aan huiseigenaren die hun brandbare strodak door stenen dakbedekking vervingen. Het besteden van het geld was aan de commuunmeester toevertrouwd. Blijkens zijn naam was hij een functionaris ten behoeve van de commune, de gemeente, de collectiviteit van de stedelingen. Het is waarschijnlijk dat hij werd aangesteld door burgemeester en schepenen. De commuunmeester vormde met die inkomsten een eilandje van echte stedelijke financiële autonomie, dat buiten de jaarlijkse verrekening tussen de burgemeesters en de stadsheer werd gehouden.De financiële autonomie van de Veerse stedelijke gemeenschap is niet bij de commuunmeester en zijn administratie stil blijven staan. Tussen het einde van de vijftiende eeuw en het midden van de zestiende eeuw ontwikkelde zich de stedelijke autonomie. Toen burgemeester en schepenen in 1495 de heer een bede ten behoeve van de fortificatie van de stad hadden toegestaan, stelde de stad een fortificatiemeester aan.De fortificatiemeesters voerden het financieel beheer van de fortificatiewerken. Ze moesten jaarlijks rekening doen aan de heer of diens commissaris, de stedelijke regering en enkele goede mannen uit de gemeente. In het laatste decennium van de vijftiende eeuw ontstaan de rekeningen van de fortificatiemeesters. Dit is het begin van een reeks stadsrekeningen, welke zich tijdens de Republiek voortzet. De naam herinnert aan de reden van ontstaan: aanvankelijk had de rekening slechts betrekking op de bemoeiingen van de stedelijke gemeenschap met de fortificatiewerken. Toen de stad meer taken van de heer overnam werd ook de financiering daarvan in de fortificatierekeningen verantwoord, zodat zij mettertijd tot echte stadsrekeningen uitgroeiden. De oudst bewaard gebleven rekening waaruit blijkt dat de fortificatiemeesters verantwoordelijk waren voor het gehele financiële beheer van de stad en niet voor dat van de fortificatiewerken alleen dateert van 1541. Daaruit is op te maken dat dat in 1538, 1539 en 1540 ook al het geval was. Binnen het college van Weth en Raad werden de fortificatiemeesters aangeduid als ‘gecommitteerden tot de saecken van de financie’. Later wordt dit het College van Financiën genoemd. De term fortificatiemeesters wordt omstreeks 1700 vervangen door financiemeesters. Voor een stadsbestuur was het van groot belang op elk moment te weten hoe de publieke financiën er voor stonden. Het toezicht en beheer van de stadsfinanciën kwam geleidelijk in handen van de burgemeesters en tresorier. Jaarlijks legden zij verantwoording af aan de stadsheer. Aan het eind van de zestiende eeuw nam een tresorier (schatkistbewaarder) het geldelijk beheer van de burgemeesters over. Jaarlijks werden ze gekozen uit de vroedschap door de vroedschap. Ze moesten wel een bepaalde welstand bezitten, want eventuele tekorten werden op hun persoonlijke vermogen verhaald. Ze kregen geen beloning, maar wel een toelage voor ambtskleding. Tresoriers werden vanaf de zeventiende eeuw ook aangeduid als thesauriers, daarna als ontvanger. In 1627 schijnt te zijn teruggekeerd naar de aloude traditie van de fortificatiemeesters als beheerders van de stadsfinanciën de stadsrekening over 1630 is aangeduid als de vierde rekening van de fortificatiemeesters. Tussen 1627 en 1672 werden de stadsfinanciën aanvankelijk beheerd door de drie fortificatiemeesters en de secretaris van Veere, later door de vier fortificatiemeesters. Als gevolg van forse bezuinigingen op de stedelijke uitgaven werd besloten met ingang van 1672 een tresorier aan te stellen die de stadsrekening opmaakte en alle stedelijke inkomsten en uitgaven deed. Wel was de tresorier gehouden aan de fortificatiemeesters, die voor hun reguliere functie nog wel in dienst bleven, te allen tijden inzicht te geven in de stedelijke rekeningboeken. Tot aan het einde van het Ancien Régime bleef de tresorier belast met de administratie van de stadsfinanciën. Voor zijn werkzaamheden ontving hij een jaarwedde van 360 gulden. Tresoriers waren ook betrokken bij de verpachtingen van stedelijke accijnzen en eigendommen. Baljuw, twee burgemeesters en de tresorier kwamen wekelijks in vergadering bijeen in de ‘kamer van financie’.
op 2 september 1546 is Michiel van Hammeel rentmeester-generaal van de heer van Beveren
Maximiliaan van Bourgondië, heer van Beveren, Veere, Vlissingen etc. doet op 19 juli 1549 kondt dat hij van Adolf Ancelmus Liebaertszoon wiens moeder was jonkvrouw Hendrick Cornelis Saelsdochter, een erfelijke losrente van 3 ponden groten Vlaams per jaar op de heerlijke wijn- en bieraccijns van de stad Veere, losbaar tegen verkoop bedragende 48 pond groten Vlaams heeft verkocht
op 5 januari 1551  is Jacop de Coninck opgaarder van de stads wijnaccijns
op 25 april 1559 is Michiel de Namied de ontvanger=generaal van de markies
Burgemeesters en schepenen van Veere geven vidimus van 3 december 1564 van een brief waarbij Willem hertog van Beieren tolvrijheid schenkt aan Wolfaerd van Borsele d.d. 1349 februari 
Op 31 december 1569 is jonkheer Jacop Campen rentmeester-generaal van 's konings domeinen in Veere 
Brief  van 29 mei 1570 van de Raad der Domeinen en Financiën te Brussel. Vrijdom van haringtol voor de tijd van het einde van de haringteelt tot Sint Jacob verleend aan de terasvaarders of doggers
Brief van Philips, koning van Castilië van 7 december 1570. Bevel aan de Domeinraad tot betaling aan het bestuur van Veere van 10.000 in een en van 1000 jaarlijks gedurende 4 jaar aan de stad toegekend tot herstel van de schade geleden door de Allerheiligervloed 
Op 23 mei 1578 brief van Willem, prins van Oranje. Exemptie van de haringtol verleend door Willem van Oranje als stadhouder vanwege aartshertog Matthias van Oostenrijk 
Brief van 5 april 1764 van de Staten van Zeeland. Octrooi tot genot van het provenu van de tweehonderdste penning bij korting op de obligaties en renten ten laste van Veere verleend aan de magistraat van de stad ingaande in 1765, datum van verval van het vorige octrooi d.d. 1744-05-06 

gemeente

algemeen

Nadat de Fransen in januari 1795 Nederland waren binnengevallen, werd op 20 januari 1795 de nieuwe Bataafse Republiek door Franse regeringsrepresentanten erkend. Op talrijke plaatsen, ook in Veere nemen revolutionaire comités van patriotten het bestuur over. Zij waren voorstander van gelijke rechten van alle burgers en voor verkiezing van het bestuur. Daarmee keerden ze zich tegen het oude Stadhouderlijke Bewind, waarin regenten de baantjes onderling verdeelden. Deze Bataafse omwenteling vormt een keerpunt in de politieke en staatkundige geschiedenis van ons land. De eeuwenoude staatsrechtelijke structuren werden vervangen door bestuurlijke organen van geheel nieuwe snit. Onder de Bataafs-Franse tijd verstaan we de periode tussen 1795 en 1813 waarin de Nederlanden onder Franse invloed stonden. Tot 1806 is er sprake van een overwegend Nederlands bestuur, daarna nemen de Fransen de touwtjes zelf in handen, eerst onder koning Lodewijk Napoleon en vanaf 1810 door inlijving bij het Franse keizerrijk. Na de Bataafsche omwenteling werden in Zeeland het college van Gecommitteerde Raden, en de functies van Eerste Edele en raadpensionaris afgeschaft en vervangen door de Provisionele Representanten van het Volk van Zeeland. Deze waren actief vanaf 3 maart 1795 tot 6 april 1796. Provisionele Representanten van het Volk van Zeeland oefenden het algemene gezag uit in Zeeland als opvolgers van de Staten van Zeeland. Op 3 maart 1795 verlieten de vertegenwoordiger van de Eerste Edele van Zeeland en de Raadpensionaris van Zeeland de vergadering van de Staten van Zeeland. De overgebleven zes leden uit de steden constitueerden zich als Provisionele Representanten van het Volk van Zeeland en lieten vervolgens negen nieuwe representanten toe, acht uit Middelburg en één uit Goes. Op 13 april 1795 verschenen ook de nieuwe vertegenwoordigers van het platteland en van de kleine steden. Tussen 23 maart en 6 juli 1795 hadden vertegenwoordigers van de zes stemhebbende steden per stad een stem en vertegenwoordigers van de kleine steden en het platteland gezamenlijk één stem (die vroeger van de Eerste Edele was geweest). Deze stem werd uitgebracht door twee afgevaardigden van Walcheren en Sint Joosland, twee van Schouwen, Duiveland en Sommelsdijk, twee van Zuid- en Oost Beveland, een van Tholen en Sint Philipsland en een uit Noord-Beveland en Wolphaartsdijk. Op 6 juli 1795 werd een nieuw reglement goedgekeurd. De municipaliteiten van de steden stuurden gedeputeerden, Middelburg zes, Zierikzee, Goes en Vlissingen ieder twee, Tholen en Veere ieder één. Het land kreeg tien vertegenwoordigers, verdeeld over de gebieden, namelijk drie uit Walcheren en Sint Joosland, twee uit Schouwen-Duiveland en Sommelsdijk, drie uit Zuid-Beveland, een uit Tholen en Sint Philipsland en een uit Noord-Beveland en Wolphaartsdijk. Deze werden gekozen door colleges van kiezers. De commissie van de op 27 maart 1794 beëdigde Veerse afgevaardigde burgemeester en raad Mantha Stephanus van der Loeff verviel op 22 juli 1795 ‘met de vernietiging van het college van Gecommitteerde Raden’. Provisionele Representanten stemden hoofdelijk en beslisten bij meerderheid van stemmen. Per 6 april 1796 trad een nieuw reglement in werking voor Representanten van het Volk van Zeeland. In een extraordinaire vergadering van Weth en Raad die op woensdag 28 januari 1795 in het Veerse stadhuis plaatsvond had schepen Van Visvliet, tevens waarnemend pensionaris, verslag uitgebracht van de vergadering van de Staten van Zeeland. De generaliteitsbode kwam met berichten uit Den Haag dat de meeste Hollandse steden waren overgegaan naar de Fransen en dat de stadhouder Willem V, tevens markies van Veere op 18 januari 1795 naar Engeland was vertrokken. Op zondag 7 februari trokken Franse troepen Veere binnen. De politieke omwenteling in Veere voltrok zich rustig. Enige voorname burgers waren op de Campveerse toren bijeengekomen om over zaken van algemeen belang te praten. Besloten werd om in de Kleine Kerk een vergadering te houden waarin het volk zich kon uitspreken over het nieuwe stadsbestuur. Het oude werd ontslagen. In Veere werd dit voorbereidende werk door het Comité Revolutionair gedaan. Op 7 februari, na het binnenhalen van de Fransen, droeg men het bestuur over aan de Provisionele Representanten. Op verzoek van de Provisionele Representanten bleef het Comité Revolutionair nog even aan maar het besloot na de benoeming van het definitieve stadsbestuur, zich op te heffen. De leden van de Provisionele Representanten kwamen daarna bijeen in het stadhuis en werd een voorzitter gekozen. Daarnaast werden een maire en een provisioneel procureur benoemd. De Provisionele Representanten richtten naar Frans revolutionair model onmiddellijk comités op die de uitvoerende macht voor verschillende departementen in handen kregen. Dit waren het Comité van Justitie, het Comité van Algemene Waakzaamheid, het Comité van Algemeen Welzijn en het Comité van Koophandel en Zeevaart. Op 24 januari 1795 werd een Comité van Financiën ingesteld. Hoe de wijze van verkiezing en samenstelling van een stedelijke volksvertegenwoordiging zou worden, werd vastgelegd in een reglement van het burgerlijk bestuur. Het werd door de Provisionele Representanten aangenomen. Dit reglement was de eerste Veerse kieswet. Op 28 juli 1795 werd het eerste bestuur gekozen door de vrije burgers van Veere. De omwenteling had zo een stadsbestuur in het zadel geholpen dat zich als ware vertegenwoordigers van het Veerse volk opwierp. In plaats van Weth en Raad werden twee colleges ingesteld, die niet uit dezelfde personen mochten bestaan. Het ene zou de zaken der ‘politie, het tweede dat van justitie behandelen. Op 1 januari 1810 werd Walcheren bij het Franse keizerrijk ingelijfd. Het oude bestuur van 1808 werd bij decreet van 25 december 1810 gecontinueerd, zij het dat het verder ging onder verfranste namen. De burgemeester heette voortaan maire, de wethouders adjoints au maire, de vroedschap kreeg de naam van conseillers municipaux en de secretarissen werden voortaan griffiers genoemd. Dit bestuur heeft stand gehouden tot 16 november 1813. In de nacht van 14 op 15 november 1813 vertrokken de Franse troepen uit Amsterdam. Op 30 november keerde de erfprins Willem Frederik Prins van Oranje-Nassau terug om op 1 december tot soeverein vorst van het Koninkrijk der Nederlanden te worden uitgeroepen. Walcheren bleef echter tot 4 mei 1814 onder Frans bewind. Op 5 mei 1815 wapperde de Nederlandse driekleur op het Veerse stadhuis.

ontvanger

mr. Otto van Cattenburch is ontvanger [Nav1870]BRONNENliteratuurNavorscher 187-, blz. 468

raad

mr. Otto van Cattenburch is raad in Veere [Nav1870]BRONNENliteratuurNavorscher 187-, blz. 468

heerlijkheid

algemeen

Veere is niet lang voor 1282 gesticht door een ambachtsheer van Zanddijk, waarschijnlijk Wolfert van Borsele of een voorganger.  Het eerste historische bewijs van het bestaan van wat kort daarna Veere wordt genoemd, dateert van 18 november 1282. Het is een oorkonde waarin Wolfert van Borsele zijn bezit in het noorden van Walcheren (het latere Vrouwenpolder) en in het ambacht Zanddijk, waaronder zijn kasteel Zandenburg, opdraagt aan graaf Floris V en gravin Beatrix en van hen in leen terugontvangt.  Tot het aan de graaf opgedragen bezit behoorden volgens de oorkonde een haven, een molenwater en een watermolen, een dijk rondom de haven, havengeld en percelen grond tot 50 roeden (183 meter) vanaf de havendijk. Langs de haven zullen door de ambachtsheer erven zijn uitgegeven aan nieuwe bewoners zoals vissers, handwerkslieden en kooplieden, waarvoor deze oorspronkelijk mogelijk een jaarlijkse erfcijns hebben betaald [Zeeuws Archief].

heren

Wolfert van Borssele (13e-14e eeuw) was heer van Veere en Zanddijk (Kobus, blz. 213; Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 73) De 1e overleed op 1299; de 2e overleed in 134; 3e overleed in 1356; de 4e overleed in 1390; de 5e overleed in 1390; de 6e overleed in 1487Hendrik van Borssele (....-1474) was heer van Veere (Kobus, blz. 214), graaf van Grantpré  Hendrik van Borssele is  in augustus 1468 heer van Veere, Zandenburg, Heemsrode en PhalaisWolfert van Borssele (....-1487 Gent) was de laatste heer van Veere uit het huis van Borssele Zijn dochter Anna trouwt (2) met Lodewijk van Montfoort en laat hem in 1503 tot heer van Veere huldigen (Kobus, blz. 214; Verwoert. Handwoordenboek I, blz. 74-75).In maart 1486 is van Beveren heer van Veere ridder, raad en kamerling van de koningAdolf van Bourgondië (1489-1540) was heer van Beveren en Veere [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 80]. Lodewijk van Montfoort wordt in 1503 heer van Ter Vere [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 72]Maximiliaan van Bourgondië (1514-1559) was heer van Beveren, Veere en Vlissingen. Veere en Vlissingen werden door Karel V tot markgraafschap verheven (Kobus, blz. 232; Verwoert, Handwoordenboek I. blz. 82)De status en invloed van de heren en latere markiezen van Veere binnen het graafschap Holland en Zeeland, de Bourgondisch-Habsburgse Nederlanden en de Republiek is steeds aanzienlijk geweest. Zolang leden van de families Van Borsele en Van Bourgondië-Beveren heren van Veere waren, dat wil zeggen tot 1558, was de positie van deze heren van het allergrootste belang voor de welvaart van de stad. Zij waren het die met andere vorsten onderhandelden en voor hun stad en inwoners privileges binnenhaalden, zoals de stapelovereenkomst met Schotland [Zeeuws Archief]=in 1567 worden Veere en Vlissingen door Philips II aangekocht maar niet betaald. Er vindt in Den Haag een openbare veiling plaats. Willem I koopt de beide heerlijkheden voor f 149.600 [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 82]
algemeenIn de bronnen wordt Veere tot het eind van de veertiende eeuw voor Veere, vooral met het woord “dorp” aangeduid. In 1341 kreeg Wolfert III van de graaf, “voor syne vrienden van het dorp Veere” tolvrijdom in heel Holland en Zeeland. En in de oudste versie van de genoemde keur heeft de bepaling over de nachtwacht als opschrift ‘Van dorpe te wachtene’. In een later afschrift van de keur luidt de titel van dit artikel echter ‘Van der stede te wachtene’. Expliciet werd Veere nog een dorp genoemd in een akte uit 1364 waarbij Gerard van Borsele zijn huizen in Veere verkocht aan zijn neef Wolfert IV  evenals in een akte uit 1386 waarbij het dorp Veere een lijfrente afsloot voor ene Tydemanne van Dorpmonder.  Maar een gewoon dorp was het toen al lang niet meer. Zo werd Veere in 1346 “die veste ter Vere” genoemd, wat erop wijst dat de plaats versterkt was, iets wat ook blijkt uit andere gegevens uit die periode. En in 1355 bepaalde de graaf dat op Walcheren lakennijverheid alleen in Middelburg, Westkapelle, Domburg, Vlissingen en Veere mocht worden bedreven. Hier werd Veere dus op één lijn gesteld met de Walcherse steden met volledig stadsrecht. Later, vanaf het begin van de vijftiende eeuw werd Veere zonder meer als stad aangeduid. Daarmee behoorde het tot de jongste steden in Zeeland. Niettemin is tot nu toe niet echt duidelijk hoe en wanneer Veere ‘stedelijke rechten’ heeft verworven. Het streven van de inwoners van Veere rechten te verwerven loopt als een rode draad door de stadsgeschiedenis. Praktisch hield dat in dat de heer de inwoners rechten toekende en kortingen kon geven op bepaalde belastingen. Zo bijvoorbeeld verleende Wolfert III in 1346 aan de Veerenaren korting op het maalloon en gaf hen het recht om zelf een mouwenaar aan te stellen. De heer droeg ook financieel bij aan het bemuren van Veere. Hiervoor had hij een lening verstrekt aan de inwoners die hij in 1348 kwijtschold [Zeeuws Archief]In de middeleeuwen hebben de politieke en economische bemoeienissen van de heren Van Borsele de stedelijke ontwikkeling van Veere grotendeels bepaald. Hoogstwaarschijnlijk voor 1318 werd het dorp Veere een aparte bestuurlijke eenheid, los van het ambacht Zanddijk. In ieder geval werd de weduwe van Wolfert II, Aleid van Henegouwen, in een oorkonde uit 1318 van graaf Willem III uitdrukkelijk als vrouwe van Veere aangeduid. En in een oorkonde uit 1339 van graaf Willem IV voor Wolfert III van Borsele wordt Wolfert heer van Veere genoemd en wordt Veere omschreven als een afzonderlijke vrije heerlijkheid. De heren Van Borsele en Zandenburg noemden zich vanaf die tijd heren van Veere. In 1348 kreeg Veere een eigen parochiekerk en werd de plaats als parochie afgescheiden van de parochie Zanddijk. Vanaf wanneer over Veere in juridische zin als stad kan worden gesproken is niet duidelijk. Henderikx en Van Engen wijzen erop dat in de veertiende eeuw ‘stadsrechten’ van verschillende aard bestonden en dat daarnaar voor Zeeland nauwelijks onderzoek is gedaan. *  Stadsrecht kon als het ware ‘groeien’ op basis van afzonderlijke privileges, vrijheden en bestuur. En in dat geval is het voorstelbaar dat die verworven rechten in de loop der tijd in meerdere oorkonden werden vastgelegd, met als sluitstuk van deze gang van zaken al dan niet een oorkonde waaruit blijkt dat een stad zelf wetten en verordeningen of - zoals dat destijds heette - keuren mocht opstellen. De oudst bekende keur zal zijn vastgesteld door de heer van Veere en dateerde hoogstwaarschijnlijk van uit de 13e eeuw. Dat laatste blijkt uit het feit dat het hoofd van het plaatselijk gerecht schout werd genoemd en nog niet de titel baljuw droeg, zoals vanaf op zijn laatst 1430 het geval was. De 35 artikelen van deze keur bevatten voornamelijk bepalingen op het gebied van de lage rechtsmacht en handhaven van de openbare orde.In 1483 werd een nieuwe keur gemaakt met 57 artikelen [Zeeuws Archief]De periode tussen 1450 en 1550 was de bloeitijd van de stad. In deze tijd werden ambitieuze bouwprojecten aangepakt zoals de Grote Kerk [Zeeuws Archief] De oorkonde van 1282 is duidelijk over het grondgebied van Veere. Het betrof een gebied met percelen tot een afstand van 50 roeden ten zuiden en 50 roeden ten noorden van de haven. De aanduiding van de plaats in 1346 als die veste ter Vere doet vermoeden dat Veere toen al versterkt was. Het werk aan de grachten en muren ging nog jarenlang door. Het gebied ten noorden van de haven had het bij diverse stormvloeden in de veertiende en vijftiende eeuw flink te verduren. Dit blijkt duidelijk uit een oorkonde uit 1439 waarin heer Hendrik II van Veere van hertog Filips de Goede toestemming kreeg tot uitbreiding van het stadsgebied met een deel van het ambacht Zanddijk. Hierin staat: ‘want die stede van der Vere by toecompst van der zee zeere vermindert ende te niette gegaen es en noch daghelix vermyndert’. [Zeeuws Archief]Het gebied waarmee Veere in 1439 werd uitgebreid en waarvan de begrenzing in 1440 precies werd vastgelegd, omvatte onder andere het kerkdorp Zanddijk en het kasteel Zandenburg. Maar van het met een wal en gracht versterken van deze uitbreiding van het stadsgebied is het nooit gekomen. Vanaf die tijd werd dit gebied buiten de poorten van Veere als Zanddijk-binnen aangeduid, ter onderscheiding van Zanddijk-buiten, oftewel het ambacht Zanddijk. Het grondgebied van Veere zou daarna tot in de negentiende eeuw hetzelfde blijven [Zeeuws Archief]. Omstreeks 1470 zou Veere qua bevolkingsomvang de top hebben bereikt met ongeveer 4000 inwoners. Dit aantal liep in de zestiende eeuw geleidelijk terug en in 1569 bestond de stadsbevolking nog uit ca. 2500 personen. Bij een telling in 1795 woonden er 1860 personen in Veere met inbegrip van Zanddijk-binnen. In 1817 was dit gezakt naar 969 inwoners [Zeeuws Archief].Mogelijk hebben de heer en de in de nederzetting gevestigde kooplieden en vissers in onderling overleg al vroeg een recht met een stedelijk karakter en stedelijke rechterlijke organisatie ontwikkeld, waardoor Veere als een zelfstandige rechtskring los kwam te staan van de rechterlijke organisatie van het platteland. Binnen het grondgebied van Veere en voor de daar wonende gemeenschap gold dan het stadsrecht en nog slechts subsidiair (als er geen stedelijke regeling bestond) het landrecht. Wie in het gebied van de stadsvrijheid woonde, genoot meer rechten en vrijheden dan de plattelandsbevolking. Het poorterschap gold als een voorrecht dat de stedelijke gemeenschap door de eeuwen heen beschermde. Het lijkt gebruikelijk te zijn geweest dat steden in het bezit waren van zowel de lage als de hoge rechtsmacht, maar het kwam ook voor dat in eerste instantie alleen de lage, en pas later - in Veere was dat in 1477 het geval - ook de hoge rechtsmacht werd verleend [Zeeuws Archief] Een gelegenheid waarbij de oude rechten werden bevestigd en er nieuwe werden gegeven, was de inhuldiging of blijde inkomst. Bijvoorbeeld op 19 mei 1486 toen Anna van Borsele en Filips van Bourgondië werden ingehuldigd als heer en vrouwe van Veere.  De inhuldiging was de gelegenheid waarbij zowel de heer als het volk een belofte aflegden, en de heer zijn verplichtingen jegens de stad in het openbaar bekrachtigde. Dit deed hij door vanaf een verheven plaats, zoals het bordes van het stadhuis, een eed af te leggen. Bij de inhuldiging op 3 april 1519 van Adolf van Bourgondië-Beveren luidde de formulering van de eed [Zeeuws Archief]"Dat om de goede liefde affectie ende getrouwe diensten die ons onse goede luden ende ondersaten van der Veere gedaen hebben, ende alzoe wij hopen noch meer doen zullen genegen zijnde huere previlegien ende giften bij onsen voorvaerderen, heeren ende vrouwen van der Veere gegeven ende verleene salege memorien, altijt te vermeerden ende nyet te verminderen. Soe eest dat wij geconfirmeert hebben ende confirmeren mits desen alle huere goede statuten, gifte en previlegien die onse voorvaederen salege memorien heeren en vrouwen van der Veere hemluijden gegeven en verleent hebben"  [Zeeuws Archief]Naast het noemen van de al verleende privileges gaf de nieuwe heer ter gelegenheid van zijn inhuldiging nieuwe rechten aan zijn inwoners. In het geval van Adolf ging het onder andere om het recht de ‘gelijten’, de gewelven aan de binnenkant van de stadsmuur, te laten verhuren door de commuunmeesters. Om de band tussen heer en stad verder te versterken werd in 1519 tijdens de inhuldiging van Adolf door diens tresorier van ‘veel gouts en zilvers gesaeyt’, dat wil zeggen vanaf de pui met munten gestrooid. Deze traditie werd tot 1751 toen Willem IV van Oranje in Veere werd ingehuldigd, in ere gehouden [Zeeuws Archief] 
Op 11 maart 1574 Groot Privilege door Willem van Oranje als stadhouder aan Veere verleend 
Op 14 november 1580 brief van burgemeesters, schepenen en raad van Veere. Procuratie verleend aan Pieter Reygerberch, Adriaen Bouwenszoon en Pieter de Vos om bij de Raad van Holland en Zeeland in oppositie te komen tegen de verkoop van Veere 
Op 20 januari 1582 contract betreffende het onderhoud van stadswerken van Veere tussen Willem, prins van Oranje, graaf van Nassau, koper van Veere als markgraaf van de stad en burgemeesters, schepenen en raad van Veere 
Brief van de Staten van Zeeland van 20 augustus 1733. Reglement op de orde van regering en bestelling van de magistratuur binnen de stad Veere 
bestuurIn Veere werd het stadsbestuur Weth en Raad genoemd. De Weth, bestaande uit baljuw, twee burgemeester en negen schepenen, waren belast met zowel de rechtspraak als het stedelijk bestuur. De Raad, na 1574 ook Vroedschap genoemd, was naast de Weth betrokken bij het bestuur van de stad, echter niet bij de rechtspraak [Zeeuws Archief]Het stadsbestuur zorgde voor rust en veiligheid in de stad en was verantwoordelijk voor de stedelijke financiën. Tot 1558 bestond het stadsbestuur uit de heer van Veere met zijn burgemeesters, schepenen en baljuw. Vanaf 1581 was dat de Raad en Weth, bijgestaan door de vroedschap, met op de achtergrond de markies. Het stadsbestuur werd bijgestaan door een ambtelijke top in dienst van de stad: pensionaris, secretaris en stadsschaffer. Bij afwezigheid van de stadssecretaris trad een gezworen klerk op. Bij het beheer van de financiën werden de burgemeesters geassisteerd door de tresoriers. Vanaf 1574 was Veere met de andere stemhebbende steden betrokken bij de besluitvorming in de Staten van Zeeland en de Staten-Generaal. De gedeputeerden ter dagvaart vormden de Veerse deputatie naar Middelburg en Den Haag. De pensionaris stond hen bij. Baljuw, Weth en Raad vormden met elkaar zowel het algemene als het dagelijkse bestuur. Na 1574 kan de vroedschap als algemeen bestuur worden beschouwd. De burgemeesters voerden het dagelijks bestuur. Na de staatsomwenteling van 1795 veranderde de situatie geheel door instellingen van een gemeenteraad (provisionele raad) als algemeen bestuur en een burgemeester met twee wethouders als dagelijks bestuur. Een tweede niveau binnen het stadsbestuur vormden een reeks ondergeschikte (subalterne) colleges en gecommitteerden. Het gaat hier om de weeskamer, schutterijen, kerkmeesters, gasthuismeesters. Hiertoe kunnen ook de ambachtsgilden, de kamer van retorica en het chirurgijnsgilde worden gerekend.
gezagsdragersambtenarenalgemeenBinnen het administratieve ambtelijke apparaat van het stedelijk bestuur waren een secretaris, klerken en van 1602 een pensionaris werkzaam. Tot 1558 waren secretarissen vaak ook secretaris van de heer. Het beambtencorps van het middeleeuwse Veere was beperkt. Buiten de topfunctionarissen waren er enkele boden te voet en te paard, knechten, wachters op de torens en poortwachters. Soms gespecialiseerde ambachtslieden zoals deskundigen voor openbare gebouwen. Daarnaast werd gebruik gemaakt van de diensten van een beul, een organist, een beiaardier, van speellieden, een chirurgijn en een vroedvrouw. Veel ambtenaren ontvingen slechts en symbolische vergoeding of pensioen. Hun taak in de stadsdienst was een gering deel van hun tijd.   
bodenDe dagen dat de Weth vergaderde waren drie stadsboden aanwezig op het stadhuis. Zij waren ook verantwoordelijk voor het schoonhouden van het stadhuis. *  Bodes en omroepers werden geschaard onder het lager stedelijk overheidspersoneel. Zij deden semi-administratieve werkzaamheden en lagere politionele taken ten behoeve van de politieke bestuurders (burgemeesters, schepenen en vroedschap). *  
pensionarisDe steden Gent, Brugge en Ieper kregen in de late middeleeuwen pensionarissen als ambtenaren met specialistische kennis naast de eigenlijke secretaris. Het waren rechtsgeleerde raadslieden die hun inkomsten niet trokken uit toevallige emolumenten maar uit een vast traktement. (‘pensio’ betekent betaling of vergoeding). Ook de heer van Veere had in 1542 in de persoon van meester Anselmus Liebaerts een pensionaris. Vaak kwam het ambt van pensionaris voort uit dat van secretaris. In de stadsbeschrijving van Veere uitgegeven door Isaac Tirion in 1753 wordt genoemd dat de eerste pensionaris van de stad Veere werd aangesteld op 30 december 1602 door het college van Weth en Raad. Hoe de benoeming van pensionaris procedureel werd geregeld is niet duidelijk. Hij woonde alle vergaderingen bij, doch zonder stem of advies te geven. Volgens Tirion had hij “zijne zitplaats aan het bufet’, waarmee waarschijnlijk wordt bedoeld dat hij achter de vergadertafel in de raadzaal zat. Zijn instructie, zoals die van 1649, kreeg hij van burgemeesters en schepenen. In de instructie van 1729 wordt omschreven dat hij geen burgemeester of schepen mocht worden. Ook moest hij aanwezig zijn bij de vergaderingen van de vroedschap, burgemeesters en vierschaar. *  Zijn traktement bestond uit honderd zilveren ducatons per jaar dat hem in twee gelijke termijnen werd uitbetaald door de thesaurier. De instructie voor de pensionaris van 1729 geeft duidelijk aan dat hij tot het ambtelijke apparaat behoorde. Hierin wordt het omschreven als ‘het ampt van de pensionaris ordinair of loontreckende deser stadt Vere’. *  ‘Pensionaris ordinair’ staat hier in tegenstelling tot ‘pensionaris honorair’. Deze laatste was lid van de vroedschap, die in de praktijk een deel van zijn werkzaamheden liet doen door de stadssecretaris of een toegevoegd substituut. In de instructie stond verder dat hij verplicht was hetgeen in de vergaderingen van de Staten van Zeeland besloten werd te rapporteren en te notuleren, en wanneer er geen last is, dan het advies van de heren gedeputeerden te volgen. Hij was aanwezig ‘ter vierschaar’ om advies uit te brengen en bij buitengewone vergaderingen van schout en baljuw. De kerntaak was het raadgeven van de stadsbestuurders, zowel in politieke als juridische zaken. Daarnaast was hij woordvoerder namens de Veerse deputatie in de Staten van Zeeland, en met burgemeesters en gedeputeerden werd hij afgevaardigd naar de Staten Generaal in Den Haag. Ook was hij betrokken bij de onderhandelingen over de stapelcontracten tussen de stad Veere en de Convention of Royal Burghs of Scotland. Zo bijvoorbeeld in 1612 pensionaris Enoch Pottey. *  De pensionaris was op de hoogte van alle zaken die Veere betroffen en waren vastgelegd in privileges, keuren, handvesten, contracten en overeenkomsten met steden in Zeeland en binnen en buiten de Republiek. De pensionaris was de professional in het Veerse stadhuis.-op 16 mei 1744 is Jacobus Reijnouts pensionaris van Veere
secretarisVanaf op zijn laatst de vijftiende eeuw stond een klerk, later aangeduid als stadssecretaris, het stedelijk bestuur bij. De eerste met name bekende secretaris was heer Willem, genoemd in 1402, mogelijk een geestelijke. *  Ermerins veronderstelde in 1792 dat het ambt zo oud was als de instelling van de stadsregering. De benoeming van de secretaris was voorbehouden aan de heer, later de markies, zodat het niet vreemd was dat zijn persoonlijke secretaris soms ook als stadssecretaris het stadsbestuur ter zijde stond. Zo werd de tussen 1469 en 1470 functionerende stadssecretaris Jacob de Cupere ‘clercq en dienaar van den heere van Vere’ genoemd. *  Achilles de Ridder was van 1471 tot 1485 en van 1486-1488 zowel stadssecretaris als rentmeester-generaal van de heer van Veere. *  En ook stadssecretaris Andries van Werchter was van 1558 tot 1572 ‘gelijk secretaris van de markgrave’. Bij de ‘omkering in lands- en stadsregering’ week hij uit naar Antwerpen. *  Ook andere combinaties van functies waren mogelijk. Zo was in 1535 Hendrik van der Veere, naast secretaris van Veere ook baljuw van Domburg. In de eed die de stadssecretaris vanaf 1520 aflegde, beloofde hij zowel alle stukken van de heer en zijn raad die hij onder ogen kreeg geheim te houden. Overigens werd deze eed ook afgelegd door de gezworen klerk en de secretaris van de weeskamer. De hoofdtaak van de secretaris lag in de schrijfkamer. Later kwamen daarbij advisering, bijvoorbeeld in juridische zaken, en de vertegenwoordiging (deputatie) naar buiten. Onder de Oranjes werd het secretarisambt uitgebreid met het secretariaat van de ‘mindere colleges’. Onder zich had hij een gezworen klerk. Hij had de vendu over de heerlijkheid van Vrouwenpolder en Zanddijk. Secretaris en gezworen klerk voerden ook het secretariaat voor wie bij de vierschaar recht zocht of de weeskamer nodig had. *  De gezworen klerken waren bij alle colleges inzetbaar.De functies van secretaris, klerk van de weeskamer, secretaris van Vrouwenpolder en Zanddijk werden in de tweede helft van de achttiende eeuw door één persoon uitgevoerd. *  De heer, de baljuw, burgemeesters en schepenen - ook in hun functie van vierschaar -, de vroedschap en het admiraliteitshof maakten van zijn diensten gebruik. Bovendien was hij aanwezig bij de vergaderingen van de commuunmeesters en de fortificatiemeesters.-op 7 mei 1550 is Jan Symonsz secretaris van Veere
stadsschafferMet de groei van de stad in de vijftiende eeuw was een ambtenaar nodig die verantwoordelijk werd voor alle openbare gebouwen en bouwwerken van de stad, met inbegrip van de Grote Kerk, de begraafplaatsen en de militaire objecten waarvoor het lokaal bestuur immers ook zorg droeg. In Veere werd hij stadsschaffer genoemd. Hij nam bij bouw- en herstelwerkzaamheden werklieden in dienst en schoot in sommige gevallen hun lonen voor. Uiteraard declareerde hij dan de uitbetaalde lonen bij het stadsbestuur. Uit een door de schaffer Sijbrandt Cornellissen in 1632 ondertekende declaratie voor geleverde diensten aan werken in Veere blijkt dat de fortificatiemeesters de betalingen deden. Hij gaf adviezen bij de bouw of verbouw van stedelijke gebouwen en zorgde voor het onderhoud van openbare werken, zoals stadsmuren, kade, havens, de stedelijke waterput, stadspompen, riolen en straatverlichting. Sommige werkzaamheden voerde hij uit in overleg met anderen, bijvoorbeeld over de vestingwerken in samenspraak met deskundigen uit de militaire hoek, of over de pompen en brandspuiten met de Veerse opzichter over de pompen en spuiten. Voor het onderhoud van de Grote Kerk voerde hij overleg met de kerkmeesters. Een ander werkterrein ressorterend onder de stadsschaffer was het reinigen van goten, vronen (riolen) en straten. Hiervoor had hij stadsstraatvegers in dienst. Tot diep in de 19e eeuw werden de werklieden nog steeds per karwei aangetrokken en betaald. Het ging dan meestal om dezelfde personen. Hij hield toezicht op stedelijke gronden buiten Veere en Zanddijk. Dan gaf hij leiding aan werklieden die zorgden voor de instandhouding van de omheiningen van de stedelijke weidegronden. Bij de stad diende hij declaraties in voor lonen en materiaalkosten. Omstreeks 1470 werd er voor de schaffer en zijn gezin een aparte woning en werkplaats gebouwd. Het stond tegenover de bouwplaats waar vanaf 1479 de Grote Kerk van Veere verrees en is in de bronnen bekend als het schaffershuis, kerkenhuis, stadstimmerhuis en stadsschuur. In de instructie voor de schaffer uit 1748 wordt bepaald dat ‘Den schaffer sal moeten woonen en sijn ficx domicilium hebben in ’t stadshuijs of magasijn vanouds genaamd het schaffershuijs’. *  De stadsschuur bood ruimte voor opslag van materialen, die voor de bouw van de kerk en beheer en onderhoud van de stadseigendommen nodig waren. Tot de opslagruimten behoorden onder meer een verfhok, slijphok, spijkerhok en oliekelder. *  In 1805 stond een van de brandspuiten bij de stadsschuur. *  De dienstwoning aan de Oudestraat heeft onderdak geboden aan onder andere de gezinnen van Karel van Os (omstreeks 1600), Adriaan Bommenee (1685-1757) *  en Laurens van de Wouwer (in functie van 1787 tot 1816). Het kantoor waarin hij zijn administratie bijhield en archieven bewaarde bevond op de begane grond met uitzicht op het zogenaamde Schafferskerkhof en de Grote Kerk.
overige ambtenaren Er waren geadmitteerde of geautoriseerde functionarissen. *  Voor de uitoefening van hun hun functie was toestemming nodig van het stadsbestuur. Het ging hier bijvoorbeeld om notarissen, schoolmeesters, werklieden op markten, werklieden voor openbare werken, stratenmakers, vegers, bierwerkers. De nachtwacht en de brandwacht behoorde tot de burgerplicht. Mannen uit de elite van de stad waren vaak de commandanten. In 1791 waren er een Generaal Brand Spuijtmeester en een Stadsbrandspuijtmeester. Er waren drie brandspuiten, twee met de merken M:V: of ‘Oudespuijt’ en N:S: of ‘Nieuwe spuijt’. De derde was de ‘s Lands spuijt die bij het arsenaal stond. Wijkmeesters registreerden de bevolkingsbeweging per wijk. Het betreft hier een vroege vorm van bevolkingsregisters.
baljuwIn Veere was de baljuw verantwoordelijk voor het handhaven namens de heer van de rust en orde. De baljuw - in de veertiende eeuw werd hij nog schout genoemd - trad op als voorzitter van het stedelijk gerecht en droeg zorg voor het dagen en de opsporing van overtreders van de wet, voor de inning van de boetes en de uitvoering van opgelegde straffen. Ook mocht hij een vrijgeleide geven. * Bij absentie van de baljuw werd diens functie als voorzitter van het gerecht waargenomen door een van de twee burgemeesters of door de oudste schepen. De baljuw werd benoemd voor onbepaalde tijd door de heer, later markies van Veere. Rond 1440 is er sprake van de functie van baljuw.In 1444 is sprake van baljuw Wolfert, bastaard van Borsele († kort vóór 1444). Stedelijke baljuws hoefden niet van adel te zijn, maar hoge edelen zoals de heren van Veere stelden er prijs op dat ze in hun belangrijkste steden door lagere edelen werden vertegenwoordigd. De personen die de heren als baljuw aanstelden, behoorden vaak tot de lage adel en waren in de tijd van de heren Van Borsele en van Bourgondië-Beveren diverse keren leden van de bastaardtakken van de eigen familie. Na de al genoemde Wolfert, bastaard van Borsele, bekleedden van rond 1500 tot 1533 drie generaties van de bastaardtak Van Borsele van Laterdale dit ambt. Het waren de halfbroer van heer Wolfert VI, Paulus van Borsele, heer van Laterdale († 1504) zijn zoon heer Hendrik van Borsele, heer van Laterdale (1504-1526), en diens oudste zoon Hendrik van Borsele (1526-1533). De baljuws die de markiezen uit de familie Van Oranje benoemden, waren vanzelfsprekend vertrouwelingen van de prinsen, zoals Richard Barradot (1585-1590), jonkheer Jacob de Malderée (1589-ca 1596) en jonkheer Abel van Cats (1596-1606). Tot het begin van de achttiende eeuw werden leden van de Oranjegezinde familie De Mauregnault vaak bekleed met dit ambt. De laatste baljuw uit dit geslacht was Johan de Mauregnault Casparszoon. Hij viel in ongenade toen hij ervan werd beticht het markizaat in handen van de koning van Pruisen te willen spelen. In 1735 toen het markizaat tijdelijk was opgeheven benoemde de Staten van Zeeland de baljuw. Diverse baljuws van Veere traden incidenteel ook op als vertegenwoordiger van de stadsheer in andere functies dan die van heer van Veere. *  Zo werd baljuw Hendrik van Borsele in 1527 door heer Adolf van Bourgondië op reis gestuurd naar het eiland Cozumel voor de kust van Yucatan in de Nieuwe Wereld, dat Karel V rond 1520 aan Adolf had geschonken. De expeditie kwam echter niet verder dan Spanje. Baljuw Dominicus van den Nieuwenhove (1533-1562) was tot zijn dood in 1562 zowel baljuw als schout en plaatsvervanger van de markies. *  In 1542 maakte hij een rekening op van buitendijkse werken in de Vijf Ambachten en de Oostwatering. Hij deed dat in zijn functie van ontvanger-generaal van de Oostwatering, waarvan de heer van Veere opper-dijkgraaf was. *  In 1545 was hij bovendien overdeken van het Veerse Sint Jozefgilde. In 1562, toen Veere geen markies had, nam de baljuw Philips van Bourgondië ‘geseyt Bevres, ridder heere van Fontes’ (1562-1563) - lid van een bastaardtak van de familie Van Bourgondië-Beveren - representatieve taken waar. Op 29 juli ‘cort naden 8 uren voor middage’ legde hij de eerste steen voor het Campveerse hoofd. Jeronimus de Rollé werd tot baljuw benoemd in 1563 en sloot zich in 1572 aan bij de Opstand waarna de prins van Oranje hem het ambt van kapitein-generaal en gouverneur van Veere en kasteel Zandenburg verleende. De positie van zaakwaarnemer van de markies bleef bestaan tijdens het bewind van de prinsen Van Oranje. Dit kwam onder ander tot uiting na de dood van Willem II in 1651 toen door de princesse-royale Maria jonkheer Gaspar de Mauregnault, baljuw van Veere gemachtigd werd om voor haar zoon bezit te nemen van het markizaat. Het baljuwschap van Veere viel samen met het rentmeesterschap van de domeinen van de markiezen in Veere. Daarnaast was De Mauregnault als vertegenwoordiger van de markies ook substituut-ambachtsheer van Vrouwenpolder. Het baljuwschap van Domburg werd in 1570 met dat van Veere verenigd. Argument daarvoor was dat het vanouds gewoon was dat Domburgse schippers en vissers in Veere havenden en hier handel dreven. En bij het Groot Privilege door Willem van Oranje van 11 maart 1574 werd het baljuwschap van Domburg en dat van Vrouwenpolder aan dat van Veere gehecht. Bij zijn inhuldiging als markies in 1588 gaf prins Maurits te kennen dat deze situatie onveranderd zou blijven. Tot 1575 was de baljuw, of bij zijn afwezigheid de schout, altijd toegang verleend tot de vergaderingen van de Wet. Baljuw Jan Koensen kreeg wat dat betreft echter met een beperking te maken. Dat gold niet voor zijn opvolger de jurist Caspar van Vosbergen, die in 1576 door de prins van Oranje werd aangesteld. Door diens functies als lid van Gecommitteerde Raden van Zeeland, lid van de Admiraliteit van Zeeland en van 1588 tot 1598 die van gedeputeerde namens Veere in de Staten-Generaal kon hij moeilijk gepasseerd worden. Na zijn dood rezen nieuwe problemen over de aanwezigheid van de baljuw bij de vergaderingen van raad en wet en over zijn stemgedrag.  Antony de Huybert [1645-1702] is baljuw van Veere [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 335]De opkomst van een patriottenbeweging leidde in de jaren 1787-1788 tot een oproer tussen patriotten en Oranjegezinden. Ook het stadsbestuur werd beticht van patriottische neigingen.  Na de patriottische revolte in Veere van 1787 werd prins Willem V weer in zijn rechten hersteld. Dit gebeurde op 2 juli 1787 met een plechtig eed-zweren tot bevestiging van de oude constituties en handhaving van Willem V in al zijn waardigheden. Ook baljuw Quirinus Cornelis van der Boon Mesch was rentmeester van het domein Veere. Door zijn positie als vertegenwoordiger van de markies en trouw Orangist werd hij na de Franse inval tot persona non-grata verklaard. Toen hij in 1795 naar Engeland uitweek nam hij vier kisten met archief mee. De functie van baljuw werd gelijktijdig met het opheffen van vroedschap afgeschaft.
burgemeesters en schepenenIn een nota uit 1705 over de ‘eerste en oorspronkelijke regerings-form binnen Vere’ schrijft oud-schepen van Veere Theodorus van Aller: “Het is ten overvloede bekend en buiten alle tegensprekinge waaragtig dat de stad van Ter Vere van al oude en onverdenkelijke tijden af aan immers al ontrent de vierhonderd jaren herwaarts. Als wanneer de zelve naar luyd van de naargelatenen gedenck-schriften, aldereerst met stedelijke privilegien, en een hooger Jurisdictie is bevoorregt geworden, Alleenlijk is geregeert geweest bij een Collegie van twee Burgemeesteren en negen Schepenen, Aan welke Burgem[eesters]: en S.S[chepenen]. boven en behalven de dingplichtige zaken van de Vierschare ook de voorzorge en bestieringe van de politique regering, Mitsgaders de bewaringe des Stede Priviliegien te gelijk mede was aanbevolen, Ende is deze primitive en oorspronkelijke regeringsform zonder eenige de minste veranderinge bij continuatie onderhouden geworden tot den jare 1574”. In deze beschrijving wordt ervan uitgegaan dat omstreeks 1300 de regering alleen bestond uit twee burgemeesters en negen schepen en dat dit tot 1574 niet is veranderd. Van Aller noemt geen heren van Veere, geen baljuw of schout. Het lijkt erop dat hij wilde afrekenen met het gezag van de markies met de argumentatie dat vanouds het Veerse bestuur een grote mate van zelfstandigheid had. In de periode tussen 1282 en 1400 veranderde Veere in snel tempo, wat zijn weerslag moet hebben gevonden in een verdere ontwikkeling van de bestuurlijke instellingen zoals die al voor 1400 waren ontstaan. Hoe ze zich hebben ontwikkeld, is aan de hand van de schaarse bronnen uit deze periode niet precies na te gaan. De twee burgemeesters en negen schepenen vormden het dagelijks bestuur, waarbij de burgemeesters over de financiën gingen.  Het takenpakket bestond uit rechtspraak, het toezicht op de openbare ruimte, beperkt financiële beheer en de ondersteuning van behoeftigen. Vanaf 1470 zijn tientallen registers bewaard gebleven. Behalve met straf- en civiele rechtszaken hielden de schepenen zich ook bezig met het vastleggen van rechtshandelingen zoals het vastleggen van eigendommen, opmaken van testamenten en vestigen van lijfrenten. Jaarlijks werd de Weth, zoals het college van burgemeesters en schepenen samen werden genoemd, vernieuwd door de heer - later markies - van Veere. Na 1574 werden burgemeesters en schepenen door de markies gekozen uit een voordracht van dubbeltallen, opgesteld door de vroedschap. *  Hoe de gang van zaken voor 1574 was, is niet bekend. Blijkbaar kon de heer niet altijd aanwezig zijn bij deze zogenaamde wetsverzetting. Op lichtmisavond (1 februari) 1542, een dag na de huldiging van Maximimiliaan van Bourgondië als heer van Veere, werd door hem bepaald dat de vernieuwing van de wet altijd op lichtmisavond zou geschieden ‘weder mijn heere thuijs es oft nijet’. *  Na de dood van Maximiliaan werd de Wet tot 1564 steeds ‘vermaakt’ op 1 februari, daarna op onregelmatige tijdstippen. Vanaf 1575 zou het altijd in januari plaatsvinden. De wetsvernieuwingen vonden daarna meestal plaats ten overstaan van een vertegenwoordiger van de markies. In 1564 was dat de heer van Fontes, die het jaar daarvoor nog baljuw was van de stad, in 1571 de heer van Wacken (Anthoine van Bourgondie, gouverneur van Zeeland) en na de omwenteling in 1572 Jeronimus de Rollé als gouverneur en baljuw van Veere. In 1575 was de prins van Oranje in persoon aanwezig. De jaren daarna werd het weer gedaan in aanwezigheid van vertegenwoordigers van de prins, bijvoorbeeld de baljuw. Vanaf 1596 was het de representant van de markies in diens functie van Eerste Edele van Zeeland die de honneurs waarnam. Burgemeesters en schepenen waren ook betrokken bij de inhuldiging van een nieuwe heer/markies, bijvoorbeeld in 1567 toen ze samen met de baljuw en de besturen van de schutterijen en ambachtsgilden de eed van trouw zwoeren aan de nieuwe markies, op dat moment koning Filips II. Het kwam voor dat de burgemeesters de heer/markies vertegenwoordigden in de Staten van Zeeland, wat hen soms belangrijke politieke invloed gaf. Een andere extern gerichte taak was na 1574 de bestuurlijke bemoeienis met de Staten van Walcheren. Dit was de organisatie die het dijkbeheer op het eiland Walcheren tot taak had.-september 1472 Dieric Jansz van der Heyde  is burgemeester-1482 burgemeester Pieter Heynricxz-1486 burgemeesters Pieter Willemsz en Adriaen Pier Huygenz-burgemeester Jacob Johan Andriessen 1757-1779-24 september 1546 Jan Joos en Philips Grellet zijn burgemeester-op 10 december 1552 is Lenis Stevensz burgemeester-op 10 september 1592 is Pieter Reygersbergh schepen-op 29 oktober 1608 is Hans van Essen burgemeester-op 16 mei 1744 is Jacobus Exrik schepen

gedeputeerden ter dagvaartIn 1572 begon in Zeeland het verzet dat de middeleeuwse standenregering van het gewest ingrijpend zou veranderen. Vlissingen, Veere en Zierikzee kozen de kant van Willem van Oranje en vormden een eigen Statenvergadering. Dit waren de gouverneurs en raden van de steden die zich achter de Opstand hadden geschaard. Veere, dat zich in 1572 in een vroeg stadium bij de Opstand tegen de landsheer Filips II had aangesloten werd hiervoor door stadhouder Willem van Oranje beloond met het ‘Groot Privilege’ van 11 maart 1574. In een eerdere instructie van Willem van Oranje van 2 maart 1574 werd in artikel 38 bepaald dat Veere en Vlissingen in de gewestelijke regering de plaatsen zouden innemen die voordien de abt van Middelburg en de heer van Veere hadden bezet. *  Tevens verkreeg de stad zitting in de Rekenkamer van de Staten van Zeeland en in de Staten van Walcheren, het polderbestuur van het eiland. Veere had in de Zeeuwse delegatie in de Staten Generaal een zetel per toerbeurt met vijf andere steden. *  Het stemgedrag van Veere in de Staten van Zeeland volgde vaak het standpunt van Vlissingen. Beide steden konden zo een vuist maken ten opzichte van een te grote macht van Middelburg. *  Het idee dat Veere en Vlissingen als vazalsteden van de prinsen van Oranje meestemden met de Eerste Edele, de vertegenwoordiger van de prinsen, is door Groenveld bijgesteld. In mei 1578 werd ter vervanging van Gouverneurs en raden het College van Gecommitteerde Raden van Zeeland opgericht. Als afgevaardigde van de stad Veere beëdigde de magistraat Jacob Campe. *  En in 1584 kreeg Caspar van Vosbergen zijn commissie. Namens Zeeland was deze een van de gedeputeerden geweest bij het sluiten van de Unie van Utrecht in 1579. In de instructie uit 1649 van de commissaris vanwege Veere ter vergadering van de Gecommitteerde Raden werd bepaald dat deze de magistraat van Veere behoorde te informeren over ‘Correspondentie van kopieën van alle missiven en resoluties van Hoogmogenden, Raad van State of anders’. Daarnaast was hij verplicht te rapporteren wanneer er een vacature was in Gecommitteerde Raden of Raden van Admiraliteit. *  In de instructie uit 1649 van de rekenmeester die vanwege de stad in de Rekenkamer van de Staten van Zeeland zitting had, is sprake van het ‘eer bewijzen aan de extra-ordinaris gedeputeerde van de magistraat’. Diens commissie gold voor de tijd van twee jaar.  De dienstwoning van de gecommitteerde raden namens Veere was vanaf 1656 het huis ‘Veere’. Vóór 1574 was dit de woning geweest van de proost van de abdij. *  De Veerse delegatie werd altijd vergezeld door de stadspensionaris. Waarschijnlijk had deze in het huis ‘Veere’ ruimte voor het bergen van een archief. Uit een ‘memorie hoe verre met het sorteren en nazien der papieren gevordert ben’ van circa 1775 blijkt dat het archief van de Veerse gecommitteerden bestond uit vijf portefeuilles. * 
gouverneurIn 1570 is Jeronimus de Rollé gouverneur van Veere
raad of vroedschapVanaf de vijftiende eeuw maakte naast burgemeesters en schepenen ook een raad deel uit van het stadsbestuur. In 1472 wordt de raad samen met burgemeesters en schepenen genoemd. *  Toen de landsheer Maximiliaan van Oostenrijk omstreeks 1485 voor korte tijd de heerlijkheid van Veere onder beslag hield wegens het optreden van Wolfert VI van Borsele, en de heerlijkheid rechtstreeks onder de landsheer ressorteerde, blijken er naast burgemeesters en schepenen twaalf gedeputeerden van de gemeente aan de regering en het financiële beheer van de stad deel te nemen. Waarschijnlijk betreft het ook hier de stedelijke raad. *  Hoe deze raad, die zal zijn bedoeld als vertegenwoordiging van de burgerij, werd gevormd, is voor wat de middeleeuwen betreft onduidelijk. Evenmin is bekend welke in die tijd precies zijn functies waren, al zal dat wat de functies betreft vermoedelijk niet veel anders zijn geweest dan na 1574.Vanaf dat jaar is de situatie duidelijker. Bij oorkonde van 11 maart 1574 stelde Willem van Oranje als stadhouder van Zeeland een nieuwe raad in, die voortaan ook vroedschap werd genoemd, bestaande uit 24 personen. Op 15 januari 1575 werden de leden daarvan door de prins van Oranje aangewezen. Het ongedateerde eedsformulier in het ‘boeck van den eede’ was in eerste instantie opgesteld om de leden van vroedschap trouw te laten zweren aan de koning en de prins van Oranje als stadhouder van Holland en Zeeland. De koning en de stadhouder zijn later in het eedsformulier vervangen door de tekst ‘Maurits bij der gratie Gods (…) als marquis derzelver stede’. De bestuursstructuur veranderde door de vorming van een nieuw college, het college van 24 raden (de raad of vroedschap), waardoor de gemeenschap invloed kreeg in het stadsbestuur dat daarvoor alleen uit (baljuw) burgemeesters en schepenen had bestaan. De bestuursstructuur bleef echter geworteld in wat onder de heren Van Borsele en Van Bourgondië tot stand was gekomen. De traditionele bestuursvorm bleef de basis, ook al kwamen er meer specialistische taken bij. De 24 leden van de vroedschap, die ook ieder afzonderlijk werden aangeduid met de titel ‘raad’ of ‘vroetschap’, werden voor het leven benoemd door de markies. In de vroedschap werden enige van de voornaamste burgers opgenomen. Soms ook werden aanzienlijke stadsbeambten als pensionarissen en secretarissen als vroedschap aangesteld. Dat de leden door de markies werden benoemd, staat in tegenstelling tot de gang van zaken in de ‘grafelijke’ steden waar de vacatures door coöptatie werden vervuld. Met enig anachronisme zou men de raad of vroedschap kunnen omschrijven als het ‘algemeen bestuur’. Tot zijn taak behoorde het opstellen van de dubbeltallen voor vacante burgemeesters- en schepenplaatsen, waaruit de markies zijn keuze maakte. Daarnaast werden de raadsleden voor raadplegingen opgeroepen voor belangrijke aangelegenheden. Dat betrof bijvoorbeeld het consenteren van te heffen belastingen, het ratificeren van tractaten en allianties van vrede en oorlog en gildezaken. *  De vroedschap werd het “tweede lid” van de stadsregering genoemd. Omdat de mogelijkheid om handel te drijven was afgenomen, gingen steeds meer regenten hun kapitaal beleggen in aandelen, obligaties en leningen, waarna zij zich steeds meer toelegden op het besturen van hun stad. Hun zonen gingen zij voorbereiden op een loopbaan in het politieke leven; zij werden eerst naar de universiteit gestuurd om daar rechtsgeleerdheid te studeren. Via contracten van correspondentie wisten de regenten elkaar de lucratieve baantjes toe te spelen en via de onderlinge verzwagering sloot men zich als stand steeds meer af voor buitenstaanders. Voorts was er een contractie binnen de regentenklasse, omdat de vroedschap zich verkleinde. Hierdoor werd het nog moeilijker dan voorheen om regent te worden. De regentenstand was een kleine afgesloten oligarchie geworden.
-op 31 december 1674 is Johannes Rijcx raad van Veere-op 16 mei 1744 zijn Jacobus Exrik en Jacobus Reijnouts raad van Veere
schoutToen vanaf omstreeks 1400 de hoogste vertegenwoordiger van de stadsheer in de stad werd aangeduid als baljuw en niet langer als schout, ontstond de functie van een nieuw type schout, ondergeschikt aan de baljuw. Het is waarschijnlijk dat alle functies zoals die in de vijftiende eeuw en later door baljuw en schout werden uitgeoefend aanvankelijk het takenpakket vormden van één functionaris, die, net als in Middelburg en Zierikzee in de dertiende eeuw, de titel schout voerde. De splitsing van de functie in die van baljuw en schout zal dan op zijn laatst in de vroege vijftiende eeuw hebben plaats gehad. De schout ‘nieuwe stijl’ werd als ambtenaar aangesteld door de heer en door hem bezoldigd. Vaak benoemde de heer in deze functie lokale personen die hun sporen hadden verdiend als burgemeester of schepen. Ze werden wel verondersteld afstand te nemen van het lokale bestuur waar ze toe hadden behoord en zich onafhankelijk op te stellen. De schout ontving zijn commissie van de baljuw en zwoer een eed van trouw aan de heer, later aan de markies. Zijn taak bestond in hoofdzaak uit de uitoefening van de politionele bevoegdheid van de stedelijke overheid. Hij moest er op toezien dat de verordeningen niet overtreden werden. De vonnissen van de schepenen werden door hem uitgevoerd.
rechtspraakDe stedelijke rechtbank werd vierschaar genoemd en voorgezeten door de baljuw, terwijl de schepenen als rechters optraden. Opsporen en aanklagen van misdadigers was de verantwoordelijkheid van de baljuw. De Weth bezat aanvankelijk alleen de civiele en vrijwillige jurisdictie en de rechtspraak in boetstraffelijke zaken tot een boetebedrag van tien pond. *  Bij het Groot Privilege van Maria van Bourgondië van 1477 kreeg Veere de hoge jurisdictie, de volledige criminele rechtspraak. Die verloor de stad weer, omdat landsheer Filips de Schone dit Groot Privilege niet bevestigde toen hij in 1494 meerderjarig werd en het landsheerlijk gezag aanvaardde. In 1497 kreeg de stad het recht alsnog terug. Bij het strafrecht strafte men voortaan met verbanning, boeten en lijfstraffen. De bevoegdheid van de stedelijke vierschaar om te verbannen gold het hele eiland Walcheren. Niet lang na zijn inhuldiging reorganiseerde heer Adolf van Bourgondië/Beveren de procedurele organisatie van de rechtspraak in Veere en vaardigde een nieuwe ordonnantie uit. * Er bleven overigens zaken die niet door de stedelijke vierschaar werden berecht, zoals bijvoorbeeld zaken op het terrein van het kerkelijk recht. In dat geval kwamen Veerenaren voor de kerkelijke rechter. Tijdens de Opstand, in 1574, verwierf de Weth van Veere, dat wil dus zeggen de twee burgemeesters en negen schepenen onder voorzitterschap van de baljuw, de criminele, civiele en vrijwillige rechtspraak over een deel van Walcheren, namelijk over Aagtekerke, Domburg buiten, Gapinge, Kleverskerke, Oostkapelle, Schellach, Serooskerke (met Hondegemambacht), Vrouwenpolder en Zanddijk-Buiten. De Weth van Veere trad hier indirect in de plaats van de opgeheven Hoge Vierschaar van Zeeland. In 1517 waren de bevoegdheden van dit hoge rechtscollege voor wat heel Zeeland bewesten Schelde betreft overgedragen aan burgemeesters en schepenen van Middelburg (voorgezeten door de rentmeester van bewesten Schelde). In 1574 werd deze rechtsmacht van Middelburg echter over bepaalde delen van Walcheren overgedragen aan Vlissingen en Veere. Voor de rechtspraak in civiele en vrijwillige zaken in dezelfde plaatsen, waar de Weth in 1574 ook de criminele rechtspraak had gekregen, werd de Landvierschaar opgericht. In de loop van de zeventiende eeuw werd echter aan veel ambachten de civiele en vrijwillige rechtspraak teruggegeven, zodat tenslotte alleen Schellach, Vrouwenpolder en Zanddijk-Buiten nog onder de Landvierschaar vielen. De landvierschaar bestond uit een schout, aangesteld door de markies, en elf keurschepenen. Een der keurschepenen vertegenwoordigde de stad, één Zanddijk-Binnen en de negen overige schepenen de negen ambachten. De Weth van Veere diende ook als appelcollege voor de subalterne colleges. Tegen vonnissen van de Weth kon men bij het Hof van Holland en Zeeland of bij de Hoge Raad van Holland en Zeeland in beroep gaan. De subalterne colleges (colleges van lagere/ondergeschikte rang) waren de genoemde Landvierschaar, de kamer van assurantie en zeerecht, het college van weesmeesters, dat vanaf 1455 actief was, en het college van commissarissen van kleine zaken, opgericht in 1566, bestaande uit twee leden van de magistraat, vanaf 1712 uit drie schepenen. Dat college sprak recht in zaken tot 25 pond Vlaams. Het college van weesmeesters was vanaf 1455 actief. In dat jaar werd een keur afgegeven waarin de rechten voor weeskinderen werden vastgelegd. In 1483 volgde een nieuwe keur. De kamer van assurantie en zeerecht behandelde geschillen over bevrachtingen tussen reders, schippers, matrozen et cetera. De kamer bestond uit zeven leden, met als president de overdeken van het vissersgilde, die lid van de magistraat was, en als leden twee leden uit de Grote en twee leden uit de Kleine Visserij en twee reders. Daarnaast waren er het Landrecht en de rechtspraak in zaken waar Schotten bij betrokken waren. Het Landrecht, opgericht in 1579, dat schuldvorderingen van burgers van Veere tegen ingezetenen van het platteland van Walcheren behandelde. Het bestond uit een president en drie commissarissen en is tot 1795 blijven bestaan. Het Landrecht van Veere was na de Reformatie samen met de Landrechten van Middelburg, Vlissingen en Arnemuiden in de plaats gekomen van het kerkelijke rechtbank van de provisor-deken van het decanaat Walcheren, dat voordien eveneens schuldzaken behandelde. Wat de rechtspraak in Schotse zaken betreft, werd in 1541 een contract tussen de magistraat en de vertegenwoordiger van de Schotten getekend in verband met de Schotse Stapel, later gevolgd door talrijke aanvullingen. De Schotten mochten bij onderlinge geschillen voor een eigen rechtscollege, onder leiding van de 'conservator' terecht staan. Geschillen tussen Schotten en niet-Schotten werden aanvankelijk aan de Veerse gerechten voorgelegd. Vanaf 1675 echter werden deze geschillen behandeld door zes 'vredemakers', drie van de stad en drie Schotten. Konden de vredemakers het niet eens worden, dan werd een superintendent gekozen, wiens besluit doorslaggevend was. De Schotse natie beschikte ook over een eigen rechtbank voor geschillen tussen de Schotten onderling.
Brief van burgemeesters en schepenen van Veere vzan 3 december 1564. Vidimus van de brief van Philips, aartshertog van Oostenrijk, hertog van Bourgondië waarin het recht van hoge jurisdictie wordt toegekend aan heer Philips van Bourgondië, heer van Veere in de steden van Veere, Vlissingen, Brouwershaven, Westkapelle, Domburg en zijn andere steden en vrijheden in Zeeland d.d. 18 november 1497
Philips, koning van Castilië, etc. verleent op 28 april 1569 aan baljuw, burgemeesters en schepenen van Veere nagenoemde rechten: 1. Het recht van executie van alle vonnissen van 60 ponden van 40 groten Vlaams en daarbeneden niettegenstaande appel mits onder stelling van cautie. 2. Recht te mogen bannen uit Holland, Zeeland en Friesland. 3. Verplichting voor alle vissers, burgers of ingezetenen van Veere tot verkoop van hun vangst aldaar op verbeurte van 6 stuivers voor elke ton gezouten vis en van 20 schellingen voor elk schip verse vis te hoeke varende en voor 3 schellingen 4 groten op elk schip terug varende 
stadhuisVoor vergaderingen van het dorps/stadsbestuur kan aanvankelijk gebruik gemaakt zijn van een kamer in een herberg. Maar vanaf de vijftiende eeuw werden de taken van het stedelijk bestuur steeds complexer. De handel in Veere floreerde en het stedelijk bewustzijn werd groter. In 1403 was er een huis in de Kerkstraat waar recht werd gesproken en de administratie werd bijgehouden. Dit had nog geen opvallende plaats. Zeventig jaar later werd de grondslag voor een representatief huis voor het bestuur van Veere gelegd door de heer van Veere. In navolging van Middelburg, waar men in 1452 was begonnen met de bouw van een indrukwekkend stadhuis, gaf Hendrik II van Borsele in 1471 opdracht aan Evert Spoorwater voor het ontwerp van een nieuw stadhuis. De eerste steen werd in januari 1474 gelegd door Loys van Borsele, de oudste zoon van Wolfert VI, kleinzoon van Hendrik II. In 1477 kon het Veerse stadsbestuur de representatieve vergaderruimte, archiefbewaarplaats en feestzaal in gebruik nemen. Nadrukkelijk werd met het stadhuis de voorname positie van de stadsheren en hun soevereiniteit zichtbaar gemaakt. Het was immers ‘des heren huis ter stede’. De iconografie verwees in eerste instantie naar de symbolen van de heren die hiermee hun voorname status wisten te onderstrepen. Het kwam tot uitdrukking in de decoratie aan de gevel waarin levensechte beelden van de heren en vrouwen van Veere stonden en in de glas-in-loodramen in de raadzaal waarin de wapenschilden van de heren en vrouwen van Veere waren te zien. In mindere mate was het stadhuis de plaats waar de zelfstandigheid van het stadsbestuur werd tentoongespreid. Toen Veere na 1574 toetrad tot de Staten van Zeeland en de stedelijke autonomie groter werd, kreeg het stadhuis het uiterlijk dat overeenkwam met de nieuw verworden status. Voor de inhuldiging in 1588 werd een nieuw bordes gebouwd en in 1599 een nieuwe toren. Het bordes werd voorzien van in steen gehouwen tekst en wapenschilden: twee met het wapen van de stad, een met dat van prins Maurits en een van het gewest Zeeland. De tekst ‘gehoorzaamheid Gods en der Overheyt weert der menschen ongeluck’ diende als waarschuwing. Voor de inhuldiging in 1751 van Willem IV werd het bordes verbouwd: links werd het stadswapen geplaatst en rechts dat van de markies. Hieruit sprak een duidelijke band tussen beide machten. Verwijzingen naar de feodale overheid in en op het stadhuis zoals de wapens van de heren en markiezen werden in 1795 vakkundig weggebeiteld. Hierbij werd ook de bordestekst aangepast: in plaats van ‘overheyt’ kwam hier het woord ‘wetten’ te staan. De glas-in-lood vensters zijn nadien verdwenen. Het decoratieprogramma van de raadzaal in de zeventiende eeuw gaf ook aan hoe de verhoudingen lagen. Manshoge portretten van prins Willem III als markies van Veere in 1668 en koning-stadhouder in 1700 herinnerden de magistraat aan wie ze hun benoemingen te danken hadden. In 1795 werden deze schilderijen afgedekt. Het stadhuis diende door de eeuwen heen als bewaarplaats van zich steeds vermeerderende archieven. Aan het begin van de negentiende eeuw lagen kasten en kisten, tot op de zolder aan toe, hier vol mee.

markiezaat

algemeenIn 1555 werd het Walcherse complex leengoederen van de heer van Veere door Karel V verheven tot markizaat, en wel in zijn geheel als ondeelbaar goed Hollands leen, dus inclusief de ambachtsheerlijkheden, die tot dan toe kwade Zeeuwse lenen waren [Zeeuws Archief] De naaste erfgenaam van Maximiliaan van Bourgondië-Beveren was Maximiliaan van Hennin-Liétard, graaf van Bossu (geboren 1542, † te Antwerpen 21 december 1578), zoon van Anna van Bourgondië-Beveren - zuster van Maximiliaan - en haar tweede echtgenoot Jan van Hennin-Liétard, graaf van Bossu. Het markizaat was echter bij de dood van Maximiliaan van Bourgondië-Beveren belast met grote schulden. In 1561 droeg de Grote Raad van Mechelen twee curatoren het beheer op van de failliete nalatenschap, waarna Maximiliaan van Hennin-Liétard de erfenis verwierp. Vervolgens hebben de voogden van Maximiliaan van Kruiningen, zoon van Jacoba/Jacqueline, een jongere zuster van Maximiliaan van Bourgondië-Beveren, hun pupil op 20 april 1563 als markies laten inhuldigen, zonder dat dit in de praktijk gevolgen had. In 1565 besloot de Grote Raad dat het markizaat in verschillende percelen moest worden verkocht. Koning Filips II kocht in 1567 grote delen van het complex, waaronder Veere en Vlissingen. Op ‘Sinte pietersdach ingaende ougst 1567’ werd door ‘baljuw, burgemeesters, wethouders, overdekens, dekens van de drie schutterijen, overdekens, dekens, van de ambachten ende voorts alle de gemeene ondersaten der stede ende heerlicheijt van der Vere’ trouw gezworen aan de nieuwe markies [Zeeuws Archief]Met het opdelen van het markizaat in 1567, waarbij koning Filips II Veere en Vlissingen kocht, zou volgens sommigen ook de titel markies zijn vervallen. Arend van Dorp de curator van het sterfhuis van Maximiliaan van Bourgondië meende in 1572 dat het charter van 1555 waarbij Maximiliaan met het markizaat was beleend, geen betekenis meer had. Daarin was immers bepaald dat het markizaat ondeelbaar zou zijn [Zeeuws Archief].markiezenIn mei 1572 sloot de stad Veere zich aan bij de opstand onder leiding van prins Willem van Oranje. Van 11 maart 1574 dateert het Groot Privilegie van prins Willem van Oranje aan de stad VeereDat Veere in het bezit van de Spaanse koning zou blijven was daarna ondenkbaar. Ook had de koning het totale aankoopbedrag nooit betaald, zodat Veere en Vlissingen in 1581 weer ter veiling werden gebracht. Willem van Oranje was de hoogste bieder. Op 18 augustus 1581 werd hij in Veere ingehuldigd. Op de penningen die bij deze gelegenheid vanaf het bordes van het stadhuis werden rondgestrooid, stond de tekst ‘Nodus Indissolubilis’, ‘onontwarbare knoop’, waarmee de speciale band van de prins met Veere werd verwoord. Het markizaat was nu een deel van het omvangrijke overerfbare bezit van de Oranjes. Het beheer van hun bezittingen en heerlijke rechten - domeinen genoemd - werd gevoerd door de Nassause Domeinraad. Nadat Willem van Oranje op 10 juli 1584 was vermoord, eigende Maurits, Willems zoon uit het huwelijk met Anna van Saksen zich in april 1585 de markiezentitel toe. Akte van erkenning van 20 april 1585 door de Staten-Generaal van de stadsprivileges in verband met de ophanden zijnde souvereiniteitsoverdracht van de Republiek der Verenigde Nederlanden aan Koningin Elizabeth I van Engeland, met droogzegel. Op 20 november 1588 werd hij binnen Veere ‘gehult’. Belening met het markizaat volgde in mei 1609 ten overstaan van de Leen- en Registerkamer van Holland. *  Hoewel aangevochten door de Staten van Zeeland bleef deze belening in Holland gehandhaafd tot 1795. De opvolgende prinsen van Oranje bekleedden in Zeeland naast het stadhouderschap tevens als markiezen van Veere en Vlissingen de positie van Eerste Edele. Als zodanig lieten ze zich vertegenwoordigen door een representant. Na de dood in 1702 van koning-stadhouder Willem III, die kinderloos gestorven was, traden de Staten-Generaal op als executeurs-testamentair. Prins Willem III had zijn achterneef, de Friese stadhouder Johan Willem Friso als universeel erfgenaam benoemd. Maar lang daarvoor had prins Frederik Hendrik, Willems grootvader, in zijn testament bepaald dat, in het geval diens geslacht in mannelijke lijn uitstierf, de erfenis aan de nakomelingen van zijn oudste dochter Louise Henriette zou toevallen. Dit zou betekenen dat koning Frederik I van Pruisen de erfgenaam van Willem III zou zijn en onder andere markies van Veere en Vlissingen zou worden. De Staten-Generaal lieten zich in 1703 en in 1712 ten behoeve van de toekomstige erfgenaam met het markizaat belenen. *  Juist toen er zicht was op een vergelijk, overleden kort na elkaar beide pretendenten. Hun zonen, stadhouder Willem IV en koning Frederik Willem I van Pruisen, waren nu de gegadigden. Op 14 mei 1732 kwam tussen beiden het 'Tractaat van Verdeelinge' tot stand, waarbij aan eerstgenoemde het markizaat van Veere en Vlissingen werd toebedeeld. De Staten van Zeeland wensten echter na de dood van koning-stadhouder Willem III een einde te maken aan de grote invloed van de Oranjes in hun gewest. Zij schaften de functie van Eerste Edele af, die tot 1702 door Willem Adriaan van Nassau-Odijk namens Willem III was bekleed. De Nassause Domeinraad spande daarop als vertegenwoordiger van de markies een procedure bij de Hoge Raad van Holland en Zeeland aan, echter zonder resultaat. *  Ook wilden de Staten van Zeeland het markizaat van Veere en Vlissingen op heffen, door de leenrechtelijke status ervan te beëindigen - de zogeheten devassalage - en zo Veere en Vlissingen als grafelijke steden direct onder de Staten van Zeeland te plaatsen. De stad Veere wist een dergelijke stap enige tijd tegen te houden, maar in november 1732 - dus kort nadat de problemen rond de erfenis van Willem III waren opgelost - liet Veere zijn verzet varen, en was de devassalage een feit, en verklaarden de Staten van Zeeland dat Veere en Vlissingen voortaan aan elke vorm van vazalliteit en leenroerigheid waren ontslagen. Zo begon de periode van devassalage. Prins Willem IV tekende verzet aan bij de Staten van Zeeland en weigerde de door de Staten aangeboden schadeloosstelling van 100.000 rijksdaalders te aanvaarden. Zijn schoonvader, koning George II van Engeland, trachtte te bemiddelen, maar tevergeefs. Toen echter in april 1747, tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog, Franse troepen Staats-Vlaanderen waren binnengevallen en Zeeland rechtstreeks bedreigd werd, ontstond er te Veere een volksopstand. Onder druk van de opstandige menigte erkende het stadsbestuur als eerste prins Willem IV als stadhouder van Zeeland. De Staten van Zeeland volgden twee dagen later. Ook het markizaat van Veere en Vlissingen werd in ere hersteld en de devassalage werd ongedaan gemaakt. De vader van prins Willem IV, Johan Willem Friso, werd postuum als erfgenaam van koning-stadhouder Willem III met het markizaat beleend. Daarna pas volgde de belening van prins Willem IV. *  In 1751 werd Willem IV als markies in Veere ingehuldigd. Als schadeloosstelling voor de gederfde inkomsten werden prins Willem IV en diens opvolgers voortaan ontslagen van hun verplichting de 'zee- en andere werken' in Veere en Vlissingen te onderhouden. De Staten van Zeeland verleenden in dat verband beide steden een subsidie van resp. 1000 en 4037 ponden Vlaams ter vervanging van de prinselijke bijdrage. In 1766 volgde prins Willem V zijn reeds in 1751 gestorven vader in alle rechten op. Tijdens de revolutie van 1787 eiste een Oranjegezinde volksmenigte te Veere - en met succes - dat prins Willem V in al zijn rechten en waardigheden zou worden gehandhaafd. Acht jaar later na de inval van de Fransen en tijdens de Bataafse omwenteling kwam een eind aan het oude staatsbestel van de Republiek en in Veere na vijf eeuwen aan de erfelijke positie van de stadsheer. Bij het traktaat van 16 mei 1795 (Het Haags verdrag) werden de Nassause domeinen aan de Bataafse Republiek overgedragen. De zittende rentmeesters konden hun functie blijven vervullen tot 1809. Het beheer werd daarna aan de ambtenaren van de Directie der registratie en domeinen in Zeeland opgedragen.  Na 1813 werd de titel markies van Veere en Vlissingen in ere hersteld, maar zonder de eraan verbonden rechten [Zeeuws Archief]

Zandenburg

Een groot verschil tussen de tijd voor en de tijd na 1558 was dat de Veerse stadsheren tot 1558 hun voornaamste woonplaats in de buurt van Veere hadden, en daarna niet meer. Van de dertiende eeuw tot de dood van Maximiliaan van Bourgondië was Zandenburg de voornaamste verblijfplaats van de heren en vrouwen van Veere geweest. Zij ontvingen er hoge gasten, en met name de graven en gravinnen van Holland en Zeeland hebben er herhaaldelijk gelogeerd. Dit adellijk huis was incidenteel de verblijfplaats van de graaf. Immers de heren van Veere behoorden tot de prominentste leenmannen van de graaf en moesten hun leenheer behoorlijk kunnen herbergen. Vanaf het eind van de dertiende eeuw tot het midden van de zestiende eeuw ontvingen de Veerse Van Borseles en Van Bourgondiërs de graven op hun kastelen in Veere en later ook in Beveren. Het gedwongen verblijf in 1290 van Floris V en van 1295 tot 1299 van Jan I kan hierbij gerekend worden. Zandenburg fungeerde naarmate de macht en invloed van de Veerse heren groter werd steeds meer als politieke zetel van de heerlijke steden op Walcheren en Brouwershaven, op het noordelijker gelegen eiland Schouwen [Zeeuws Archief]Het Zandenburgse hof werd bevolkt door tientallen edelen en bedienden. Ten tijde van Maximiliaan van Bourgondië bestond de hofhouding uit 54 personen waaronder 20 mannen die tot zijn ‘militaire huis’ behoorden. Tot het personeel behoorden verder administratieve functionarissen. Dit waren de rentmeester-generaal, de raadsheer of pensionaris en de secretaris. De functionarissen van de afzonderlijke heerlijke steden en heerlijkheden en van de Admiraliteit, die hetzij op Zandenburg, hetzij in Veere bijeenkwamen, maakten geen deel uit van de hofhouding. Zoals al eerder genoemd bekleedden leden van de hofhouding vaak stedelijke functies als baljuw of secretaris [Zeeuws Archief]Na 1558 begon het verval van het kasteel en in 1574 werd het grotendeels gesloopt. Het zou nooit meer worden opgebouwd. Na het onbewoonbaar worden en de afbraak van het kasteel beschikten de markiezen van Veere niet meer over een geschikte Veerse verblijfplaats. Laterdale, het huis van de Veerse baljuw kon tot de brand in 1602 nog in gereedheid worden gebracht als vorstelijke slaapplaats, zoals in 1592 toen prins Maurits hier logeerde. Daarna is het niet meer voorgekomen dat een markies langer dan een dag in Veere verbleef. Zaken die de stad en het markizaat betroffen werden tot 1795 voornamelijk afgehandeld in hun Hollandse onderkomens [Zeeuws Archief]
BRONNENarchievenZeeuws Archief 2000 Stad Veere, 1349-1816literatuurBecht, Statistische, pp. 51 (Rep), 54 (id), 114 (1580), 141 (1651; 1574) Deinse, Over, p. 90 (1475) Fruin, Rechterlijke, p. 19 (m.e.) Goes, Register IV, pp. 20 (1555), 30 (id), 68 (id) Halma, Tooneel I,p. 178 (16e e)Kobus/de Rivecourt, Biographisch A-H, blz. 213, 214, 232Navorscher X, p. 245 (1515); XLV, p. 620 (1794) Poel, Compositie, pp. 64-65 (1473-1474) Rees, Geschiedenis I, p. 90 (15e e) Smidt/Rompaey, Chronologische III, p. 234 (1536) T.S. Zeeland I, p. 217 (16e e); II, pp. 156 (16e e), 187(1349)

Back, I., Blom, P., Henderikx, P. A., Vader, H., & Zondervan, J. (2007). Cartularium van de heren van Veere uit het geslacht van Borsele 1282-1481, 1555. HilversumBlom, P. (1993). Demografie van een dode stad. Bronnen voor het onderzoek naar de bevolkingsontwikkeling van de stad Veere vanaf 1470. Nehalennia 96 (herfst 1993) 2-10Blom, P., & Polderman, T. (2015). Het stadhuis van Veere |’Schoon treffelijk en cierlijk’. VlissingenBlom, P., Cools, H., Groenveld, S., Henderikx, P., Rem, P., Sicking, L., et al. (2009). Borsele Bourgondië Oranje. Heren en markiezen van Veere en Vlissingen 1400-1700. HilversumBrakke, L. (1930). Inleiding tot eene beschrijving der rechten van den heer van Vere. Archief, uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, p. 141-195Brusse, P. e.a. (red.) (2012-2014). Geschiedenis van Zeeland. Zwolle. 4 delenDavidson, J., & Gray, A. (1909), The Scottish staple at Veere. S study in the economic history of Scotland. LondonDek, A.W.E. (1979). Genealogie der heren van Borselen ZaltbommelDekker, C. (1971), Zuid-Beveland. De historische geografie en de instellingen van een Zeeuws eiland in de Middeleeuwen. AssenEngen, v. H. (2008). Geen schraal terrein. Stadsrechten en het onderzoek naar stadswording. In R. Rutte, & H. Engen, van, Stadswording in de Nederlanden: op zoek naar overzicht (pp. 63-77 ev). HilversumErmerins, J. (1780). Eenige Zeeuwsche oudheden, uit echte stukken opgehelderd en in het licht gebragt. Eerste stukje. Het dorp en heerlykheid van Zandyk in Walcheren. MiddelburgErmerins, J. (1781). Eenige Zeeuwsche oudheden, uit echte stukken opgehelderd en in het licht gebragt. Tweede stukje. Het dorp en heerlykheid van den Vrouwen-polder in Walcheren. MiddelburgErmerins, J. (1786). Eenige Zeeuwsche oudheden, uit echte stukken opgehelderd en in het licht gebragt, Behelzende de Heeren van Vere uit den Huize van Borssele. MiddelburgErmerins, J. (1786). Eenige Zeeuwsche oudheden, uit echte stukken opgehelderd en in het licht gebragt. Behelzende de Heeren van Vere uit den Huize van Bourgondië. Benevens een beschrijving van het kasteel en kapittel van Zandenburg. MiddelburgErmerins, J. (1790). Eenige Zeeuwsche oudheden, uit echte stukken opgehelderd en in het licht gebragt. Behelzende een beschryving der stad Vere, eerste stukje. MiddelburgErmerins, J. (1791). Eenige Zeeuwsche oudheden, uit echte stukken opgehelderd en in het licht gebragt. Behelzende een beschryving der stad Vere, tweede stuk. MiddelburgErmerins, J. (1792). Eenige Zeeuwsche oudheden, uit echte stukken opgehelderd en in het licht gebragt. Behelzende een beschryving der stad Vere, derde stukje. MiddelburgEwe, H. (1972). Schiffe auf Siegeln. BielefeldFruin, R. (1933). De provincie Zeeland en hare rechterlijke indeeling vóór 1795. MiddelburgGraaf, de, R. (1996). Oorlog om Holland 1000-1375. HilversumHenderikx, P. (1996). Veere 700-plus oftewel de vraag naar de oudste vermelding van Veere. De Wete gedaan aan de leden van de heemkundige Kring Walcheren 25 (1996) 1 )), pp. 8-11Henderikx, P. e.a. (red.) (1996). Duizend jaar Walcheren : over gelanden, heren en geschot, over binnen- en buitenbeheer. MiddelburgHenderikx, P. (2001). Het ontstaan en de ruimtelijke ontwikkeling van Veere tot circa 1400. In Land, water en bewoning (pp. 104-116). HilversumHenderikx, P. (2009). De vorming in 1555 van het markizaat van Veere en de aard en herkomst van de aan het markizaat verbonden goederen en heerlijkheden. In: P. Blom, P. Henderikx, & G. van Herwijnen, Borsele Bourgondië Oranje. Heren en markiezen van Veere en Vlissingen 1400-1700 (pp. 61-104). HilversumInstituut voor Nederlandse Geschiedenis. (2000). Onderzoeksgids Bestuur en administratie van de Bataafs Franse tijd 1795-1813. Retrieved augustus 19, 2015, from http://resources.huygens.knaw.nl/informatieprocessenbataafsfranseoverheidJanssen, H., Olde Meierink, L., & Kylstra, J. (1996). 1000 jaar kastelen in Nederland. UtrechtKluiver, J. (1998). De souvereine en independente staat Zeeland : de politiek van de provincie Zeeland inzake vredesonderhandelingen met Spanje tijdens de tachtigjarige oorlog tegen de achtergrond van de positie van Zeeland in de Republiek. MiddelburgKluiver, J. (1981). Verknocht en niet te scheiden. Gids bij de expositie over vier eeuwen Markizaat en Oranje 1581-1981. VeereKruisheer, J. (1998 ). Het ontstaan van de dertiende-eeuwse Zeeuwse landkeuren : met een teksteditie van de keur van Floris de Voogd (1256) en van de keur van graaf Floris V (1290). HilversumKruisheer, J.G. (1997), Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, deel 4. Assen, nr. 2079, p. 296-298 (2079, 1282 nov. 18)Monté ver Loren, de, J., Spruit, J., & Spruit, J. (1982 (zesde druk)). Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke organisatie in de Noordelijke Nederlanden tot de Baataafse Omwenteling. DeventerNederlands Instituut voor Wetenschappelijke Informatiediensten (NIWI-KNAW), Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG), Stichting Historische Databank Nederlandse Gemeenten (HDNG). (1997-2005). Volks-tellinge in de Nederlandse Republiek. Uitgegeven op last der commissie tot het ontwerpen van een plan van constitutie voor het volk van Nederland. 1796.Neele, A. (2005). Veere en de Wereld. De regionale en extraregionale functie van Veere 1472-1572. Amsterdam : Doctoraalscriptie Geschiedenis Vrije Universiteit AmsterdamNoorlander-van der Lee, D.M.A. (1997). De stadsrekening van Veere 1467/68. Archief van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 65-103Polderman, T., & Blom, P. (1996). Veere: van vissersdorp tot vestingstad; bouwstenen voor een stadsgeschiedenis. GoesPols, M. (1885). De keur van Veere. In: Verslagen en mededeelingen. Vereeniging tot uitgave der bronnen van het oude vaderlandsche recht deel 1 (1880-1885) stuk 5 (1884) 302-310Prevenier, W. (1998). Prinsen en poorters. AntwerpenRem, P. (2009). Een boedelinventaris uit 1592 van het huis Laderdael, het Veerse hof van prins Maurits. In P. Blom, Borsele Bourgondië Oranje: heren en markiezen van Veere 1400-1700 (pp. 153-171). HilversumRijksarchief in Zeeland. (1971). Van centrale kern tot kerncentrale. Geslacht en land van Borsele, tentoonstellingscatalogus. MiddelburgRollin Couquerque, L. (1898). Oude keuren van Veere. In: Verslagen en mededeelingen. Vereeniging tot uitgave der bronnen van het oude vaderlandsche recht deel 3 (1893-1898) stuk 5 (1896) 443-478Rooseboom, M.P. (1910), The Scottish staple in the Netherlands. An account of the trade relations between Scotland and the Low Countries from 1292 till 1676: with a calendar of illustrative documents. The HagueRooze-Stouthamer, C. (2009), De opmaat tot de Opstand. Zeeland en het centraal gezag (1566-1572). HilversumRooze-Stouthamer, C. (1996). Hervorming in Zeeland (ca. 1520-1572). GoesRutte, R., & van Engen, H. (2008). Stadswording in de Nederlanden: op zoek naar overzicht. HilversumSicking, L. (1998). Prijsrechtspraak in de Nederlanden. De Admiraliteiten van Veere, Duinkerke en Gent, 1488-1568. In: Heirbant D., Lambrecht D. (red.) Van oud en nieuw recht. Handelingen van het XVde Belgisch-Nederlands rechts-historisch congres. Antwerpen, p. 67-84Sicking, L. (1998). Zeemacht en onmacht. Maritieme politiek in de Nederlanden 1488-1558. AmsterdamSicking, L. (2010). Door Oranje overschaduwd. Het hof van Maximiliaan van Bourgondië, heer en markies van Veere. In: Damen, Mario, & L. Sicking, Bourgondië voorbij. De Nederlanden 1250-1640. Liber alumnorum Wim Blockmans (pp. 99-122). HilversumSicking, L. & Fagel, R., (1999). In het kielzog van Columbus. De heer van Veere en de Nieuwe Wereld 1517-1527. BMGN - Low Countries Historical Review. 114(3), pp. 313-327Smallegange, M. (1696). Nieuwe cronyk van Zeeland (...). MiddelburgSmit, J. (1988). Het juiste jaar van overlijden van Wolfert VI heer van Veere, laatste mannelijke afstammeling uit het geslacht van Borsele. De Nederlandsche Leeuw, 195-197Smit, J. (1995). Vorst en onderdaan. Studies over Holland en Zeeland in de late Middeleeuwen. LeuvenSteensel, van, A. (2010). Edelen in Zeeland. Macht, rijkdom en status in een laatmiddeleeuwse samenleving. HilversumThomassen, T. (2015). Instrumenten van de macht. De Staten-Generaal en hun archieven 1576-1796. Den HaagVerwey, H. (z.j.). Zandenburg en de bergjes van Zanddijk. Castellogica nr IVerwoert, Hermanus, Handwoordenboek der vaderlandsche geschiedenis volgens de nieuwste en beste bronnen bewerkt, deel 1 [A-K], Nijmegen 1851, blz. 82Vreenegoor, E. J. (1996). Vondsten in Veere. Middeleeuwse voorwerpen uit een beerput van huis 'In den Struys'. Abcoude/Amersfoort/MiddelburgVries, de, H. (2012). Het wapen van de admiraliteit van Zeeland. Retrieved Augustus 11, 2015, from De Nederlandse krijgsmacht: http://www.hubert-herald.nl/AdmZeeland.htmVrolijk, M. (2004). Recht door gratie. Gratie bij doodslagen en andere delicten in Vlaanderen, Holland en Zeeland (1531-1567). AmersfoortWater, te, J.C. ([ca. 1796]). Lijst der edele mogende heeren gecommitteerde raaden van Zeeland sedert de opregting van het collegie in het jaar 1578, en der ministers van die provintie [aangevuld tot 1795]. [Middelburg]
overige bronnenArchieven.nl; DDB

Veesen

algemeen

BRONNENliteratuurW.D.B.I.U.A. 1873, 20 september, p. 3overige bronnenDDB

Velde, 't

heerlijkheid

In 1695 is Arnoud Joost van Keppel heer van de Voorst, 't Velde en den Dam [Adel1925, blz. 112]
BRONNENliteratuur

Velde, ten

heerlijkheid

-Eusebius Bentink is heer van ten Velde en Werkeren-Goossen van der Lauwik wordt in 1597 beleend met het kasteel van ten VeldeBRONNENliteratuurChalmot, Biographisch, deel 2 blz. 285 [Eusebius; 1597]

Velden

algemeen

literatuur

Venner, Inventaris, p. 107 (1672)

overige bronnen

DDB

Veldhoven

algemeen

bestuur

schepen Wouter Holleman [1769-1855] is schepen van Veldhoven [Roelants, Gulden, blz. 284]
BRONNENliteratuurNijenhuis, Bibliographie (Toevoegsel), p. 18 Rijken, Goederen (13e-20e e)overige bronnenDDBVeldhuizenbestuurschepen=Cornelis Adriaensz is in 1655, 1657 en 1659 schepen in V.schout=Adriaen Ariaensz de Jonge is schout van V. Gehuwd met Hermtgen. Na dienst overlijden treedt zijn vader Adriaen Adriaensz de Oude op als schout.=Hermtgen trouwt met Jan de With Gijsbertsz van Schaijk doet in 1610 de eed als schout.=In 1635 wordt Cornelis Adriaensz tot schout benoemd voor een periode van zes jaar.=In 1645 wordt hij voor het leven benoemd.gemeenteHendrik Bruna is burgemeester van Veldhuizen in het graafschap Bentheim [Nieuwenhuis, Algemeen, A-B, blz. X] BRONNENliteratuurNieuwenhuis, G., Algemeen woordenboek van kunsten en wetenschappen A-B, Thieme, Zutphen 1820. blz. XRootselaar, Rekening, p. 31 (1585-1586)overige bronnenDDB

Velesan

Zie Velzen

Velp

algemeen

Er is het kasteel Biljoen.

literatuur

Alberts, Geschiedenis, pp. 151 (893), 154 (1155-1165) 

Veen, Ambt,  pp. 220 (1661), 222 (1761), 230 (1794) 

W.D.B.I.U.A. 1872, 29 juni, p. 3

overige bronnen

DDB


VelpPlaats in Noord-Brabant
algemeen
bestuurburgemeesterF. Gervers is in 1883 burgemeester  [ANF deel 1, 1883-1884, nr. 2, 5 juli 1883, blz. 7]
VelsenOok Velzen, Felison, Bevervoort
algemeen-De hofmeier Karel (Martel) schenkt in 719-739 de kerk van Velzen in de gouw Kennemerland aan de broeders in Echternach  [Muller/Bouman, Oorkondenboek I, nr. 28, blz. 21]. De oorkonde is vals.-In de periode 719-739 wordt de kerk van Velsen door Karel Martel geschonken aan het klooster in Echternach (Oorkondenboek HZ, nr. 4)-In de Informacie 1514 is onderscheiden in "welgeboren luyden" en "huysluyden"bestuurMathijs Herenga was secretaris van Velsen [Harren, Argwaan, blz. 211]heerlijkheidIn 1842 is mr. Henrik Hoeufft heer van Velsen [Adel1925, blz. 98]In 1888 is jhr. H. Hoeufft van Velsen uit Amsterdam ambachtsheer.Gerrit Corver [.....-1765] is heer van Velsen [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 136-137]
BRONNENliteratuurChijs, Munten, blz. 44 (m.e.)Fruin, Informacie, pp. 25-27 (1514) Gosses, Welgeborenen, p. 114 (1494; 1514)Harren, Judith, Argwaan en onmin rond een testament, in: Gens Nostra jrg 79, 2023/4, blz. 208-213 DDB
VeluwealgemeenIn 1127 maakt graaf Gerhard van Gelre een brief voor de bewoners van de Veluwe, mede gezegeld door Henricus de Boecope [Adel1925, blz. 20]belastingencontroleurArnold Antoni Gaijmans wordt in 1790 controleur van een paar belastingen in het kwartier Veluwe, een betaalde baan. 
ontvanger-generaalJohan van Golstijn is van 1594 tot 1607 rentmeester of ontvanger-generaal van de Veluwe. Hij is getrouwd met Margaretha van Heumen. [Deductie van de Regeering der Stad Utrecht, gericht aan de Staten 's Lands van Utrecht, ter handhaving harer nominatie  ter verkiezing  van een lid der Geëligeerden, in: BMHG 1e deel, 1877, blz. 361]
hofmeesterin 1436-1437 is Johan de Jode hofmeester. Hij is met twee anderen op de Veluwe geweest "an den gemeijnen Velycken, ruerende van den gelde dat vyt Velouwen in der Guijlixsche vede, voor Bueren en voert dat grauegelt ende anders gegeuen was" [Navorscher 1852, blz. 124]
rekeningRekening van de Ontvanger van het Departement Gelderland in het Kwartier van Veluwe 1805 [ARA, Verslagen 1888, blz. 72]
rentmeesterzie ontvanger-generaal
verpondingEr wordt in 1795 een extraordinaris Verponding opgesteld [Sickenga, blz. 10]  
bestuurambtman-vanaf 1389 is Arnt toe Boecop ambtman en richter van de Veluwe. Bovendien sinds 1381 raad van de hertog van Gelre [Adel1925, blz. 20]. Had het in bijzonder gemunt op Kampen. Kreeg zijn leven lang een som van 100 gouden keurvorstenguldens [Verwoert, Handwoordenboek I. blz. 61]
landdrostReinier van Gelder tot Grunsfoort is drost op de Veluwe [Navorscher 1870, blz. 46]Hendrik Bentink [....-1600] is landdrost van de Veluwe  [Chalmot Bio2 blz. 288]Johan van Arnhem [1638-1718] is landdrost van de Veluwe. Gunsteling van prins Willem III [Kobus/Rivecourt1.57]Willem van Haersolte (.....-1791) is landdrost van de V. (WP8.22)Gosen Geurt Bentinck [1710-1786] werd in 1776 landdrost van de Veluwe [NNBW 1911, blz. 298]
landrentmeester=Johan van Golsteyn, getrouwd met Margaretha van Heumen, was van 1594 tot 1607 rentmeester of ontvanger-generaal van de Veluwe [BMHG 1877, blz. 361]=Johan Bentink is rentmeester van de Veluwe  [Chalmot Bio2 blz. 298]=Karel Bentink was landrentmeester van de Veluwe  [Chalmot Bio2 blz. 298; NNBW 1911, blz. 301]
richter-In 1317 wordt Arnt toe Boecop vermeld als richter [Adel1925, blz. 20]-In 1335 wordt Bertramus de Boecope vermeld als richter [Adel1925, blz. 20]-vanaf 1389 is Arnt toe Boecop ambtman en richter van de Veluwe. Bovendien sinds 1381 raad van de hertog van Gelre [Adel1925, blz. 20]
ridderschapWillem van Broeckhuisen tot Eeschate [1520-1605] is in 1571-1597 lid van de ridderschap. Eeschate en het goed ten Hage of de Haag in de Aenstoot verkrijgt hij door zijn huwelijk met Johanna van Delen [ANF1888, blz. 69]

BRONNENliteratuurAblaing van Giessenburg, De ridderschap van Veluwe, of Geschiedenis der Veluwsche jonkers, opgeluijsterd door hunne acht stamdeelen, huwelijken, kinderen en wapens, Den Haag 1859 [DDB]Bergh, Handboek, blz. 120 (855) Chalmot, Biographisch, deel 2, blz. 288 [Hendrik]; 298 [Johan; Karel]Kobus, J.C./jkhr W, de Rivecourt, Biographisch Handwoordenboek van Nederland, Zutphen 1870, deel 1 [A t/m H], blz. 57Navorscher 1870, blz. 46 Sickenga, Omwenteling, blz. 10 [1795] Winkler Prins, A. Geïllustreerde Encyclopedie (H-IYNX), deel 8, Amsterdam 1876, blz. 22Wouters, Peter, Gelderlands eerste moderne ambtenaar, A.A. Gaijmans (1758-1831), in: Arnhems Historisch Tijdschrift 2013/3, blz. 122-128overige bronnenDDB
VeluwezoomHoofdschoutambt in Gelderland.algemeen=in 1826 is Veluwenzoom een van de 17 hoofdschoutambten van Gelderland. Veluwezoom heeft vijf schoutambten met 9943 inwoners [Gosselin, blz. XXXV]
BRONNENliteratuurGereformiert Lantrecht van Veluwen und Veluwen-Zoom, Arnhem 1621 [DDB]Gosselin, J.J., Alphabetische naamlijst der gemeenten en derzelver onderhoorigheden ...etc, Amsterdam 1826, blz. XXXVoverige bronnen
Vendeville

algemeen


BRONNENliteratuurSmidt/Strubbe, Chronologische I, p. 463 (1494-1501)overige bronnenDDB

Venlo

algemeen

belastingen

-In 1881 wordt Abraham Bouman [1851] benoemd tot ontvanger in Venlo. 

bestuur

burgemeester=in 1830 is A.J.H.J. Bloemaerts burgemeester van Venlo [Verwoert, HandwoordenboekI, blz. 59literatuurAlberts, Beide I, pp. 79 (13e e), 112 (15e e)Alberts, Geschiedenis, p. 119 (1473)Becht, Statistische, pp. 115 (1580), 123 (1586), 141(1580), 187(1633) Franquinet, Makelaardij, pp. 125-126 (13e-16e e) Haak, Plooierijen, p. 101 (17e e) Hoefer, Uittreksel (1474-76) Hordijk, Rechtsbronnen, p. XIII (m.e.)Jansen, Lombardiers, pp. 343 (1544-45), 433 (14e e) Kemp, Geschiedenis, p. 64 (18e e) Maasgouw 1879-1881, pp. 102 (15e e), 173 (1735), 272 (1543), 284 (1436), 332-333(18e e), 458 (1548), 508 (1446); 1887-1887, p. 199 (1755); 1893, p. 92 (1308); 1899, p. 67 (1412); 1908, p. 88 (1787) Maeckl, Einige, p. 260 (1445) Meester, Onderzoek, p. 62 (16e e) Navorscher III, p. 364 (1460) Niermeyer, Over, p. 26 (19e e) Nuyens, Inventaris, pp. 121 (1840-1852), 123 (1816), 144(19e e), 145(1819), 180(19e e) Nijhoff, Oud, pp. 19 (1372), 43 (1447) Points et Articles pour la ville de Venlo, 1702Schevichaven, Krijsgtoerustingen, p. 189 (1543) Sivré, Gijzelaars, p. 137 (1667) Venner, Inventaris, pp. 102 (1596), 107 (1672), 143 (1611), 144 (1614), 145 (1619-1620), 214 (1432)Verwoert, Hermanus, Handwoordenboek der vaderlandsche geschiedenis volgens de nieuwste en beste bronnen bewerkt, deel 1 [A-K], Nijmegen 1851, blz. 59Voorthuysen, Mercantilisme, p. 34 (Rep) W.D.B.I.U.A. 1873, 12 april, p. 3 Wie is dat, blz. 73 [1881]Wijnpersse, Statistiek, p. 385 (1854)overige bronnenDDB

Vennip

bestuur

schoutmr. Arnoud van Kerchem is heer van Baarland en schout van V. [Roelants, Gulden, blz. 45]
BRONNENliteratuur

Venray

algemeen

literatuur

Maasgouw 1879-1881, p. 293 (1586) 

Nuyens, Inventaris, p. 180(19e e) 

Wijnpersse, Statistiek, p. 385 (1854)

overige bronnen

DDB


VerborchheerlijkheidJohan Willem van Rechteren [1658-1718] is heer van Verborch [Blok/Molhuysen, Nieuw Ned. Bio4, blz. 1126]

Verdun

algemeen

literatuur

Baelde, Domeingoederen, p. 145 (1551)

Clouet, Louis, Histoire de Verdun et du pays Verdunois [DDB]

overige bronnen

DDB


Vernhuizen

heerlijkheid

Willem IV van Lynden, heer van Leede, Vernhuizen, Ingen, Ommeren, enz., zoon van Floris en kleinzoon van Willem. Hij huwde in 's-Gravenhage in het jaar 1198, oud zijnde 31 jaar, met Christina van Brederode . In 1203 ging hij naar het Heilige Land en nogmaals in 1221 met zijn neef Otto van der Lippe, bisschop van Utrecht. Hij sneuvelde in den slag bij Ane in 1227 in de nabijheid van Gramsbergen [Leeuw 1883, blz. 19] 

Verviers

Stad in de provincie Luik.

algemeen

=het plattelandsdistrict Verviers van de provincie Luik omvat in 1826 40 gemeenten met in totaal 60.452 inwoners [Gosselin, blz. XXXVI]
BRONNENliteratuurGosselin, J.J., Alphabetische naamlijst der gemeenten en derzelver onderhoorigheden ...etc, Amsterdam 1826, blz. XXXVIoverige bronnenDDB

Verwolde

algemeen

heerlijkheid

-In 1814 is mr. Allard Philip Reinier Carel van der Borch heer van Verwolde en Vorden en benoemd in de ridderschap van Gelderland [Adel1925, blz. 25]
BRONNENliteratuurB.M. Gelre V, p. 382 (1525) Wijnpersse, Statistiek, p. 381 (1854)overige bronnenDDB

Veulen

algemeen

literatuur

Hardenberg, Maastrichtse, p. 46 (1206)

overige bronnen

DDB

Veur

algemeen

Uit 1740 dateert een kaart van de plaats Overdam gelegen in de vrije heerlijkheid Veur [ARA, Verslagen 1888, blz. 25]

literatuur

Chijs, Munten, blz. 40 (m.e.)

Gouw, Ambacht, pp. 17 (1611), 19 (1646), 47 (1725), 77(1611)

overige bronnen

DDB


Veurne

Stad in West-Vlaanderen. Ook Fürnes

algemeen

=in 1826 is Veurne behalve een stad ook de naam van een plattelandsdistrict. Het district omvat 26 plattelandsgemeenten met 19.792 inwoners [Gosselin, blz. XXXVIII]
BRONNENliteratuurBaelde, Domeingoederen, pp. 50 (1556), 181 e.v.(1551)Blockmans/Prevenier, Armoede, pp. 513 (1469), 515 (id) Costumen ende Usantien van 't Princellick Leen-Hof van der Burch van Veurne, Gendt 1774Gosselin, J.J., Alphabetische naamlijst der gemeenten en derzelver onderhoorigheden ...etc, Amsterdam 1826, blz. XXXVIIIHeinderycx, Pauwel, Jaerboeken van Veurne en Veurnambacht, Veurne deel I 1853, deel II 1854, deel III 1855deel IV 1857Henne, Histoire II, p. 127 (1517); V, p. 321 (1515); VII, p. 313 (1541) Hoorn, Willem A. van, Missive ende de Documenten van den Heere Grave van Hornes, waer in klaer wordt gedemonstreert hoe het sigh heeft toegedragen in het belegh van de Stadt Veurne, Den Haag 1693Lyon/Verhulst, Medieval, pp. 20 (m.e.), 24 (12e e), 28 (id) Smidt/Rompaey, Chronologische III, pp. 390 (1539), 398 (id), 425 (id) Smidt/Strubbe, Chronologische I, pp. 314 (1497), 446 (1495), 472 (1503) Smidt/Strubbe/Rompaey, Chronologische II, pp. 12 (1504), 409 (1527), 470 (1529)overige bronnenDDB

Vianden

Abdis Ermina schenkt in 697 of 698 aan bisschop Willibrord de kerk van de H. Drievuldigheid en de H. Maagd, en van de apostelen St. Petrus en St. Paulus, met het klooster te Echternach, verder haar aandeel in de villa Echternach en een wijngaard op den berg Vianden [Muller/Bouman, Oorkondenboek I, nr. 7, blz. 3]

Vianen

Plaats in Utrecht

algemeen

Vianen heeft in 1544 een leenhof.

heerlijkheid

Jan Wolfert van Brederode (1599-1655) was heer van Vianen en Ameide [Kobus, blz. 254; Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 90]Zweder, heer van Beusichem en Vianen, stamvader heren van Vianen (ca 1207-1286) Gijsbert, heer van Vianen (1371) [Nijhoff blz. VI]

rechtspraak

raad in de kamer van justitiein 1792 wordt jhr mr. Pieter Jacob de Bije [1766-1836] door de Staten benoemd tot raad  [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 110]
BRONNENliteratuurBergh, Berigten, p. 465 (1725)Blink, Geschiedenis I, p. 288 (1753)Kobus/de Rivecourt, Biographisch A-H, blz  254Kuyk, Levend, p. 277 (1407)Meester, Onderzoek, pp. 63 (1584), 65 (16e-17e e) Navorscher XI, p. 332 (1725) Nijhoff, Is.An., Gedenkwaardigheden uit de Geschiedenis van Gelderland, door onuitgegevene oorkonden opgehelderd en bevestigd, derde deel, Willem en Reinald IV, hertogen van Gelre uit het huis van Gelre, Arnhem 1839, blz. VISickenga, Omwenteling, p. 16 (18e e) Verloren van Themaat, Geschiedenis, p. 211 (1798)Verwoert, Hermanus, Handwoordenboek der vaderlandsche geschiedenis volgens de nieuwste en beste bronnen bewerkt, deel 1 [A-K], Nijmegen 1851, blz. 90, 110overige bronnenDDB

Schreiben an Louise Christine von Brederode, geb. Solms (1668); Briefe, teils ohne Nennung des Absenders oder Adressaten, u.a. von de Marolles (1688-1703); Schuldverschreibung von Simon Henrich und Amalie zur Lippe gegenüber dem Jacques de l¿Homme de La Fare (1692); Schreiben zur geplanten Übertragung des Predigeramtes in Vianen an Hendrik Willem Gordon (1703); Auszug aus Synodalentscheidung von Alkmaar (1698) über H.W. Gordon; Empfehlungsschreiben für ihn; Eingaben des Praeses B. Frykenius an den Rat von Vianen; Nachlaßfragen des Otto van Cattenburch; Liste der Einkünfte aus Vianen (1701); Konzepte für Bestallungsschreiben des Wolfert van Cattenburch; Auszug aus Bericht des braunschweig-celleschen Botschafters Valentin Siegel (1687); Konzept eines Schreibens an die Generalstaaten wegen der lippischen Übernahme von Vianen; Memorandum zu Kapitalzahlungen; Prozeß über Nachlaß der Hedwig von Brederode; Gerichtsentscheidungen; Memorandum zur Frage des Brederodischen Fideikomiß'; E. Gordons Bericht über Steuerzahlungen aus Vianen an benachbarte Provinzen (1690); Anweisung zur Prüfung eines Aspiranten auf eine Prokuratorenstelle in Vianen (1692); Schuldverschreibung gegenüber Albrecht zu Dohna (1671); Auszüge aus dem Register von Lexmond; Fragekatalog Amalies zur Lippe an eine Gräfin von Berg, Kanonisse zu Essen, über die Pflichten von Stiftsdamen; Simon Henrich zur Lippe über Einkünfte des Deichgrafen Johan André van der Muelen (1693); Ernennungsschreiben für Otto van der Laken zum Gerichtsschreiber (1699); Zahlungen an Wolfert van Cattenburch wegen Ansprüchen seines Vaters Otto; Einkünfte des Deichgrafen; Schriftgut zum Prozeß des Fiskals Frederick Rosenboom gegen die Herrschaft Vianen; Eingabe des Müllers Adriaen van den Andel über Pacht der Mühle in Ameide; Urteil gegen Erben der Hedwig von Brederode in Schuldensachen (1688); Schreiben zum Prozeß gegen Seligmann Levi; Schreiben an V. Siegel (zie DDB  onder Andel]

Vier bannen van Duiveland

Zie Duiveland. 


Vierlingsbeek

algemeen

literatuur

W.D.B.I.U.A. 1873, 8 februari, p. 3

overige bronnen

DDB

Vierpolders

algemeen

literatuur

W.D.B.I.U.A. 1874, 22 augustus, p. 2

overige bronnen

DDB

Viersel

algemeen

Viersel is mogelijk de villa Sprusdare geweest op de rivier Huita of Hnita.

Rauching (Rohingus) en zijne vrouw Bebelina schenken in de periode 695-726 aan de kerk van St. Petrus en St. Paulus te Antwerpen, staande onder beheer van bisschop Willibrord, een landgoed te „Sprusdare" in de gouw Rijen, en de helft van zijne moederlijke erfgoederen te Wyneghem [Muller/Bouman, Oorkonden I, nr. 1, blz. 1]

Viersen

algemeen

literatuur

Venner, Inventaris, p. 107 (1671)

overige bronnen

DDB

Viesville

algemeen

literatuur

Baelde, Domeingoederen, pp. 310-312 (1551)

overige bronnen

DDB

Vieux -Waleffe

algemeen

literatuur

Baelde, Domeingoederen, pp. 97-99 (1551)

overige bronnen

DDB

Vijlen

algemeen

literatuur

Eversen, Bijdragen, p. 175 (Rep)

overige bronnen

DDB

Vilsteren

Dorp in Overijssel bij Ommen

algemeen

literatuur

Doorninck, Tijdrekenkundig V, p. 13 (1496)

overige bronnen

DDB

Vilvoorde

algemeen

literatuur

Baelde, Domeingoederen, pp. 39 (16e e), 78 (1551), 99-102 (id) 

Henne, Histoire VIII, p. 274 (1546)

overige bronnen

DDB

Vinckambacht

algemeen

literatuur

Baelde, Domeingoederen, p. 157 (1551)

overige bronnen

DDB

Vinkeveen

algemeen

literatuur

Rootselaar, Rekening, p. 32 (1585-1586)

overige bronnen

DDB

Virton

algemeen

=in 1826 bestaat het plattelandskwartier Virton uit 34 plattelandsgemeenten waar 30.154 mensen wonen [Gosselin, blz. L].
BRONNENliteratuurBaelde, Domeingoederen, pp. 137-139 (1551)Gosselin, J.J., Alphabetische naamlijst der gemeenten en derzelver onderhoorigheden ...etc, Amsterdam 1826, blz. Loverige bronnen