Europees Belastingrecht


Aanbevelingen

C-322/88

C-279/93

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 66-67

Aansprakelijkheid bij rechtsschending

Algemeen

Er wordt in dit verband in herinnering gebracht dat, blijkens de constante rechtspraak van het Hof de drie omstandigheden waaronder een Lidstaat gehouden is schade te herstellen die aan particulieren is toegebracht door verwijtbare schendingen van het recht van de Unie zijn:

(1) de regel moet als voorwerp hebben het verlenen van rechten aan particulieren,

(2) de schending moet voldoende ernstig zijn, en

(3) er moet een rechtstreeks causaal verband bestaan tussen de schending van de op de staat rustende verplichting en de toegebrachte schade (zie C-46/93, Brasserie du Pêcheur/Duitsland, C-48/93, The Queen/Factortame, C-424/97, Haim, par. 36 en C-445/06, Danske Slagterier) [C-379/10, 24-11-2011, Commissie/Italië, par. 40]

Voor een andere invulling van voorwaarde 2 bij niet-omzetten van een richtlijn, zie [C-6/90, Francovich en C-9/90, Bonifaci]

Beroep wegens niet-nakoming

Dienaangaande heeft het Hof verklaard dat het beginsel dat een lidstaat aansprakelijk is voor schade die particulieren lijden als gevolg van schendingen van het recht van de Unie die hem kunnen worden toegerekend, geldt voor alle gevallen van schending van dat recht, ongeacht het orgaan van de lidstaat waarvan de handeling of het verzuim de schending uitmaakt, en onder een aantal bijzondere voorwaarden ook geldt voor de rechterlijke instanties [par. 86] (zie Köbler, C‑224/01, punten 31 en 33‑36; Traghetti del Mediterraneo, C‑173/03, punten 30 en 31; Commissie/Spanje, C‑154/08, punt 125)

Hieraan moet worden toegevoegd dat wanneer een nationale rechterlijke instantie het recht van de Unie schendt, op grond van de artikelen 258 VWEU tot en met 260 VWEU de zaak bij het Hof aanhangig kan worden gemaakt om die niet-nakoming door de betrokken lidstaat te doen vaststellen [par. 87] (zie Commissie/Italië, C-129/00, punten 29, 30 en 32 [Advies 1/09, 08-03-2011].

Grondslag

De op de Lid-Staten rustende verplichting tot vergoeding van die schade vindt tevens haar grondslag in artikel 5 EEG-Verdrag, dat de Lid-Staten verplicht alle algemene of bijzondere maatregelen te treffen om de nakoming van het gemeenschapsrecht te verzekeren en, bijgevolg, om de onwettige gevolgen van een schending van het gemeenschapsrecht ongedaan te maken. [C-6/90, Francovich en C-9/90, Bonifaci]

Schendingen

Dienstfout

In aansprakelijkheidszaken op basis van artikel 40 heeft het Hof zich echter niet enkel uitgesproken over het al dan niet bestaan van een dienstfout, maar heeft het steeds de aard van de dienstfout gepreciseerd door middel van kwalificaties als „niet te verontschuldigen vergissingen" (zaken 14/60, 16/60, 17/60, 20/60, 24/60, 26/60, 27/60 en 1/61, Meroni e. a.), „ernstige verwaarlozing bij het uitoefenen van de verplichting tot toezicht" (zaken 19/60, 21/60, 2/61, en 3/61, Fives Lille Caii), of „duidelijk tekort aan zorgvuldigheid" (zaken 29/63, 31/63, 36/63, 39/63-47/63, 50/63 en 51/63, Usines de la Providence). Uit deze rechtspraak, gelezen in het licht van de conclusies van de advocaten-generaal, blijkt dat het Hof zich weliswaar niet volledig heeft aangesloten bij hun voorstellen om de ernst van de fout die nodig is om tot aansprakelijkheid van de Gemeenschap te leiden, te omschrijven volgens de aard van de betrokken werkzaamheden (zie Lagrange, Jurispr. 1961, blz. 361 e. v., en Roemer, Jurispr. 1961, blz. 463 e. v.), doch het heeft wel rekening gehouden met de kenmerken van die werkzaamheden door in elke zaak de dienstfout die de aansprakelijkheid van de Gemeenschap meebracht, te kwalificeren. (...). Of de Gemeenschap aansprakelijk is, hangt niet enkel af van het bestaan van een aldus gekwalificeerde dienstfout en van schade, maar ook van een — door de verzoeker te bewijzen — rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de dienstfout en de schade (zaken 9/60 en 12/60, Vloeberghs en zaak 18/60, Worms) [363/88 en 364/88, 30-01-1992, Finsider e.a./Commissie, resp. Falck/Commissie].

Niet-omzetten richtlijn

Wanneer een Lid-Staat niet voldoet aan de krachtens artikel 189, derde alinea, EEG-Verdrag op hem rustende verplichting alle maatregelen te nemen die nodig zijn om het door een richtlijn voorgeschreven resultaat te bereiken, moet er ter verzekering van de volle werking van deze gemeenschapsrechtelijke bepaling een recht op schadevergoeding bestaan wanneer aan drie voorwaarden is voldaan. In de (1) eerste plaats moet het door de richtlijn voorgeschreven resultaat de toekenning van rechten aan particulieren inhouden, in de (2) tweede plaats moet de inhoud van die rechten kunnen worden vastgesteld op basis van de bepalingen van de richtlijn, en ten slotte moet er (3) een causaal verband bestaan tussen de schending van de op de staat rustende verplichting en de door de benadeelde personen geleden schade.

Bij gebreke van een gemeenschapsregeling staat het aan de staat om in het kader van het nationale aansprakelijkheidsrecht de gevolgen van de veroorzaakte schade ongedaan te maken. De formele en materiële voorwaarden die door de onderscheiden nationale wettelijke regelingen ter zake van schadevergoeding zijn vastgesteld, mogen echter niet ongunstiger zijn dan die welke voor gelijksoortige nationale vorderingen gelden en zij mogen niet van dien aard zijn, dat zij het verkrijgen van schadevergoeding nagenoeg onmogelijk of uiterst moeilijk maken. [C-6/90, Francovich en C-9/90, Bonifaci]

Nadere informatie

Zie ook onder Richtlijnen (schadevergoeding bij niet-omzetting richtlijn)


BRONNENAansprakelijkheid van de (decentrale) overheid, Europa DecentraalThe action for damages in community law. Ton Heukels & Alison McDonnell, Rijksuniversiteit te Leiden. Europa Instituut,T.M.C. Asser Instituut, blz. 311 e.v., 363 e.v.Judicial protection in the European Union, Henry G. Schermers/Denis F. Waelbroeck, par. 1089 e.v.

Accijnzen

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 201-211

Advies Hof van Justitie

Alvorens die drie vragen te beantwoorden moet in herinnering worden gebracht dat luidens artikel 218, lid 11, VWEU een lidstaat, het Europees Parlement, de Raad of de Commissie het advies van het Hof van Justitie kan inwinnen over de verenigbaarheid van een voorgenomen overeenkomst met de Verdragen. Deze bepaling dient ter voorkoming van de complicaties die zouden ontstaan indien de verenigbaarheid met de Verdragen van internationale akkoorden die de Unie binden, in rechte werd aangevochten (zie advies 2/94 van 28 maart 1996, Jurispr. blz. I‑1759, punt 3, en advies 1/08 van 30 november 2009, Jurispr. blz. I‑11129, punt 107)[Advies 1/09].


Alcohol en alcoholhoudende produkten

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 208


Accijnzen

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 116-200


Algemene beginselen van gemeenschapsrecht

Evenredigheidsbeginsel

In dat verband is het in de eerste plaats vaste rechtspraak dat wanneer de nationale autoriteiten maatregelen tot uitvoering van een regeling van de Unie vaststellen, zij hun discretionaire bevoegdheid dienen uit te oefenen met inachtneming van de algemene beginselen van het recht van de Unie, waaronder het evenredigheidsbeginsel (C-313/99, Mulligan e.a.,punten 35 en 36; C‑231/00, C‑303/00 en C‑451/00, Cooperativa Lattepiù e.a., punt 57; C‑496/04, Slob, punt 41).

Overeenkomstig dat beginsel moeten de maatregelen die de lidstaten mogen vaststellen geschikt zijn ter bereiking van het gestelde doel en niet verder gaan dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is (C-434/02, Arnold André, punt 45; C-210/03, Swedish Match, punt 47; C-453/03, C-12/04, C-13/04, C-194/04, ABNA e.a., punt 68) [C-145/10, Eva-Maria Painer/Standaard VerlagsGmbH e.a, punten 105 en 106].

Volgens het in artikel 13 van richtlijn 2009/28 verankerde evenredigheidsbeginsel, dat deel uitmaakt van de algemene beginselen van het Unierecht, mogen de door de lidstaten op dit gebied getroffen maatregelen niet buiten de grenzen treden van hetgeen geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de legitieme doelstellingen die met de betrokken regeling worden nagestreefd, met dien verstande dat wanneer een keuze mogelijk is tussen meerdere geschikte maatregelen, die maatregel moet worden gekozen die de minste belasting met zich brengt, en dat de veroorzaakte nadelen niet onevenredig mogen zijn aan het nagestreefde doel (C-331/88, Fedesa e.a., punt 13 en C-133/93, C-300/93 en C-362/93, Crispoltoni e.a., punt 41) [C-2/10, Azienda Agro-Zootecnica Franchini Sarl, Eolica di Altamura Srl/Regione Puglia].

Met betrekking tot het tweede punt zij eraan herinnerd, dat het door de nationale rechter aangehaalde evenredigheidsbeginsel volgens vaste rechtspraak van het Hof tot de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht behoort . Ingevolge dit beginsel zijn maatregelen waarbij de deelnemers aan het economisch verkeer financiële lasten worden opgelegd, slechts wettig indien zij geschikt en noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de legitieme doelstellingen die met de betrokken regeling worden nagestreefd . Daarbij geldt, dat wanneer een keuze tussen meerdere geschikte maatregelen mogelijk is, die maatregel moet worden gekozen die de minste belasting met zich brengt, terwijl voorts de op te leggen lasten niet onevenredig mogen zijn aan het nagestreefde doel (zaak 265/87, Schraeder, punt 21) [C-8/89, Vincenzo Zardi/Consorzio agrario provinciale di Ferrara].

Op de vijfde vraag dient daarom te worden geantwoord, dat het gemeenschapsrecht zich er niet tegen verzet, dat een Milk Marketing Board producenten die in een bepaald gebied van het Verenigd Koninkrijk gepasteuriseerde melk produceren en deze aldaar aan anderen dan die Milk Marketing Board verkopen, financiële lasten oplegt, wanneer deze producenten de bepalingen van de toepasselijke regeling voor de verhandeling van melk overtreden, mits deze lasten in overeenstemming zijn met de algemene beginselen van gemeenschapsrecht, in het bijzonder met het evenredigheidsbeginsel [372/88, Milk Marketing Board of England and Wales/Cricket St Thomas Estate].

Uit deze overwegingen volgt tevens, dat de in geding zijnde maatregel niet onevenredig is aan de beoogde doeleinden [C-370/88, Marshall]

Gelijkheidsbeginsel

Aangaande artikel 40, lid 3, EEG-Verdrag volgt uit het arrest van 26 april 1988 (zaak 207/86, Apesco, Jurispr. 1988, blz. 2151, r. o. 23), dat de Lid-Staten rekening moeten houden met het gelijkheidsbeginsel, wanneer zij maatregelen ter uitvoering van een communautaire verordening houdende ordening der landbouwmarkten treffen, die enkel hun eigen onderdanen raken.

(...). Zulk een verschil in behandeling kan evenwel slechts een bij artikel 40, lid 3, EEG-Verdrag verboden discriminatie vormen indien het willekeurig is, dat wil zeggen indien er geen voldoende rechtvaardiging voor bestaat en het niet op objectieve criteria berust [C-370/88, Marshall]

Rechtszekerheidsbeginsel

Het is vaste rechtspraak dat in de regel het rechtszekerheidsbeginsel zich ertegen verzet dat het tijdstip van ingang van een besluit van de Unie op een aan de bekendmaking ervan voorafgaand tijdstip wordt bepaald, behoudens wanneer dat uitzonderlijk noodzakelijk is voor het te bereiken doel en het gewettigd vertrouwen der betrokkenen naar behoren in acht is genomen (zie Falck en Acciaierie di Bolzano/Commissie, C‑74/00 P en C‑75/00 P, punt 119, en Bavaria, C‑120/08, punt 40)

[C-4/10 en C-27/10, Bureau national interprofessionnel du Cognac, in tegenwoordigheid van: Gust. Ranin Oy].

Ambtshalve beoordeling beroep

In een geding dat betrekking heeft op ter vrije beschikking van partijen staande burgerlijke rechten en verplichtingen, behoort de nationale rechter dwingende bepalingen als de artikelen 3, sub f, 85, 86 en 90 van het Verdrag ook dan toe te passen, wanneer daarop door de procespartij die bij de toepassing belang heeft, geen beroep is gedaan, indien het nationale recht hem deze toepassing mogelijk maakt.

Het staat immers aan de nationale rechter om ingevolge het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde samenwerkingsbeginsel de rechtsbescherming te verzekeren welke voor de justitiabelen voortvloeit uit de rechtstreekse werking van gemeenschapsrechtelijke bepalingen.

Het gemeenschapsrecht verplicht de nationale rechter er evenwel niet toe, ambtshalve een middel op te werpen ontleend aan schending van gemeenschapsbepalingen, wanneer hij voor het onderzoek van dat middel de hem passende lijdelijkheid zou moeten verzaken door buiten de rechtsstrijd van partijen te treden en zich te baseren op andere feiten en omstandigheden dan die welke de partij die bij de toepassing belang heeft, aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd. [C-430/93, Van Schijndel en C-431/93, Van Veen]

Arbitrageverdrag

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 333-348

Benzineaccijns

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 219-222

Beroep

De ontvankelijkheid van het beroep is niet bestreden en ontmoet ambtshalve bij het Hof geen bezwaar [6/54. Nederland/Hoge Autoriteit EGKS].

Beroep op schadevergoeding

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 55

Beroep tot nietigverklaring

Vatbaar voor beroep

Om te beginnen zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak van het Hof (zaak 22/70, Commissie/Raad) beroep tot nietigverklaring openstaat met betrekking tot alle door de instellingen getroffen bepalingen — ongeacht hun aard of vorm — die beogen rechtsgevolgen teweeg te brengen Vervolgens dient te worden opgemerkt, dat interne instructies in beginsel enkel binnen de administratie rechtsgevolgen hebben en geen rechten of verplichtingen scheppen tegenover derden. Zij vormen derhalve geen bezwarende besluiten waartegen als zodanig een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 173 van het Verdrag kan worden ingesteld (zaak 190/84, Les Verts, punt 8) [366/88, Frankrijk/Commissie].

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 55-56

Beroep wegens nalaten

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 55

Beroep wegens niet-nakoming

Hieraan moet worden toegevoegd dat wanneer een nationale rechterlijke instantie het recht van de Unie schendt, op grond van de artikelen 258 VWEU tot en met 260 VWEU de zaak bij het Hof aanhangig kan worden gemaakt om die niet-nakoming door de betrokken lidstaat te doen vaststellen (zie Commissie/Italië, C‑129/00, punten 29, 30 en 32) [Advies 1/09].

Volgens vaste rechtspraak kan een Lid-Staat zich niet op nationale bepalingen, praktijken of situaties beroepen om de niet-

nakoming van uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende verplichtingen te rechtvaardigen [C-6/89, Commissie/België].

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 54-55

Beschikkingen

Een handeling van het bevoegde orgaan, bestemd om rechtsgevolgen in het leven te roepen en genomen ter afsluiting van de interne behandeling door dit orgaan, waarmede het zich definitief uitspreekt in een vorm die de handeling duidelijk als beschikking kwalificeert 54/65

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 65

Besluit

Ingangstijdstip

Het is vaste rechtspraak dat in de regel het rechtszekerheidsbeginsel zich ertegen verzet dat het tijdstip van ingang van een besluit van de Unie op een aan de bekendmaking ervan voorafgaand tijdstip wordt bepaald, behoudens wanneer dat uitzonderlijk noodzakelijk is voor het te bereiken doel en het gewettigd vertrouwen der betrokkenen naar behoren in acht is genomen (zie met name arresten van 24 september 2002, Falck en Acciaierie di Bolzano/Commissie, C‑74/00 P en C‑75/00 P, Jurispr. blz. I‑7869, punt 119, en 22 december 2010, Bavaria, C‑120/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 40) [C-4/10 en C-27/10, Bureau national interprofessionnel du Cognac, in tegenwoordigheid van: Gust. Ranin Oy].

Terugwerkende kracht

Zie hiervoor C-4/10 en C-27/10

Biobrandstoffenbelasting

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 217-219

Communautair douanevervoer

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 210-211

COREPER = Comité van permanente vertegenwoordigers

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 39

Détournement de pouvoir

Zelfs indien de Hoge Autoriteit zich naast andere motieven, die haar optreden wel rechtvaardigden, zou hebben laten leiden door een niet gerechtvaardigd motief, te weten de bedoeling sancties tegen schuldige ondernemingen te vermijden, dan zouden de Beschikkingen daardoor nog geen „détournement de pouvoir" opleveren, voor zover zij althans geen inbreuk maken op het wezenlijke doel, namelijk het verbod van oneerlijke concurrentie en discriminatie. Op de hierboven onder I uiteengezette gronden is het Hof van oordeel, dat dit laatste niet het geval is [1/54, Frankrijk/Hoge Autoriteit EGKS; 2/54, Italië/Hoge Autoriteit EGKS; 3/54, Assider/Hoge Autoriteit EGKS].

...het is derhalve niet mogelijk de bestreden Beschikking te beschouwen als een maatregel waarbij doeleinden worden nagestreefd welke strijdig zijn met het doel waarvoor de bevoegdheid om maximumprijzen vast te stellen aan de Hoge Autoriteit was gegeven [6/54, Nederland/Hoge Autoriteit EGKS].

Dieselaccijns

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 219-222

Directe belastingen

Algemeen

Volgens vaste rechtspraak zijn de lidstaten, hoewel de directe belastingen tot hun bevoegdheid behoren, niettemin verplicht deze bevoegdheid in overeenstemming met het recht van de Unie uit te oefenen (Tankreederei I, C‑287/10) [C-9/11,

Waypoint Aviation S tegen de Belgische Staat/FOD Financiën].

Volgens vaste rechtspraak zijn de lidstaten, hoewel de directe belastingen tot hun bevoegdheid behoren, niettemin verplicht deze bevoegdheid in overeenstemming met het Unierecht uit te oefenen (C-334/02, Commissie/Frankrijk, punt 21; C-155/09, Commissie/Griekenland, punt 39; C-10/10, Commissie/Oostenrijk, punt 23). Dienaangaande is irrelevant dat partijen het oneens zijn over de kwalificatie van de betrokken registratierechten als directe of indirecte belastingen aangezien de lidstaten, zoals de Commissie in haar verzoekschrift opmerkt, bij gebreke van harmonisatiemaatregelen betreffende de registratierechten hun bevoegdheid met inachtneming van het Unierecht moeten uitoefenen. Deze rechten moeten dus op soortgelijke wijze als de verenigbaarheid van directe belastingen met het Unierecht worden onderzocht [C-250/08, Commissie/België, punten 33-34]

Om te beginnen zij eraan herinnerd dat er tussen de Commissie en de Republiek Hongarije onenigheid bestaat over de vraag of de litigieuze belasting moet worden gekwalificeerd als directe of als indirecte belasting. Dienaangaande moet worden vastgesteld dat, ongeacht de vraag of, in casu, die belasting een directe of een indirecte belasting is, deze binnen de Unie niet is geharmoniseerd en dus valt onder de bevoegdheid van de lidstaten, die, volgens vaste rechtspraak van het Hof, bij de uitoefening van deze bevoegdheid het Unierecht in acht moeten nemen (C-334/02, Commissie/Frankrijk, punt 21; C-155/09, Commissie/Griekenland, C‑155/09, punt 39; C-10/10, Commissie/Oostenrijk, punt 23). Derhalve moet worden onderzocht of – zoals de Commissie betoogt – de bepalingen van de nationale wettelijke regeling inzake de belasting op de overdracht van onroerende zaken onder bezwarende titel, en met name § 2, lid 2, juncto § 21, lid 5, van de belastingwet, een beperking vormen van het vrij verkeer van personen en de vrijheid van vestiging, zoals neergelegd in de artikelen 18 EG, 39 EG en 43 EG alsmede de artikelen 28 en 31 van de EER-Overeenkomst. [C-253/09, Commissie/Hongarije, punten 41-43]


Inkomstenbelasting

Discriminatie

Opbrengsten lening voor in andere lidstaat te gebruiken goed

In onderhavig geval staat vast dat een nationale bepaling als die in het hoofdgeding, waarbij de opbrengsten van een lening ter financiering van de aankoop van een goed waarvan het gebruiksrecht is overgedragen aan een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap, een minder voordelige fiscale behandeling krijgen dan de opbrengsten van een lening ter financiering van de aankoop van een goed dat wordt gebruikt door een op het nationale grondgebied gevestigde vennootschap, de ondernemingen die aanspraak kunnen maken op dat belastingvoordeel kan ontmoedigen diensten te verrichten die strekken tot financiering van de aankoop van goederen waarvan het gebruiksrecht bedoeld is om te worden overgedragen aan in andere lidstaten gevestigde marktdeelnemers (arresten Jobra, punt 24, en Tankreederei I, punt 17) (...). Rekening houdend met de mogelijke weerslag van het belastingvoordeel op de door de lener gedragen kosten van de lening, omstandigheid die overigens in onderhavig geval is gebleken zoals is vastgesteld in punt 8 van dit arrest, kan zulk een bepaling evenzo de ondernemingen die een goed wensen aan te kopen door middel van een lening, ontmoedigen om voor in andere lidstaten gevestigde marktdeelnemers diensten te verrichten die de overdracht van het gebruiksrecht van dat goed meebrengen, zoals verhuurdiensten. (...).

Bovendien, indien de onderneming die een goed verkrijgt door middel van een lening die recht geeft op het belastingvoordeel en evenmin alle vennootschappen van dezelfde groep het gebruiksrecht krachtens die bepaling aan dergelijke marktdeelnemers kunnen overdragen, dan kan die bepaling ook vennootschappen ontmoedigen grensoverschrijdende activiteiten te verrichten die de overdracht van dat gebruiksrecht meebrengen [C-9/11, Waypoint Aviation S tegen de Belgische Staat /FOD Financiën].

Geen aftrek registratierecht

Volgens de rechtspraak van het Hof inzake directe belastingen zijn de situatie van ingezetenen en die van niet-ingezetenen van een staat weliswaar in de regel niet vergelijkbaar aangezien het inkomen dat een niet-ingezetene op het grondgebied van een staat verwerft, meestal slechts een deel is van zijn totale inkomen, waarvan het zwaartepunt is geconcentreerd op de plaats waar hij woont, en de persoonlijke draagkracht van de niet-ingezetene, die voortvloeit uit zijn totale inkomen en zijn persoonlijke situatie en zijn gezinssituatie, het gemakkelijkst kan worden beoordeeld op de plaats waar hij het centrum van zijn persoonlijke en vermogensrechtelijke belangen heeft; die plaats is doorgaans zijn gebruikelijke woonplaats (C-279/93, Schumacker, punten 31 en 32; arrest van 16 mei 2000, Zurstrassen, C‑87/99, Jurispr. blz. I‑3337, punt 21, en arrest Wallentin, reeds aangehaald, punt 15). Derhalve is de uitsluiting door een lidstaat van niet-ingezetenen van bepaalde belastingvoordelen die hij ingezetenen verleent, zoals het Koninkrijk België benadrukt, in de regel niet discriminerend, gelet op de objectieve verschillen tussen de situatie van ingezetenen en die van niet-ingezetenen zowel wat de inkomstenbron als wat de persoonlijke draagkracht of de persoonlijke en gezinssituatie betreft (zie arrest Schumacker, reeds aangehaald, punt 34; arrest van 12 juni 2003, Gerritse, C‑234/01, Jurispr. blz. I‑5933, punt 44, en arrest Wallentin, reeds aangehaald, punt 16) [C-250/08, Commissie/België, punten 55-56].

Discriminatieverbod

Algemeen

Directe discriminatie

Bij directe discriminatie wordt onderscheid gemaakt op basis van een bepaald kenmerk van een groep

--literatuur--

Schols-van Oppen, E.M.F., Inleiding pensioenrecht, 1e druk, Monografieën Sociaal Recht nr. 51, Kluwer Alphen aan den Rijn 2010, blz. 241-242

Indirecte discriminatie

Van indirecte discriminatie is sprake als een naar het schijnt neutrale bepaling, maatregel of handelwijze bepasalde groepen toch op een onevenredige manier worden gediscrimineerd.

--literatuur--

Schols-van Oppen, E.M.F., Inleiding pensioenrecht, 1e druk, Monografieën Sociaal Recht nr. 51, Kluwer Alphen aan den Rijn 2010, blz. 242-243

--jurisprudentie--

Schröder C-50/96, 10-02-2000

Seymour, HvJ EG 9 februari 1999, nr. C-167/77

Bilka/Weber 170/84, 13-05-1986 (Schols, Verboden 34,65)

Objectieve rechtvaardiging

Algemeen

Jenkins 96/80, 31-03-1981

Bilka/Weber 170/84, 13-05-1986

Legitimiteit

Jenkins 96/80, 31-03-1981

Bilka/Weber 170/84, 13-05-1986

Doelmatigheid

Jenkins 96/80, 31-03-1981

Bilka/Weber 170/84, 13-05-1986

Proportionaliteit

Jenkins 96/80, 31-03-1981

Bilka/Weber 170/84, 13-05-1986

Voorbeelden

Art. 12

Binnen de werkingssfeer van dit Verdrag en onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden

Dool, R.P. van den, Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen, Deventer 2009, blz. 242

Art. 18

Dool, R.P. van den, Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen, Deventer 2009, blz. 242-243

Art. 28

Invoerbeperkingen. Zie vrij goederenverkeer

Art. 29

Uitvoerbeperkingen Zie vrij goederenverkeer

Art. 39

Art. 40

Art. 41

Art. 42

Zie vrij verkeer werknemers

Dool, R.P. van den, Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen, Deventer 2009, blz. 243

Art. 43

Art. 44

Art. 45

Art. 46

Art. 47

Art. 48

Zie vrijheid van vestiging

Dool, R.P. van den, Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen, Deventer 2009, blz. 243

Art. 49

Art. 50

Art. 51

Art. 52

Art. 53

Art. 54

Art. 55

Zie vrij verkeer van diensten

Art. 56

Art. 57

Art. 58

Art. 59

Art. 60

Zie vrij verkeer van kapitaal

Doorschuiving

C-436/00

C-345/05

C-104/06

Douaneopslag

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002,


Douanerechten

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 201-211


Economisch en Sociaal Comite = ECOSOC

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 44-45


Economische en Monetaire Unie = EMU

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 31-33


Eerbiediging privéleven

In dat verband zij opgemerkt dat artikel 8, lid 1, van het Handvest bepaalt dat „[e]enieder recht [heeft] op bescherming van de hem betreffende persoonsgegevens”. Dat fundamentele recht houdt nauw verband met het in artikel 7 van het Handvest neergelegde recht op eerbiediging van het privé-leven (C-92/09 en C-93/09, Volker en Markus Schecke en Eifert, punt 47). In deze omstandigheden dient enerzijds te worden vastgesteld dat de eerbiediging van het in de artikelen 7 en 8 van het Handvest erkende recht op persoonlijke levenssfeer bij de verwerking van persoonsgegevens gelijk welke informatie betreft aangaande een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon (C-92/09 en C-93/09,Volker en Markus Schecke en Eifert, punt 52). Niettemin volgt uit de artikelen 8, lid 2, en 52, lid 1, van het Handvest dat aan dat recht, onder bepaalde voorwaarden, beperkingen kunnen worden gesteld. Bovendien moeten de lidstaten bij de omzetting van richtlijn 95/46 erop toezien dat zij zich baseren op een uitlegging daarvan die het mogelijk maakt een juist evenwicht tussen de verschillende door de rechtsorde van de Unie beschermde grondrechten te verzekeren (C-275/06, Promusicae, punt 68). Wat de door artikel 7, sub f, van richtlijn 95/46 vereiste afweging betreft, kan er rekening mee worden gehouden dat de ernst van de aantasting door die verwerking van de grondrechten van de betrokkene kan verschillen naargelang van de vraag of de desbetreffende gegevens reeds in voor het publiek toegankelijke bronnen zijn opgenomen [C-408/10, ASNEF/Administracion del Estado en FECEMD/Administracion del Estado, par. 41-44]


EEG-Verdrag

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 26-27

EER-Verdrag

Dool, R.P. van den, Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen, Deventer 2009, blz. 239-240

EGKS-Verdrag

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 25-26

Eigen rechtsorde van de Unie

Volgens vaste rechtspraak van het Hof hebben de Verdragen tot oprichting van de Unie, anders dan gewone internationale verdragen, een nieuwe rechtsorde in het leven geroepen die over eigen instellingen beschikt, ten gunste waarvan de lidstaten hun soevereine rechten op steeds breder terrein hebben beperkt en waarvan niet alleen de lidstaten, maar ook hun onderdanen de subjecten zijn (Van Gend & Loos, 26/62 en Costa, 6/64). De wezenlijke kenmerken van de aldus opgerichte rechtsorde van de Unie zijn, inzonderheid, de voorrang ervan ten opzichte van het recht van de lidstaten en de rechtstreekse werking van een hele reeks op hun onderdanen en op henzelf toepasselijke bepalingen (Advies 1/91, punt 21) [Advies nr. 1/09].

6/64, Costa Enel


Emigratie

C-436/00

C-9/02

C-470/04

C-81/87

C-212/97

C-208/00

C-522/04


Emigratieheffing

Dool, R.P. van den, Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen, Deventer 2009, blz. 283-285

Energiebelasting

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 213-217

Erfenis

C-513/03

C-464/05

Euratom-verdrag

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 27

Europees Economisch Samenwerkingsverband

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 322-326


Europees Parlement

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 36-37


Europees Witboek 1985

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 28


Europese Akte 1986

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 28

Europese Centrale Bank

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 45

Europese Commissie

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 40-42

Europese Raad

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 39-40

Europese Rekenkamer

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 44

Europese Investeringsbank

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 45-46

Europese Ombudsman

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 46

Europese Top

Zie Europese Raad

Europese Vennootschap

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 326-332

Evenredigheidsbeginsel

Zie Proportionalitetsbeginsel

Exceptie van onwettigheid

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 55

Fusierichtlijn

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 249-292

C-28/95

Gedragscode

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 67, 295-301

Gemeenschapsrecht

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 59-67

Gemeenschapstrouw

C-188/09 Profaktor, 29-07-2010 (Norden Beginsel)

C-79/09 Commissie/Nederland, 25-03-2010 (Norden Beginsel)

C-244/08 Commissie/Italië, 16-07-2009

C-174/07 Commissie/Italië, 11-12-2008 (Norden Beginsel)

C-132/06 Commissie/Italië, 17-07-2008 (Norden Beginsel)

C-25/07 Sosnowska, 10-07-2008 (Norden Beginsel)

C-304/02 Commissie/Frankrijk, 12-07-2005 (Norden Beginsel)

C-382/02 Cimber Air, 16-09-2004 (Norden Beginsel)

C-495/01 Commissie/Finland, 15-07-2004 (Norden Beginsel)

C-463/02 Commissie/Zweden, 15-07-2004 (Norden Beginsel)

C-144/02 Commissie/Duitsland, 15-07-2004 (Norden Beginsel)

C-381/01 Commissie/Italië, 15-07-2004 (Norden Beginsel)

C-184/01 Office des Produits Wallons, 22-11(Norden Beginsel)-2001

C-78/00 Commissie/Italië, 25-10-2001 (Norden Beginsel)

C-45/95 Commissie/Italië, 25-06-1997 (Norden Beginsel)

C-287/91 Commissie/Italië, 03-06-1992 (Norden Beginsel)

C-120/88 Commissie/Italië, 26-02-1991 (Norden Beginsel)

C-106/89 Marleasing, 13-11-1990 (Norden Beginsel)

C-203/87 Commissie/Italië, 21-02-1989 (Norden Beginsel)

169/87 Commissie/Frankrijk, 13-07-1988 (Norden Beginsel)

3/86 Commissie/Italië, 28--06-1988 (Norden Beginsel)

257/86 Commissie/Italië, 21-06-1988 (Norden Beginsel)

122/87 Commissie/Italië, 24-05-1988 (Norden Beginsel)

125/86 Commissie/Italië, 24-11-1987 (Norden Beginsel)

124/86 Commissie/Italië, 24-11-1987 (Norden Beginsel)

80/86 Kolpinghuis, 08-10-1987 (Norden Beginsel)

278/83 Commissie/Frankrijk, 11-07-1985 (Norden Beginsel)

15/81, Gaston Schul I, 05-05-1982 (Norden Beginsel)

91/79 en 92/79 Commissie/Italië, 18-03-1980 (Norden Beginsel)

77/69 Commissie/België, 05-05-1970 (Norden Beginsel)


Hof van Justitie

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 42-44


Horizontale accijnsrichtlijn

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 202-205

Inbreukprocedure

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 60-61

Interne situatie

Het Unierecht kan evenwel niet worden toegepast op een zuiver interne situatie waarin er geen vrij verkeer binnen de Unie is uitgeoefend (zie in die zin arrest van 1 april 2008, Regering van de Franse Gemeenschap en Waalse Regering, C‑212/06, Jurispr. blz. I‑1683, punten 37 en 38).

Invoerrechten

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 210

Kapitaalbelasting

Overneming verliezen door vennoot

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of alleen de overneming van verliezen van een vennootschap door een vennoot ter uitvoering van een vóór het ontstaan van die verliezen gesloten overeenkomst tot overdracht van de bedrijfsresultaten een verrichting vormt die niet tot een vermeerdering van het vennootschappelijk vermogen van die vennootschap in de zin van artikel 4, lid 2, sub b, van richtlijn 69/335 leidt, of dat dit ook het geval is bij een overneming van verliezen ter uitvoering van een tevoren door de vennoot aangegane verbintenis die enkel de aanzuivering van de toekomstige verliezen dient te verzekeren. Meteen zij eraan herinnerd dat prestaties van een vennoot die een kapitaalvennootschap in de gelegenheid stellen haar vennootschappelijk vermogen te doen aangroeien zonder een vermeerdering van het vennootschappelijk kapitaal teweeg te brengen en die de waarde van de aandelen kunnen verhogen, krachtens artikel 4, lid 2, sub b, van richtlijn 69/335 aan het kapitaalrecht kunnen worden onderworpen.

Aangaande de eerste voorwaarde, inzake de vermeerdering van het vennootschappelijk vermogen, zij eraan herinnerd dat voor zover dit is omschreven als alle goederen die de vennoten in gemeenschap hebben gebracht, met de aanwas daarvan, de vermeerdering van het vennootschappelijk vermogen in beginsel betrekking heeft op elke vorm van vermeerdering van het vennootschappelijk vermogen van een kapitaalvennootschap (C-45/04, Aro Tubi Trafilerie, punt 34). Het Hof heeft aldus geoordeeld dat de overneming van de verliezen van een vennootschap door een van haar vennoten een prestatie vormt die een vermeerdering van het vennootschappelijk vermogen van die vennootschap meebrengt, voor zover het vennootschappelijk vermogen door de overneming weer op het peil komt dat het vóór het ontstaan van de verliezen had (arrest Siegen, reeds aangehaald, punt 13). Aangaande de tweede voorwaarde, inzake de verhoging van de waarde van de aandelen, zij opgemerkt dat, voor zover de overneming van de verliezen door een vennoot het vennootschappelijk vermogen weer op het peil brengt dat het vóór het ontstaan van die verliezen had, deze verrichting tot versterking van het economisch potentieel van de vennootschap bijdraagt. Een dergelijke overneming moet dus worden geacht de waarde van de aandelen te kunnen verhogen in de zin van artikel 4, lid 2, sub b, van richtlijn 69/335 (C-15/89, Deltakabel, punt 13; C-249/89, Trave-Schiffahrtsgesellschaft, punt 13). Hieruit volgt dat de overneming van de verliezen van een vennootschap door een van haar vennoten tot vermeerdering van haar vennootschappelijk vermogen in de zin van artikel 4, lid 2, sub b, van richtlijn 69/335 leidt.

In C-38/88, Siegen, punten 13 en 14 heeft het Hof echter geoordeeld dat ofschoon de overname door een vennoot van de door een vennootschap geleden verliezen te beschouwen is als een prestatie waardoor het vennootschappelijk vermogen van die vennootschap toeneemt, dit niet het geval is wanneer die overneming geschiedt op basis van een reeds vóór het ontstaan van die verliezen gesloten overeenkomst inzake overdracht van bedrijfsresultaten. In dat geval zullen toekomstige verliezen van de vennootschap immers geen gevolgen hebben voor de omvang van haar vennootschappelijk vermogen. Uit voormeld arrest Siegen blijkt dat het Hof een uitzondering heeft toegestaan ingeval de vennoot verliezen overneemt krachtens een vóór het ontstaan van die verliezen door hem aangegane verbintenis, aangezien die verbintenis met zich brengt dat toekomstige verliezen van de vennootschap geen gevolgen zullen hebben voor de omvang van haar vennootschappelijk vermogen. Het arrest C-392/00, Norddeutsche Gesellschaft zur Beratung und Durchführung von Entsorgungsaufgaben bei Kernkraftwerken, punt 21, heeft deze uitlegging van het arrest Siegen bevestigd. Deze uitzondering is gerechtvaardigd door het feit dat op grond van de vooraf door een vennoot aangegane verbintenis de vennootschap in het voordeel waarvan die verbintenis is aangegaan, geen verlies zal kunnen lijden, ongeacht de resultaten van haar economische activiteiten, daar de verliezen automatisch zullen worden overgedragen naar haar vennoot. In het specifieke geval, zoals in het hoofdgeding, waarin een dergelijke verbintenis is aangegaan vóór de vaststelling van de verliezen van de vennootschap, staat bijgevolg vast dat de resultaten van de economische activiteit van de vennootschap geen invloed zullen hebben op haar economisch potentieel. In die omstandigheden is de heffing van kapitaalrecht op de verrichting waarbij de verliezen van deze vennootschap door een vennoot worden overgenomen, niet gerechtvaardigd, daar geen vermeerdering van het vennootschappelijk vermogen plaatsvindt. Op de gestelde vraag moet dus worden geantwoord dat artikel 4, lid 2, sub b, van richtlijn 69/335 aldus moet worden uitgelegd dat de overneming van de verliezen van een vennootschap door een vennoot ter uitvoering van een verbintenis die deze vennoot vóór het ontstaan van die verliezen is aangegaan en die enkel de aanzuivering van deze verliezen dient te verzekeren, niet tot vermeerdering van het vennootschappelijk vermogen van die vennootschap leidt [C-492/10, Immobilien Linz GmbH & CO KG/Fza Freistadt Rohrbach Urfahr, punten 19-26]

Kwijtschelding door de moedermaatschappij van een vordering op haar dochtermaatschappij

Of kwijtschelding door de moedermaatschappij van een vordering op haar dochtermaatschappij onder artikel 4, lid 2, sub b, van richtlijn 69/335/EEG valt, hangt af van de vraag of het vennootschappelijk vermogen van de dochtermaatschappij daardoor toeneemt en of die kwijtschelding de waarde van haar aandelen kan verhogen.

Wat de eerste voorwaarde betreft - toeneming van het vennootschappelijk vermogen -, overwoog het Hof in het arrest van 28 maart 1990 ( zaak C-38/88, Siegen, Jurispr . 1990, blz . I-1447),dat wanneer een vennootschap "verlies heeft geleden en een van de vennoten ermee instemt dit verlies over te nemen, die vennoot een prestatie verricht waardoor het vennootschappelijk vermogen toeneemt. Hij brengt het vennootschappelijk vermogen immers weer op het peil dat het vóór het ontstaan van het verlies had". Hetzelfde kan worden gezegd, wanneer een vennoot afziet van de vordering die hij op zijn vennootschap heeft ten gevolge van de storting van bedragen in die vennootschap tot aanzuivering van door haar geleden verliezen. Dit is immers niets anders dan het geheel of gedeeltelijk overnemen van de verliezen van de vennootschap.Voor de tweede voorwaarde - verhoging van de waarde van de aandelen - dient aansluiting te worden gezocht bij het arrest van 15 juli 1982 (270/81, Felicitas), waarin het Hof overwoog "dat de aan het geharmoniseerde kapitaalrecht ten grondslag liggende beginselen slechts die verrichtingen aan het kapitaalrecht beogen te onderwerpen, waarin de inbreng van kapitaal juridisch gestalte krijgt, en alleen voor zover de verrichtingen tot versterking van het economisch potentieel van de vennootschap bijdragen"; laatstgenoemd criterium is ontleend aan de considerans van richtlijn 74/533/EEG van de Raad van 7 november 1974 tot wijziging van artikel 5, lid 2, van richtlijn 69/335/EEG betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal ( PB 1974, L 303, blz . 9 ).

Wil derhalve een verrichting met betrekking tot het bijeenbrengen van kapitaal aanleiding kunnen geven tot heffing van kapitaalrecht, dan moet die verrichting het economisch potentieel van de begunstigde vennootschap versterken. In het onderhavige geval heeft de door de vennoot verleende kwijtschelding bijgedragen tot versterking van het economisch potentieel van de vennootschap, daar het verlies van die vennootschap erdoor is verminderd . Deze kwijtschelding moet bijgevolg worden geacht de waarde van haar aandelen te kunnen verhogen in de zin van artikel 4, lid 2, sub b, van richtlijn 69/335. Op de prejudiciële vraag van de nationale rechter moet mitsdien worden geantwoord, dat wanneer een moedermaatschappij een negatief vermogen van een dochtermaatschappij aanzuivert door gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een vordering op die dochtermaatschappij, artikel 4, lid 2, sub b, van richtlijn 69/335/EEG de heffing van kapitaalrecht toelaat [C-15/89, Deltakabel BV/Ss]

Medebeslissingsprocedure

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 49-50

Milieubelasting

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 213-217

Minerale oliën

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 206-208

Moeder-dochterrichtlijn

C-231/05 Oy AA (Vleggeert, Onderkapitalisatie)

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 223-248

Nationaal recht

Bij ontbreken van een desbetreffende gemeenschapsregeling is het een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke Lid-Staat om de bevoegde rechter aan te wijzen en de procesregels te geven voor rechtsvorderingen die ertoe strekken, de rechten te beschermen die de justitiabelen aan de rechtstreekse werking van het gemeenschapsrecht ontlenen. Deze regels mogen echter niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke nationale vorderingen gelden, en de uitoefening van de door de communautaire rechtsorde verleende rechten niet nagenoeg onmogelijk of uiterst moeilijk maken. Een regel van nationaal recht die de inleiding van de in artikel 177 van het Verdrag voorziene procedure verhindert, moet in dit verband buiten toepassing worden gelaten. Ieder geval waarin de vraag rijst of een nationale regel van procesrecht de toepassing van het gemeenschapsrecht onmogelijk of uiterst moeilijk maakt, moet worden onderzocht met inaanmerkingneming van de plaats van die bepaling in de gehele procedure, het verloop en de bijzondere kenmerken ervan, voor de verschillende nationale instanties. In voorkomend geval moet daarbij rekening worden gehouden met de beginselen die aan het nationale stelsel van rechtspraak ten grondslag liggen, zoals de bescherming van de rechten van de verdediging, het rechtszekerheidsbeginsel en het goede verloop van de procedure. In dit verband geeft het beginsel dat het initiatief voor een procedure bij de partijen ligt en de rechter alleen ambtshalve kan optreden in uitzonderingsgevallen, waarin het openbaar belang zijn ingrijpen vereist, uitdrukking aan de in de meeste Lid-Staten bestaande opvattingen over de verhouding tussen de staat en de particulier, het beschermt de rechten van de verdediging en verzekert een goed verloop van de procedure, met name doordat de vertraging waartoe de beoordeling van nieuwe middelen leidt, wordt voorkomen. [C-430/93, Van Schijndel, en C-431/93, Van Veen]

Omgaan

Gelet op de overwegingen van de verwijzingsbeschikking en de discussie voor het Hof betreffende de relevantie van het arrest van 3 juli 1974 (zaak 192/73, Van Zuylen) voor het antwoord op de vragen van de verwijzende rechter, acht het Hof het noodzakelijk de in dat arrest gegeven uitlegging te heroverwegen in het licht van de rechtspraak die zich inmiddels ten aanzien van de verhouding tussen de industriële en commerciële eigendom en de algemene verdragsbepalingen, inzonderheid op het gebied van het vrije verkeer van goederen, heeft gevormd [C-10/89, SA CNL-SUCAL NV/HAG GPAG].

Omzetbelasting

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 116-200

A-B-C-levering

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 148-157

Accijnsgoederen

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 171-172

Afstandsverkopen

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 162-165

Belastingplichtigen

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 129-134

BTW-entrepot

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 158-159

Dertiende richtlijn

C-582/08 Commissie/VK, 15-07-2010

Diensten

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 172-183

Gebruikte goederen

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 169-171

Intracommunautaire levering

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 140-146

Intracommunautaire transactie

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 135-159

Intracommunautaire verwerving

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 135-140

Motorrijtuigen

Door in strijd met het bepaalde in richtlijn 83/183/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de belastingvrijstellingen bij definitieve invoer uit een Lid-Staat van persoonlijke goederen door particulieren, geen vrijstelling van BTW te verlenen bij definitieve invoer door particulieren van motorrijtuigen voor privé-gebruik, aanhangwagens, motorrijwielen, pleziervaartuigen en sportvliegtuigen uit een andere Lid-Staat, is het Koninkrijk Spanje de krachtens het EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet nagekomen [C-31/89, Commissie/Spanje]

Neutraliteitsbeginsel

C-443/04 Solleveld, 27-04-2006

C-453/02 Linneweber, 17-02-2005

C-462/02 Akritidus, 17-02-2005

C-267/99 Adam, 11-10-2001

C-216/97 Gregg, 07-09-1999

C-283/95 Fischer, 11-06-1998

C-155/94 Wellcome Trust, 20-06-1996

C-169/04 Abbey National II (Pancham, EU-rente)

C-363/05 J.P. Morgan (Pancham, EU-rente)

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 116-200

Nieuwe vervoermiddelen

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 165-169

Ondernemer

268/83 Rompelman, 14-02-1985 (Braun, Stellen)

C-89/81 Hong Kong, 01-04-1982 (Braun, Stellen)

Overheid

Juridisch regiem

In arrest 231/87 en 129/88 verklaarde het Hof voor recht, dat artikel 4, lid 5, eerste alinea, van de Zesde Richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat werkzaamheden door publiekrechtelijke lichamen "als overheid" verricht in de zin van deze bepaling, die zijn welke door hen worden verricht in het kader van het specifiek voor hen geldende juridisch regiem, met uitsluiting van de werkzaamheden die zij onder dezelfde juridische voorwaarden als particuliere economische subjecten verrichten, en dat het aan elke Lid-Staat staat, de passende wetgevingstechniek te kiezen om de bij deze bepaling vastgestelde regel van niet-belastingplichtigheid in nationaal recht om te zetten. Het enige nieuwe aspect in de onderhavige zaak is de vraag, of de door de Italiaanse gemeenten uitgevoerde "bestuurstaken" (...) zijn aan te merken als door de gemeenten "als overheid" verrichte werkzaamheden en dus niet aan BTW zijn onderworpen . Volgens het arrest in de zaken 231/87 en 129/88, r.o . 15 dient voor de afbakening van de draagwijdte van de niet-belastingplichtigheid van de publiekrechtelijke lichamen aansluiting te worden gezocht bij de modaliteiten van de uitoefening van de activiteiten. Waar die bepaling de niet-belastingplichtigheid van de publiekrechtelijke lichamen afhankelijk stelt van de voorwaarde, dat zij "als overheid" handelen, sluit zij die niet-belastingplichtigheid uit voor die werkzaamheden die zij niet als subjecten van publiekrecht, doch als privaatrechtelijke rechtssubjecten verrichten. Het enige zekere criterium om die twee categorieën werkzaamheden te onderscheiden, is bijgevolg het juridisch regiem dat naar nationaal recht van toepassing is

C-4/89, Comune di Carpaneto Piacentino e.a./Ufficio provinciale imposta sul valore aggiunto di Piacenza].

Concurrentievervalsing

Voor de beantwoording van deze vraag kan worden volstaan met te herinneren aan het arrest 231/87 en 129/88, waarin het Hof voor recht heeft verklaard, dat artikel 4, lid 5, tweede alinea, van de Zesde Richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat de Lid-Staten dienen te verzekeren dat publiekrechtelijke lichamen belastingplichtig zijn voor de door hen als overheid verrichte werkzaamheden, wanneer deze werkzaamheden ook in concurrentie met die lichamen door particulieren kunnen worden verricht, indien hun niet-belastingplichtigheid kan leiden tot concurrentievervalsing van enige betekenis, doch dat zij niet verplicht zijn, deze criteria letterlijk in hun nationaal recht over te nemen noch om kwantitatieve grenzen voor de niet-belastingplichtigheid vast te stellen [C-4/89, Comune di Carpaneto Piacentino e.a./Ufficio provinciale imposta sul valore aggiunto di Piacenza].

Omvangscriterium

Voor de beantwoording van de vierde vraag kan worden volstaan met te herinneren aan het arrest 231/87 en 129/88, waarin het Hof voor recht heeft verklaard, dat artikel 4, lid 5, derde alinea, aldus moet worden uitgelegd, dat het de Lid-Staten niet verplicht, het criterium "niet van onbeduidende omvang" in hun belastingwetgeving op te nemen als voorwaarde voor belastingplichtigheid voor de in de lijst van bijlage D genoemde werkzaamheden.

[C-4/89, Comune di Carpaneto Piacentino e.a./Ufficio provinciale imposta sul valore aggiunto di Piacenza].

Richtlijnen

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 120-123, 183-184

Teruggaaf

C-582/08 Commissie/VK, 15-07-2010 (Beelen, Teruggaaf)

C-90/05 Commissie Luxemburg, 19-01-2006 (Beelen, Teruggaaf)

C-78/00 Commissie/Italie, 25-10-2001 (Beelen, Teruggaaf)

C-136/99 Monte Dei Paschi Di Siena, 13-07-2000 (Beelen, Teruggaaf)

C-302/93 Debouche, 26-09-1996 (Beelen, Teruggaaf)

C-16/95 Commissie/Spanje, 14-12-1995 (Beelen, Teruggaaf)

C-287/91 Commissie/Italie, 03-06-1992 (Beelen, Teruggaaf)

Vermogensetikettering

Lennar

Verrekeningssysteem

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 123-126

Vervoerdiensten

De enige verplichting die de zesde richtlijn de Lid-Staten met betrekking tot de belasting van vervoerdiensten oplegt, houdt blijkens deze bepalingen dus in, dat zij de binnen hun territoriale grenzen verrichte diensten aan de belasting moeten onderwerpen

De bijzondere aanknopingsregel voor vervoerdiensten, waarbij wordt afgeweken van de algemene, in artikel 9, lid 1, van de zesde richtlijn neergelegde regeling ter bepaling van de plaats van diensten, beoogt dus te verzekeren, dat elke Lid-Staat vervoerdiensten belast voor de op zijn grondgebied gelegen gedeelten van het traject. De zesde richtlijn bevat echter geen enkel voorschrift dat de Lid-Staten zou verplichten, BTW te heffen voor die gedeelten van het traject van een vervoerdienst, die gelegen zijn buiten de territoriale grenzen van die staten, in internationale wateren of in het internationale luchtruim . Meer in het bijzonder legt geen enkele bepaling van de richtlijn de Lid-Staten de verplichting op, vervoerdiensten aan BTW te onderwerpen voor de in internationale wateren of in het internationale luchtruim afgelegde afstanden, wanneer het vervoer tussen twee op hetzelfde nationale grondgebied gelegen punten plaatsvindt zonder dat een tussenhaven of luchthaven in een andere staat wordt aangedaan. Volgens het arrest van het Hof van 23 januari 1986 ( zaak 283/84, Trans Tirreno Express) verzet de zesde richtlijn zich er niet tegen, dat een Lid-Staat een vervoerdienst tussen twee op zijn nationale grondgebied gelegen punten met BTW belast, ook al vindt het vervoer gedeeltelijk buiten zijn nationale grondgebied plaats, mits die staat geen inbreuk maakt op de fiscale bevoegdheden van andere staten. Uit dit arrest mag echter niet worden afgeleid, dat de Lid-Staten ingevolge de zesde richtlijn verplicht zijn, op hun grondgebied verricht vervoer voor het in of boven de internationale wateren gelegen gedeelte van het traject aan BTW te onderwerpen. De enige gevolgtrekking die uit de algemene doelstelling van de zesde richtlijn mag worden gemaakt, is dat de Lid-Staten die gebruik maken van de vrijheid om het toepassingsgebied van hun belastingwetgeving uit te breiden tot buiten hun eigenlijke territoriale grenzen, bij de belastingheffing over de betrokken handelingen de door de richtlijn gestelde gemeenschappelijke regels dienen na te leven.

Een dergelijke uitlegging zou overigens niet tot een gemeenschappelijk BTW-stelsel kunnen leiden . Immers, ook wanneer de Lid-Staten, zoals de Commissie stelt, in het geval van rechtstreeks vervoer tussen twee punten op het nationale grondgebied belasting zouden moeten heffen over het in internationale wateren of in het internationale luchtruim gelegen gedeelte van het traject, zou het resultaat daarvan geen uniforme BTW-regeling zijn, daar de door de Commissie voorgestane uitlegging geen oplossing biedt voor vervoer tussen twee in verschillende Lid-Staten gelegen punten. In de tweede plaats zij eraan herinnerd, dat in het bijzonder bij een regeling die financiële gevolgen kan hebben, rechtszekerheid en voorzienbaarheid volgens vaste rechtspraak van het Hof een dwingend vereiste is waaraan streng de hand moet worden gehouden (zaak 326/85, Nederland/Commissie; gevoegde zaken 92/87 en 93/87, Commissie/Frankrijk en Verenigd Koninkrijk). De gemeenschapsregeling inzake de BTW nu is wegens de plicht van de Lid-Staten een gedeelte van de als BTW geheven bedragen als eigen middelen ter beschikking van de Gemeenschap te stellen, een regeling die belangrijke financiële gevolgen voor de Lid-Staten heeft .

Uit het voorgaande volgt dat, waar de zesde richtlijn niet aldus kan worden uitgelegd, dat zij de Franse Republiek de verplichting oplegt, het vervoer tussen haar op het vasteland gelegen gebied en de op Corsica gelegen departementen voor het door of over internationale wateren verlopende gedeelte van het traject aan BTW te onderwerpen [C-30/89, Commissie/Frankrijk].

Vervaardigen

139/84 Van Dijk's Boekhuis, 14-05-1985 (Braun, Stellen)

Vrijstellingen

C-443/04 Solleveld, 27-04-2006

Onrechtmatige rechtspraak

Er wordt in dit verband in herinnering gebracht dat, blijkens de constante rechtspraak van het Hof de drie omstandigheden waaronder een Lidstaat gehouden is schade te herstellen die aan particulieren is toegebracht door verwijtbare schendingen van het recht van de Unie zijn:

(1) de regel moet als voorwerp hebben het verlenen van rechten aan particulieren, (2) de schending moet voldoende ernstig zijn, en (3) er moet een rechtstreeks causaal verband bestaan tussen de schending van de op de staat rustende verplichting en de toegebrachte schade (zie C-46/93, Brasserie du Pêcheur/Duitsland, C-48/93, The Queen/Factortame, C-424/97, Haim, par. 36 en C-445/06, Danske Slagterier) [C-379/10,

Commissie/Italië, par. 40]

Opschorting

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 56

Overgangsrecht

Dienaangaande moeten de materiële rechtsregels van de Unie ter verzekering van de eerbiediging van het rechtszekerheids‑ en het vertrouwensbeginsel in beginsel aldus worden uitgelegd dat zij alleen gelden ten aanzien van vóór hun inwerkingtreding verworven rechtsposities voor zover er blijkens de bewoordingen, doelstellingen of opzet ervan zulke gevolgen aan dienen te worden toegekend (Falck en Acciaierie di Bolzano/Commissie, punt 119; Bavaria, punt 40, en ISD Polska e.a./Commissie, C‑369/09 P, punt 98) [C-4/10 en C-27/10, Bureau national interprofessionnel du Cognac].

Prejudiciële procedure

Algemeen

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 56-57

Doel

C-221/88 European Coal and Steel Community (Braun, Stellen)

Bevoegde indiener

De nationale rechter bezit de meest uitgebreide bevoegdheid om zich, ambtshalve dan wel op verzoek van partijen, tot het Hof van Justitie te wenden met vragen inzake de uitlegging of de beoordeling der geldigheid van bepalingen van gemeenschapsrecht, opgeworpen in een voor hem aanhangig geding. Die bevoegdheid kan de rechter nietworden ontnomen door een nationale rechtsregel, welke hem aan het rechtsoordeel van de hoogste nationale rechter bindt. Dit is anders indien de vragen identiek zijn aan die welke reeds door de rechter in hoogste resoort zijn gesteld.[166/73, Rheinmühlen-Düsseldorf] (Braun, Stellen)

Bevoegdheid HvJ

Volgens vaste rechtspraak zijn in het kader van de procedure van artikel 267 VWEU de taken van het Hof strikt gescheiden van de taken van de verwijzende rechter en staat het uitsluitend aan laatstgenoemde om het nationale recht uit te leggen en zich over de gevolgen daarvan uit te spreken (52/76, Benedetti, punt 25; C-397/76, Kordel e.a., punt 25; C-500/06, Corporación Dermoestética, punt 21). [C-442/10, Churchill, Insurance Company Limited/Benjamin Wilkinson, punt 22]

Vooraf dient eraan te worden herinnerd dat ofschoon het Hof in het kader van een prejudiciële verwijzing niet bevoegd is zich uit te spreken over de verenigbaarheid van een nationale maatregel met het Unierecht, het wel bevoegd is de nationale rechter alle uitleggingsgegevens betreffende het Unierecht te verschaffen welke die rechter in staat kunnen stellen die verenigbaarheid te beoordelen met het oog op de beslissing in de bij hem aanhangige zaak (Borawitz, C‑124/99; WWF Italia e.a., C‑60/05, punt 18; Citiworks, C‑439/06, punt 21) [C-2/10, Azienda Agro-Zootecnica Franchini Sarl, Eolica di Altamura Srl/Regione Puglia]. Blijkens de verwijzingsbeslissing heeft het hoofdgeding betrekking op feiten die in de periode van mei 2004 tot en met september 2007 hebben plaatsgevonden, terwijl Roemenië pas op 1 januari 2007 tot de Europese Unie is toegetreden. In dit verband zij eraan herinnerd dat het Hof uitsluitend bevoegd is om de bepalingen van het recht van de Unie uit te leggen wat de toepassing daarvan in een nieuwe lidstaat betreft, vanaf de datum van diens toetreding tot de Europese Unie (C‑302/04, Ynos en C-64/06, Telefónica O2 Czech Republic). Aangezien de feiten in het hoofdgeding gedeeltelijk van latere datum zijn dan de datum waarop Roemenië tot de Europese Unie is toegetreden, is het Hof bevoegd om de voorgelegde vragen te beantwoorden (zie C‑96/08, CIBA) [C-283/10, Circul Globus Bucuresti/Uniunea Compozitorilor si Musicologilor din Romania, par. 27 t/m 29]

Ontvankelijkheid

Volgens vaste rechtspraak staat het in het kader van de samenwerking krachtens artikel 267 VWEU echter uitsluitend aan de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt. Wanneer de vragen betrekking hebben op de uitlegging van Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (C‑380/01, Schneider, par. 21; C-165/03, Längst, par. 31, en C-313/07, Kirtruna en Vigano, par. 26). Hieruit vloeit voort dat er een vermoeden van relevantie rust op de vragen inzake de uitlegging van het recht van de Unie die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn eigen verantwoordelijkheid geschetste feitelijke en wettelijke kader, waarvan het Hof de juistheid niet hoeft na te gaan. Het Hof kan een verzoek van een nationale rechter slechts afwijzen wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het recht van de Unie geen enkel verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (zie onder meer arresten van 5 december 2006, Cipolla e.a., C‑94/04 en C‑202/04, Jurispr. blz. I‑11421, punt 25, en 7 juni 2007, Van der Weerd e.a., C‑222/05–C‑225/05, Jurispr. blz. I‑4233, pu[C-145/10, Eva Maria Painer/Standard VerlagsGmbH, par. 58-59].

166/73 Rheinmühlen-Düsseldorf, 16-01-1974

Taak nationale rechter

Volgens vaste rechtspraak zijn in het kader van de procedure van artikel 267 VWEU de taken van het Hof strikt gescheiden van de taken van de verwijzende rechter en staat het uitsluitend aan laatstgenoemde om het nationale recht uit te leggen en zich over de gevolgen daarvan uit te spreken (52/76, Benedetti, 52/76, punt 25; C-397/96, Kordel e.a., punt 25; C-500/06, Corporación Dermoestética, punt 21) [C-442/10, Churchill Insurance Company Limited/Benjamin Wilkinson, punt 22]. Dienaangaande is het vaste rechtspraak dat het wegens het vereiste om tot een voor de nationale rechter nuttige uitlegging van het recht van de Unie te komen, noodzakelijk is dat deze rechter een omschrijving geeft van het feitelijk en juridisch kader waarin de gestelde vragen moeten worden geplaatst, of althans de feiten uiteenzet waarop die vragen zijn gebaseerd (Viacom Outdoor, C‑134/03, par 22; C‑145/03, Keller, par. 29 en ABNA e.a., C‑453/03, C‑11/04, C‑12/04 en C‑194/04, par. 45). Ook heeft het Hof erop gewezen dat het van belang is dat de nationale rechter de precieze redenen vermeldt waarom hij twijfelt over de uitlegging van het recht van de Unie en het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof noodzakelijk acht. Zo heeft het Hof geoordeeld dat het onontbeerlijk is dat de nationale rechter minstens beknopt uiteenzet waarom hij om uitlegging van bepaalde voorschriften van het recht van de Unie verzoekt en dat hij aangeeft welk verband hij ziet tussen deze bepalingen en de in het geding toepasselijke nationale wettelijke regeling (C-318/00, Bacardi-Martini en Cellier des Dauphins, par. 43, en arrest ABNA e.a, par. 46) [C-145/10, Eva Maria Painer/Standard VerlagsGmbH, par. 46-47].

Primair recht

Dool, R.P. van den, Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen, Deventer 2009, blz. 241

Proportionaliteitsbeginsel

Begrip

Het proportionaliteitsbeginsel moet garanderen dat de EU niet méér doet dan nodig is om de doelstellingen van het Verdrag te bereiken en dat de inhoud en de vorm van een optreden van de Unie zich moeten beperken tot het strikt noodzakelijke. Wanneer nieuwe regelgeving op verschillende manieren ingevoerd kan worden, moet de Europese Unie kiezen voor de manier die de meeste vrijheid laat aan de lidstaat. Dit geldt ook voor beleidsterreinen waar de EU exclusieve bevoegdheid heeft, zoals de interne markt. Dit beginsel is toegevoegd aan het EG-Verdrag met de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam. Het beginsel is nauw verbonden met het subsidiariteitsbeginsel. Synoniem is het evenredigheidsbeginsel.

Jurisprudentie

In dat verband is het in de eerste plaats vaste rechtspraak dat wanneer de nationale autoriteiten maatregelen tot uitvoering van een regeling van de Unie vaststellen, zij hun discretionaire bevoegdheid dienen uit te oefenen met inachtneming van de algemene beginselen van het recht van de Unie, waaronder het evenredigheidsbeginsel (C-313/99, Mulligan e.a., par. 35-36; C‑231/00, C‑303/00 en C‑451/00, Cooperativa Lattepiù e.a., par. 57; C‑496/04, Slob, par. 41). Overeenkomstig dat beginsel moeten de maatregelen die de lidstaten mogen vaststellen geschikt zijn ter bereiking van het gestelde doel en niet verder gaan dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is (C-434/02 Arnold André, par. 45; C-210/03, Swedish Match, C‑210/03, par. 47, en arrest van 6 december 2005, ABNA e.a., reeds aangehaald, punt 68) [C-145/10, Eva Maria Painer/Standard VerlagsGmbH, par. 105-106]. Vervolgens moet erop worden gewezen, dat volgens de rechtspraak van het Hof een verbod om bepaalde produkten in een Lid-Staat in te voeren in strijd is met artikel 30 EEG-Verdrag, wanneer het met dat verbod nagestreefde doel ook kan worden bereikt door op het betrokken produkt een etiket aan te brengen met de nodige informatie voor de consument, aan de hand waarvan deze zijn keus met volle kennis van zaken zal kunnen bepalen (zaak 193/80, Commissie/Italië en zaak 178/84, Commissie/Bondsrepubliek Duitsland) [362/88, GB-INNO-BM/Confédération du Commerce Luxembourgeois].

Doctrine

Barents, R./Brinkhorst, L.J., Grondlijnen van Europees recht, 12e druk, 2006, par. 4.4

Jans, J.H., De rol van het evenredigheidsbeginsel bij minimumharmonisatie, in: Nieuwenhuis, A./Schueler, B.J./Zoethout, C.M., Proportionaliteit in het publiekrecht, Deventer 2005, blz. 111-123

Montesquieu Instituut, Bespreking Artikel 10

Moscetti, Giovanni, werkt aan een proefschrift over het proportionaliteitsbeginsel in de belastingrechtspraak van het Europese Hof [30-11-2011].

Raad van Ministers

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 38-40

Raadplegingsprocedure

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 48


Recht van verblijf

Restartikel

Volgens vaste rechtspraak kan artikel 18 EG slechts autonoom worden toegepast in gevallen waarin het Unierecht wordt toegepast, maar waarvoor het Verdrag niet voorziet in bijzondere bepalingen (C-193/94, Skanavi en Chryssanthakopoulos, punt 22; C-100/01, Oteiza Olazabal, punt 26; C-318/05, Commissie/Duitsland, punten 35 en 36) [C-250/08, Commissie/België, punt 30] Wat de klacht betreft dat de Republiek Hongarije de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 18 EG, 39 EG en 43 EG, vindt artikel 18 EG, dat in algemene termen bepaalt dat iedere burger van de Unie het recht heeft vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, een bijzondere uitdrukking in artikel 39 EG voor zover het het vrij verkeer van werknemers betreft, en in artikel 43 EG wat de vrijheid van vestiging aangaat (C-345/05, Commissie/Portuga, punt 13; C-104/06, Commissie/Zweden, punt 15; C-152/05, Commissie/Duitsland, punt 18; C-155/09, Commissie/Griekenland, punt 41). Bijgevolg moet de betrokken belastingregeling allereerst worden getoetst aan de artikelen 39 EG en 43 EG, en vervolgens, wat de personen betreft die zich van de ene lidstaat naar een andere lidstaat verplaatsen met het doel zich aldaar te vestigen om vereisten die geen verband houden met de uitoefening van een economische activiteit, aan artikel 18 EG. [C-253/09, Commissie/Hongarije, punten 44-45 . Met betrekking tot personen die geen ingezetenen zijn van Hongarije en aldaar geen economische activiteit uitoefenen, zij opgemerkt dat een nationale regeling die bepaalde eigen onderdanen benadeelt louter omdat zij hun recht om in een andere lidstaat vrij te reizen en te verblijven hebben uitgeoefend, een beperking vormt van de vrijheden die elke burger van de Unie op grond van artikel 18, lid 1, EG geniet (C-406/04, De Cuyper, punt 39; C-192/05, Tas-Hagen en Tas, punt 31; C‑11/06 en C‑12/06, Morgan en Bucher, punt 25). In casu kan redelijkerwijs niet worden ontkend dat de uitsluiting van het genot van vermindering van de belastinggrondslag van personen die zich binnen de Unie verplaatsen om vereisten die geen verband houden met het uitoefenen van een economische activiteit, die personen er in bepaalde gevallen van kan weerhouden de door artikel 18 EG gewaarborgde fundamentele vrijheden uit te oefenen. Niettemin volgt uit de rechtspraak van het Hof dat een dergelijke beperking uit het oogpunt van het Unierecht kan worden gerechtvaardigd indien zij is gebaseerd op objectieve overwegingen die losstaan van de nationaliteit van de betrokken personen en evenredig zijn aan het door het nationale recht rechtmatig nagestreefde doel (De Cuyper, punt 40; Tas-Hagen en Tas, punt 33; Morgan en Bucher, punt 33). Dienaangaande zij opgemerkt dat dezelfde conclusie als waartoe het Hof met betrekking tot de rechtvaardiging van de beperking van de artikelen 39 EG en 43 EG is gekomen in de punten 69 tot en met 85 van het onderhavige arrest om dezelfde redenen ook geldt voor de grief betreffende artikel 18 EG (C-522/04, Commissie/België, punt 72; C-152/05, Commissie/Duitsland, punt 30; C-155/09, Commissie/Griekenland, punt 60) [C-253/09, Commissie/Hongarije, punten 85-89]

Dool, R.P. van den, Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen, Deventer 2009, blz. 240, 242-243

C-224/02 Pusa

C-520/04 Turpeinen

C-403/03 Schempp

C-212/05 Hartmann

Rechtstreekse werking

De wezenlijke kenmerken van de aldus opgerichte rechtsorde van de Unie zijn, inzonderheid, de voorrang ervan ten opzichte van het recht van de lidstaten en de rechtstreekse werking van een hele reeks op hun onderdanen en op henzelf toepasselijke bepalingen (Advies 1/91, punt 21).

C-109/91 Ten Oever, 06-10-1993 (Schols, Verboden 36)

26/62

6/64

28/67

127/73

2/74

13/68

43/75, Defrenne II 8 april 1976

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 59-60

Rechtsvormneutraliteit

C-307/97 Saint-Cobain

Rechtszekerheidsbeginsel

Dienaangaande moeten de materiële rechtsregels van de Unie ter verzekering van de eerbiediging van het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel in beginsel aldus worden uitgelegd dat zij alleen gelden ten aanzien van vóór hun inwerkingtreding verworven rechtsposities voor zover er blijkens de bewoordingen, doelstellingen of opzet ervan zulke gevolgen aan dienen te worden toegekend (Falck en Acciaierie di Bolzano/Commissie, punt 119; Bavaria, punt 40, en ISD Polska e.a./Commissie, C‑369/09 P, punt 98) [C-4/10 en C-27/10, Bureau national interprofessionnel du Cognac].

Regelgeving

Toetsing billijkheid regeling

Het Hof moet zich onthouden van een uitspraak over de opportuniteit van dit stelsel; het kan slechts vaststellen, dat dit stelsel in het Verdrag is vastgelegd, dat — terecht of ten onrechte geen bepaling bevat, welke een soepele regeling met betrekking tot de prijsschalen in geval van geringe of voorbijgaande prijsschommelingen zou veroorloven [1/54, Frankrijk/Hoge Autoriteit EGKS; 2/54, Italië/Hoge Autoriteit EGKS; 3/54, Assider/Hoge Autoriteit EGKS].

Bevoegdheid regelgever

Het Hof heeft tenslotte ambtshalve de vraag onderzocht, of artikel 1 van Beschikking 2-54 schending van wezenlijke vormvoorschriften oplevert. Dit artikel geeft slechts nieuwe regels betreffende het openbaarmaken van nieuwe prijsschalen. Wórdt dit artikel echter in verband met Beschikking 1-54 gelezen, dan zou de vraag kunnen rijzen, of er in werkelijkheid niet een aanvulling op de definitie van verboden praktijken in schuilt. Ware dit het geval, ging het hier dus om een indirecte en aanvullende definitie van verboden praktijken, dan had de Raad krachtens artikel 60, lid 1, moeten zijn geraadpleegd. Een dergelijke officiële raadpleging heeft niet plaats gehad en de niet-officiële mededeling door de Hoge Autoriteit aan de Raad kan niet als een nakoming van dit voorschrift worden beschouwd [1/54, Frankrijk/Hoge Autoriteit EGKS; 2/54, Italië/Hoge Autoriteit EGKS; 3/54, Assider/Hoge Autoriteit EGKS].

Interne instructies

Vervolgens dient te worden opgemerkt, dat interne instructies in beginsel enkel binnen de administratie rechtsgevolgen hebben en geen rechten of verplichtingen scheppen tegenover derden. Zij vormen derhalve geen bezwarende besluiten waartegen als zodanig een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 173 van het Verdrag kan worden ingesteld (zie het arrest van 25 februari 1988, zaak 190/84, Les Verts, Jurispr. 1988, blz. 1017, r. o. 8) [366/88, Frankrijk/Commissie].

Ontbreken van een regeling

Dienaangaande moet worden herinnerd aan de vaste rechtspraak van het Hof, volgens welke bij gebreke van een gemeenschappelijke regeling voor de verhandeling, belemmeringen van het intracommunautaire verkeer als gevolg van dispariteiten van de nationale wettelijke regelingen moeten worden aanvaard voor zover dwingende vereisten, onder meer verband houdend met de bescherming van de consument en de eerlijkheid van de handelstransacties, de betrokken regeling en ingevoerde produkten rechtvaardigen (...) en deze laatste zonder onderscheid van toepassing is [zaak 120/78, Rewe en zaak 788/79, Gilli en Andres).


Registratierecht

Op grond van de litigieuze regeling zijn de burgers van andere lidstaten dan het Koninkrijk België die hun hoofdverblijfplaats van een andere lidstaat dan het Koninkrijk België verplaatsen naar het grondgebied van het Vlaamse Gewest en de opbrengst van de verkoop van hun vorige hoofdverblijfplaats gebruiken om de aankoop van hun nieuw onroerend goed in dit Gewest te financieren, uitgesloten van het belastingvoordeel. Deze regeling kan bijgevolg personen bij de uitoefening van hun vrij verkeer treffen en moet dus worden getoetst aan het Unierecht (zie in die zin arrest Regering van de Franse Gemeenschap en Waalse Regering, reeds aangehaald, punt 42). Dienaangaande staat vast dat de regeling door de bedoelde personen uit te sluiten van de fiscale aftrek van de betrokken registratierechten, hun een zwaardere fiscale last oplegt dan aan degenen die in aanmerking komen voor deze aftrek. Wegens de mogelijke invloed van de belastingvoordelen op het gedrag van personen die een nieuwe hoofdverblijfplaats aankopen, valt niet uit te sluiten dat de niet-aftrekbaarheid van de in een andere lidstaat dan het Koninkrijk België betaalde registratierechten in sommige gevallen ontradend kan werken voor personen die hun recht van vrij verkeer uitoefenen, om een onroerend goed in het Vlaamse Gewest aan te kopen (zie in die zin arrest van 27 januari 2009, Persche, C‑318/07, Jurispr. blz. I‑359, punt 38, en arrest Commissie/Oostenrijk, reeds aangehaald, punt 26). [C-250/08, Commissie/België, punten 42-44

Rente-royaltyrichtlijn

C-397/09, Scheuten Solar Technology (Vleggeert, Onderkapitalisatie)

C-284/06 Burda (Vleggeert, Onderkapitalisatie)

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 308-312

Restrictieve uitlegging

Het is juist dat het Hof, zoals het Koninkrijk Spanje terecht in herinnering brengt, in het arrest van 28 oktober 1999, ARD (C‑6/98, Jurispr. blz. I‑7599, punten 29 en 30), heeft geoordeeld dat wanneer de bepalingen van richtlijn 89/552 beperkingen aan de uitzending van televisiereclame stellen, zonder dat zij duidelijk en ondubbelzinnig zijn geformuleerd, beperkend dienen te worden uitgelegd [C-281/09, Commissie/Spanje, par. 48]

Richtlijn

Karakter

Richtlijnen kunnen naar hun aard slechts verplichtingen aan de lidstaten opleggen en kunnen uit zichzelf geen verplichtingen aan particulieren opleggen; derhalve kan een bepaling van een richtlijn als zodanig niet door de staat tegenover een particulier worden ingeroepen, aldus het Hof

152/84, Marshall

80/86, Kolpinghuis

91/92, Faccini Dori

410/92, Johnson

Voorperiode

Anderzijds volgt hoe dan ook uit vaste rechtspraak dat de lidstaten waaraan een richtlijn gericht is, zich tijdens de termijn voor uitvoering daarvan dienen te onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van het door deze richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar zouden brengen (Inter-Environnement Wallonie, C‑129/96, punt 45; ATRAL, C‑14/02, punt 58 en Mangold, C‑144/04, punt 67) [C-2/10, Azienda Agro-Zootecnica Franchini Sarl, Eolica di Altamura Srl/Regione Puglia].

Omzetting

De omstandigheid dat de Lid-Staat tot welke een richtlijn is gericht, over een veelheid van alternatieven beschikt om het door die richtlijn voorgeschreven resultaat te bereiken, ontneemt particulieren niet de mogelijkheid, voor de nationale rechter de rechten te doen gelden waarvan de inhoud op de enkele basis van de bepalingen van de richtlijn met voldoende nauwkeurigheid kan worden vastgesteld. [C-6/90, Francovich en C-9/90, Bonifaci]

8/81 Becker

14/83, Colson en Kamann

80/86

148/78

Niet-nakoming

Jijbakken

Om te beginnen zij opgemerkt dat, volgens vaste rechtspraak, een Lid-Staat de niet-nakoming van de krachtens het Verdrag op hem rustende verplichtingen niet kan rechtvaardigen met erop te wijzen, dat andere Lid-Staten eveneens in gebreke zijn gebleven ( zie met name het arrest van 26.2.1976, zaak 52/75, Commissie/Italië, Jurispr . 1976, blz . 277 ). In de door het Verdrag tot stand gebrachte rechtsorde kan de uitvoering van het gemeenschapsrecht door de Lid-Staten niet afhankelijk zijn van een wederkerigheidsvoorwaarde . De artikelen 169 en 170 van het Verdrag voorzien in passende rechtsmiddelen voor het geval de Lid-Staten hun verdragsverplichtingen niet nakomen. Hieruit volgt, dat het nationale recht van een Lid-Staat dat uitvoering geeft aan een gemeenschapsrichtlijn, volledig moet worden toegepast, ook wanneer de betrokken richtlijn door andere Lid-Staten nog niet in nationaal recht is omgezet en ten uitvoer is gelegd [C-38/89, Blanguernon]. 152/84 Marshal I]

Sanctie

Aan de volle werking van de gemeenschapsbepalingen zou worden afgedaan en de bescherming van de daarin toegekende rechten zou worden afgezwakt, indien particulieren niet de mogelijkheid zouden hebben om schadevergoeding te verkrijgen wanneer hun rechten worden aangetast als gevolg van een schending van het gemeenschapsrecht die aan een Lid-Staat kan worden toegerekend. De mogelijkheid van schadevergoeding door de Lid-Staat doet zich als bijzonder noodzakelijk gevoelen wanneer, zoals in casu, de volle werking van de gemeenschapsbepalingen alleen door optreden van de Lid-Staat kan worden verzekerd en wanneer bijgevolg particulieren bij gebreke van een dergelijk optreden de hun door het gemeenschapsrecht toegekende rechten niet voor de nationale rechter kunnen doen gelden.

Hieruit volgt, dat het beginsel dat de staat aansprakelijk is voor schade die particulieren lijden als gevolg van schendingen van het gemeenschapsrecht die hem kunnen worden toegerekend, inherent is aan het systeem van het Verdrag [C-6/90, Francovich en C-9/90, Bonifaci].

188/89

Zie voor de schadevergoeding verder bij "Aansprakelijkheid bij rechtsschending".

57/75

102/79

136/81

72/85

168/85

42/89

168/89

Directe werking

152/84 Marshal I

43/75 Defrenne II, 08-04-1976

170/84, Bilka/Weber, 13-05-1986 pensioenregeling

Horizontale werking

werking tussen particulieren onderling

43/75 Defrenne II, 08-04-1976 (Schols, Verboden 34)

148/78

152/84

80/86

Uitlegging

Voorts sluit die beoordelingsmarge aan bij de rechtspraak van het Hof volgens welke, bij gebreke van voldoende nauwkeurige criteria in een richtlijn om de daaruit voortvloeiende verplichtingen af te bakenen, de lidstaten op hun grondgebied de meest relevante criteria dienen vast te stellen om de eerbiediging van deze laatste te verzekeren (C‑245/00, SENA, par. 34; C-433/02, Commissie/België, par. 19) [C-145/10, Eva Maria Painer/Standard VerlagsGmbH, par. 103].

14/83

80/86

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 63-65


Richtlijn heffing spaartegoeden

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 302-307

Rule of reason

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 70-71

Samenwerkingsprocedure

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 48-49

Secundair recht

Dool, R.P. van den, Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen, Deventer 2009, blz. 241

Sociale verzekeringen

EG-Verordening nr. 1408/71

Allereerst moet worden opgemerkt dat, zoals het Hof herhaaldelijk heeft geoordeeld, de bepalingen van titel II van de verordening nr. 1408/71, waartoe artikel 13 behoort, een volledig en eenvormig stelsel van conflictregels zijn (zaak 60/85, Luijten) op te nemen. Met deze regels moeten niet alleen de gelijktijdige toepassing van de wetgeving van verschillende lidstaten en de problemen die daaruit kunnen voortvloeien, worden vermeden, maar zij moet ook voorkomen dat personen die onder de werkingssfeer van de verordening nr. 1408/71 vallen, de bescherming op het gebied van de sociale zekerheid onthouden wordt, omdat er geen nationale wetten op hen van toepassing zijn.

Te dien einde voorziet artikel 13, paragraaf 2, letter a, van de verordening van de Raad nr. 1408/71, voorzover niet de artikelen 14 tot 17 iets anders bepalen, erin dat: "Een persoon die in het grondgebied van een lidstaat in een loon- of salarisverhouding werkzaam is, is onderworpen aan de wetten van deze staat, ook als deze op het grondgebied van een andere lidstaat woont of de werkgever of het bedrijf waarbij zij in dienst zijn, woont of gevestigd is op het grondgebied van een andere lidstaat." Deze bepaling maakt geen onderscheid naar gelang werk in loondienst in een full - of parttime dienstverband wordt uitgeoefend. Overigens zou de bedoeling worden gefrustreerd als de toepassing van de wetgeving van de betreffende lidstaat beperkt zou worden tot de tijdruimtes waarin de dienstbetrekking wordt uitgeoefend en de tijden gedurende welke de persoon niet werkt niet in aanmerking zouden worden genomen [C-2/89, SvB/Kits van Heijingen]

Staatssteun

Begrip

Algemene maatregelen

Selectieve maatregelen

Kaderregelingen

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 109-115

Richtsnoeren

Mededelingen

De minimis-regel

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 109

6/69, 11/69

C-75/97

C-241/94

C-6/97, C-92/00. C-103/00

C-278/92, C-279/92, C-280/92, C-102/87, C-142/87, C-173/73

C-328/99, C-399/00

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 99-115

Stabiliteitspact

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 32-33

Subsidiariteitsbeginsel

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 51-52

Surtax

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 248

Tabak en tabaksfabrikaten

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 205-206

Territorialiteitsbeginsel

Voorts handelt de betrokken lidstaat, door de aankoop van verblijfplaatsen op zijn grondgebied te belasten, weliswaar in overeenstemming met het in het Unierecht erkende territorialiteitsbeginsel van internationaal fiscaal recht (C-250/95, Futura Participations en Singer, punt 22), maar de krachtens het territorialiteitsbeginsel aan de lidstaten toekomende bevoegdheden moeten worden uitgeoefend met inachtneming van de Unierechtelijke beginselen [C-250/08, Commissie/België, punt 48]

Terugwerkende kracht

Besluit

Het is vaste rechtspraak dat in de regel het rechtszekerheidsbeginsel zich ertegen verzet dat het tijdstip van ingang van een besluit van de Unie op een aan de bekendmaking ervan voorafgaand tijdstip wordt bepaald, behoudens wanneer dat uitzonderlijk noodzakelijk is voor het te bereiken doel en het gewettigd vertrouwen der betrokkenen naar behoren in acht is genomen (Falck en Acciaierie di Bolzano/Commissie, C‑74/00 P en C‑75/00 P, punt 119 en Bavaria, C‑120/08, punt 40) [C-4/10 en C-27/10, Bureau national interprofessionnel du Cognac].

Uitspraak

262/88 Barber/Guardian, 17-05-1990 (Schols, Verboden 35-36)

C-109/91 Ten Oever, 06-10-1993 (Schols, Verboden 36-37)

C-110/93 Moroni, 14-12-1993 (Schols, Verboden 37)

C-152/91 Neath, 22-12-1993 (Schols, Verboden 34)

C-57/93 Vroege, 28-09-1994 (Schols, Verboden 34,65)

C-128/93 Fisscher/Voorhuis 28-09-1994 (Schols, Verboden 38-39)

C-200/91 Coloroll/Russell (Schols, Verboden 39)

Uitlegging

Taalversies

Cricket St Thomas beroept zich op de Engelse versie tot staving van de uitlegging, dat het exclusieve aankooprecht van de Board zich niet uitstrekt tot gepasteuriseerde melk, terwijl de Board met een beroep op de andere taalversies tot de conclusie

komt, dat bedoeld exclusief recht zich wel uitstrekt tot melk die door de producenten is gepasteuriseerd (...). De Engelse versie van artikel 25, lid 1, sub a, van verordening nr. 804/68 kan hoe dan ook niet als enige grondslag voor de uitlegging van die bepaling dienen; evenmin kan er in zoverre voorrang aan worden toegekend boven de andere taalversies. Een dergelijke benadering zou namelijk onverenigbaar zijn met het vereiste, dat het gemeenschapsrecht op uniforme wijze moet worden toegepast (...). Zoals het Hof reeds in het arrest van 5 december 1967 (zaak 19/67, Van der Vecht) overwoog, brengt het vereiste van een uniforme uitlegging van de gemeenschapsverordeningen mee, dat een bepaaldetekst niet op zich zelf kan worden beschouwd maar dat hij, ingeval van twijfel,wordt uitgelegd en toegepast in het licht van de tekst in de andere talen. In het arrest van 27 oktober 1977 (zaak 30/77, Bouchereau) voegde het Hof hieraan toe, dat de verschillende taalversies van een gemeenschapstekst op eenvormige wijze moeten worden uitgelegd en dat derhalve, ingeval deze versies uiteenlopen, de betrokken bepaling moet worden uitgelegd met het oog op de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt [372/88, Milk Marketing Board of England and Wales/Cricket St Thomas Estate].

C-236/97 Codan (Pancham, EU-rente)

C-219/95 Ferriere Nord (Pancham, EU-rente)

C-199/08 Erhard Eschig (Pancham, EU-rente)

30/77

283/81, Cilfit (Braun, Stellen)

Eenvormige toepassing

C-451/08 Helmut Müller (Pancham, EU-rente)

C-371/02 Björnekulla Fruktindustrier (Pancham, EU-rente)

Algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten

Richtlijn 65/65/EEG (...) bevat geen definitie van ziekte. Voor de inhoud van dit begrip kan enkel te rade worden gegaan met de definities die op basis van de wetenschappelijke inzichten algemeen worden aanvaard [369/88, Delattre].

Acte clair

283/81 Cilfit, 06-10-1982

Nationaal recht

Volgens vaste rechtspraak zijn in het kader van de procedure van artikel 267 VWEU de taken van het Hof strikt gescheiden van de taken van de verwijzende rechter en staat het uitsluitend aan laatstgenoemde om het nationale recht uit te leggen en zich over de gevolgen daarvan uit te spreken (52/76, Benedetti, 52/76, punt 25; C-397/96, Kordel e.a., punt 25; C-500/06, Corporación Dermoestética, punt 21) [C-442/10, Churchill Insurance Company Limited/Benjamin Wilkinson, punt 22].

Prejudiciële uitspraak

Vooraf dient eraan te worden herinnerd dat ofschoon het Hof in het kader van een prejudiciële verwijzing niet bevoegd is zich uit te spreken over de verenigbaarheid van een nationale maatregel met het Unierecht, het wel bevoegd is de nationale rechter alle uitleggingsgegevens betreffende het Unierecht te verschaffen welke die rechter in staat kunnen stellen die verenigbaarheid te beoordelen met het oog op de beslissing in de bij hem aanhangige zaak (Borawitz, C‑124/99, punt 17; WWF Italia e.a., C‑60/05, punt 18; Citiworks, C‑439/06, punt 21) [C-2/10, Azienda Agro-Zootecnica Franchini Sarl, Eolica di Altamura Srl/Regione Puglia].

Grammaticale interpretatie

C-338/06 Commissie/Spanje (Pancham, EU-rente)

C-511/08 Heinrich Heine (Pancham, EU-rente)

C-245/01 RTL (Pancham, EU-rente)

107/84 Commissie/Duitsland (Pancham, EU-rente)

Contextuele interpretatie

C-298/07 Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände (Pancham, EU-rente)

C-375/08 Pontini (Pancham, EU-rente)

C-348/07 Turgay Semen (Pancham, EU-rente)

C-487/07 L'Oréal SA) (Pancham, EU-rente)

C-16/03 Peak Holding AB (Pancham, EU-rente)

C-473/07 Association nationale pour la protection des eaux et rivières-TOS. Association OABA (Pancham, EU-rente)

C-174/08 NCC Construction Danmark A/S (Pancham, EU-rente)

C-3/09 Erotic Center (Pancham, EU-rente)

C-395/08 Tiziana Bruno (Pancham, EU-rente)

C-550/08 British American Tobacco (Pancham, EU-rente)

C-300/05 ZVK (Pancham, EU-rente)

Extensieve interpretatie

C-294/83 (Pancham, EU-rente)

C-223/98 Adidas AG (Pancham, EU-rente)

187/87 Saarland e.a. (Pancham, EU-rente)

Teleologische interpretatie

C-375/08 Pontini e.a. (Pancham, EU-rente)

C-174/08 NCC Construction Danmark A/S (Pancham, EU-rente)

49/82 Commissie/Nederland (Pancham, EU-rente)

C-223/98 Adidas AG (Pancham, EU-rente)

187/87 Saarland e.a. (Pancham, EU-rente)

C-550/08 British American Tobacco (Pancham, EU-rente)

C-298/07 Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände (Pancham, EU-rente)

C-364/96 Verein fur Konsumenteninformation (Pancham, EU-rente)

C-16/03 Peak Holding AB (Pancham, EU-rente)

C-239/02 Douwe Egberts NV (Pancham, EU-rente)

C-553/07 Rijkeboer (Pancham, EU-rente)

C-558/08 Portakabin (Pancham, EU-rente)

C-140/97 W. Rechberger en R. Greindl (Pancham, EU-rente)

C-63/97 BMW (Pancham, EU-rente)

C-10/89 HAG II

C-138/07 Cobelfret (Pancham, EU-rente)

C-429/07 X (Pancham, EU-rente)

C-247/08 Gaz de France (Pancham, EU-rente)

C-374/04 Test Claimants in Class IV of the ACT Group Litigation (Pancham, EU-rente)

C-28/95 Leur-Bloem (Pancham, EU-rente)

C-321/05 Kofoed (Pancham, EU-rente)

C-352/08 Zwijnenburg (Pancham, EU-rente)

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 57-58

Wetshistorische uitlegging

C-45/08 Spector Photo Group en Van Raemsdonck (Pancham, EU-rente)

C-43/96 Commissie/Frankrijk (Pancham, EU-rente)

C-245/01 RTL (Pancham, EU-rente)

C-199/08 Erhard Eschig (Pancham, EU-rente)

C-518/07 Commissie/Duitsland (Pancham, EU-rente)

143/83, 237/84, 168/85, 429/85, 292/89: niet openbare notulen van de Raad

131/86: opmerkingen van Commissie en Parlement (voorstukken)

Moeizaam: merendeel voorbereidende stukken wordt niet gepubliceerd [C-7/89]

Uitvoer

Volgens de Spaanse regering kan het betrokken vaartuig door deze extra controlemaatregel zijn vangsten niet in een Lid-Staat van de Gemeenschap verkopen zonder eerst naar de Lid-Staat van registratie terug te keren voor een inspectie om aldus het document te verkrijgen, op grond waarvan het zijn vangsten in de haven van zijn keuze kan lossen. Een dergelijke maatregel zou de uitvoer van vis uit de Lid-Staat van registratie bemoeilijken en dus een bij artikel 34 EEG-Verdrag verboden maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve uitvoerbeperking vormen. (...). Verder heeft artikel 34 volgens de rechtspraak van het Hof betrekking op nationale maatregelen die een specifieke beperking van het uitgaand goederenverkeer tot doel of tot gevolg hebben en aldus tot een ongelijke behandeling van de binnenlandse handel en de uitvoerhandel van een Lid-Staat leiden, waardoor aan de nationale produktie of de binnenlandse markt van de betrokken Lid-Staat ten koste van de produktie of de handel van andere Lid-Staten een bijzonder voordeel wordt verzekerd (zaak 15/79, Groenveld) [C-9/89, Spanje/Raad].

Vennootschapsbelasting

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 313-320

Verdrag van Amsterdam 1997

Barents, R., Het Verdrag van Amsterdam en het Europees gemeenschapsrecht - de materieelrechtelijke en institutionele veranderingen, in: SEW 1997/10, blz. 364 e.v.

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 27

Verdrag van Maastricht 1992

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 29-30

Verdrag van Nice 2000

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 30-31

Verdragen

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 60-61

Verordeningen

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 61-63

43/71

34/73

50/76

94/77

Verrekenprijzen

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 321

Vertrouwensbeginsel

Dienaangaande moeten de materiële rechtsregels van de Unie ter verzekering van de eerbiediging van het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel in beginsel aldus worden uitgelegd dat zij alleen gelden ten aanzien van vóór hun inwerkingtreding verworven rechtsposities voor zover er blijkens de bewoordingen, doelstellingen of opzet ervan zulke gevolgen aan dienen te worden toegekend (Falck en Acciaierie di Bolzano/Commissie, punt 119; Bavaria, punt 40, en ISD Polska e.a./Commissie, C‑369/09 P, punt 98) [C-4/10 en C-27/10, Bureau national interprofessionnel du Cognac]. Het Hof erkent ook, dat het vertrouwensbeginsel deel uitmaakt van de communautaire rechtsorde, en dat derhalve geen strijdigheid met deze rechtsorde kan worden aangenomen indien een nationale regeling het gewettigd vertrouwen en de rechtszekerheid beschermt op een gebied als de terugvordering van onverschuldigd betaalde communautaire steun (zaken 205/82 tot en met 215/82, Deutsche Milchkontor, punt 30 ). Hetzelfde geldt voor de terugvordering van met het gemeenschapsrecht strijdige nationale steun. Gelet op het dwingend karakter van het door de Commissie krachtens artikel 93 EEG-Verdrag uitgeoefende toezicht op de steunmaatregelen van de staten, kunnen ondernemingen die steun genieten in beginsel evenwel slechts een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de steun hebben wanneer de steun met inachtneming van de procedure van dat artikel is toegekend . Een behoedzame ondernemer zal normaliter in staat zijn, zich ervan te vergewissen of deze procedure is gevolgd. Bovendien heeft de Commissie de potentiële ontvangers van staatssteun in een in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen gepubliceerde mededeling gewezen op de onzekere aard van onwettig toegekende steun, dat wil zeggen op het risico dat zij gedwongen worden om deze terug te betalen ( PB 1983, C 318, blz . 3 ).

Verzekeren eerbiediging rechten Unie

Voorts dienen de lidstaten, onder meer krachtens het in artikel 4, lid 3, eerste alinea, VEU genoemde beginsel van samenwerking, op hun respectieve grondgebied de toepassing en de eerbiediging van het recht van de Unie te verzekeren (Oelmühle en Schmidt Söhne, C‑298/96, punt 23). Ingevolge de tweede alinea van diezelfde bepaling treffen de lidstaten bovendien alle algemene en bijzondere maatregelen die geschikt zijn om de nakoming van de uit de Verdragen of uit de handelingen van de instellingen van de Unie voortvloeiende verplichtingen te verzekeren. In dat kader staat het aan de nationale rechterlijke instanties en aan het Hof, de volledige toepassing van het recht van de Unie in alle lidstaten en de rechterlijke bescherming van de rechten die de justitiabelen aan dat recht ontlenen, te waarborgen (Unibet, C‑432/05, punt 38) (...). De nationale rechter vervult in samenwerking met het Hof een taak die hun gezamenlijk is opgedragen om de eerbiediging van het recht bij de uitlegging en de toepassing van de Verdragen te waarborgen (Foglia, 244/80, punt 16; Zabala Erasun e.a., C‑422/93–C‑424/93, punt 15) [Advies 1/09].

Voorlopige maatregelen

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 56

Voorrang EU-regels

De wezenlijke kenmerken van de aldus opgerichte rechtsorde van de Unie zijn, inzonderheid, de voorrang ervan ten opzichte van het recht van de lidstaten en de rechtstreekse werking van een hele reeks op hun onderdanen en op henzelf toepasselijke bepalingen [Advies 1/91].


Vrij goederenverkeer

Vrij verkeer van goederen

Beperkingen invoer

Invoerverbod

Vervolgens moet erop worden gewezen, dat volgens de rechtspraak van het Hof een verbod om bepaalde produkten in een Lid-Staat in te voeren in strijd is met artikel 30 EEG-Verdrag, wanneer het met dat verbod nagestreefde doel ook kan worden bereikt door op het betrokken produkt een etiket aan te brengen met de nodige informatie voor de consument, aan de hand waarvan deze zijn keus met volle kennis van zaken zal kunnen bepalen (zaak 193/80, Commissie/Italië; zaak 178/84, Commissie/Bondsrepubliek Duitsland) [C-362/88, GB-INNO-BM/Confédération du Commerce Luxembourgeois]. Volgens vaste rechtspraak staat artikel 36 afwijkingen van het grondbeginsel van het vrije verkeer van goederen binnen de gemeenschappelijke markt slechts toe, voor zover die afwijkingen gerechtvaardigd zijn om de rechten te waarborgen welke het specifieke voorwerp van deze eigendom vormen. Bijgevolg kan de houder van een door de wettelijke regeling van een Lid-Staat beschermd recht van industriële en commerciële eigendom zich niet met een beroep op die wettelijke regeling verzetten tegen de invoer of het in het verkeer brengen van een produkt dat door de gerechtigde zelf, met zijn toestemming of door iemand die door banden van economische of juridische afhankelijkheid met hem is verbonden, rechtmatig in een andere Lid-Staat op de markt is gebracht (zie zaak 78/70, Deutsche Grammophon; zaak 16/74, Centrafarm zaak 19/84, Pharmon). [C-10/89, SA CNL-SUCAL NV/HAG GF AG]

Maatregel van gelijke werking

Hieruit volgt, dat een aan officina-apothekers verleend monopolie voor de verkoop van geneesmiddelen of andere produkten, doordat het de verkoop in banen leidt, de verhandelingsmogelijkheden van ingevoerde produkten ongunstig kan beïnvloeden en in die omstandigheden een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking in de zin van artikel 30 EEG-Verdrag kan vorme. (...). Aangezien dit monopolie bovendien in beginsel zonder onderscheid van toepassing is op nationale en ingevoerde produkten, kan het ook gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de bescherming van de consument, een van de dwingende vereisten die volgens de rechtspraak van het Hof een rechtvaardiging kunnen vormen voor een maatregel die de intracommunautaire handel kan belemmeren (arrest van 11 mei 1989, zaak 25/88, Wurmser, Jurispr. 1989, blz. 1105, r. o. 10). [369/88, Delattre]. Vooraf moet worden vastgesteld, dat een nationale wettelijke regeling die de verkoop van seksartikelen door sekswinkels zonder vergunning verbiedt, zonder onderscheid van toepassing is op ingevoerde en binnenlandse produkten . Zij bevat geen absoluut verbod op de verkoop van die produkten, maar regelt enkel de verspreiding ervan door te bepalen waar zij mogen worden verkocht . De verkoop van uit andere Lid-Staten ingevoerde produkten wordt daardoor in beginsel dus niet meer bemoeilijkt dan die van binnenlandse produkten. In soortgelijke zaken die de wijze van verhandeling van bepaalde produkten betroffen, heeft het Hof beslist dat artikel 30 EEG-Verdrag niet van toepassing was . Zo oordeelde het in zijn arrest van 14 juli 1981 ( zaak 155/80, Oebel, Jurispr . 1981, blz . 1993 ), dat een nationale regeling betreffende de werktijden in bakkerijen en de bij de aflevering en de verkoop van brood - en banketwaren in acht te nemen tijden, verenigbaar was met artikel 30 EEG-Verdrag, daar de intracommunautaire handel te allen tijde mogelijk bleef . Evenzo oordeelde het in zijn arrest van 31 maart 1982 ( zaak 75/81, Blesgen, Jurispr . 1982, blz . 1211 ), dat een wettelijke bepaling die enkel de verkoop van sterke drank voor verbruik ter plaatse in alle voor het publiek toegankelijke plaatsen verbiedt en die geen andere vormen van verhandeling van die dranken betreft, in werkelijkheid geen verband houdt met de invoer van de produkten en dus de handel tussen de Lid-Staten niet belemmert. Zo moet ook worden vastgesteld, dat de bepalingen die de verkoop verbieden van seksartikelen in sekswinkels zonder vergunning, in werkelijkheid geen verband houden met de handel tussen de Lid-Staten, daar de in die wettelijke regeling bedoelde produkten kunnen worden verhandeld in sekswinkels met een vergunning en ook langs andere wegen, namelijk in winkels waar seksartikelen slechts een gering deel van de omzet uitmaken zodat zij geen vergunning behoeven, dan wel via postorderverkoop . Bovendien zijn die bepalingen niet bedoeld om de handel tussen de Lid-Staten te regelen, en kunnen zij de handel tussen de Lid-Staten dus niet belemmeren. Mitsdien moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat artikel 30 EEG-Verdrag aldus moet worden uitgelegd, dat een nationale regeling die de verkoop van legale seksartikelen in sekswinkels zonder vergunning verbiedt, geen maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking vormt [C-23/89, Quietlynn Limited en B.J. Richards/Southend Borough Council].

2/73, 34/79, 3/76, 4/76, 6/76 en 74/76, 8/74, 12/74, 4/75, 113/80, 249/81, 181/82, 94/79, 47/83, 48/83, 50/83

Beperkingen uitvoer

Maatregelen die een specifieke beperking van het uitgaande goederenverkeer tot doel of tot gevolg hebben en aldus tot een ongelijke behandeling van de binnenlandse handel en de uitvoerhandel van een lidstaat leidenwaardoor aan de nationale producten of de binnenlandse markt van de betrokken lidstaat een bijzonder voordeel wordt verzekerd

190/73, 94/79, 29/82, 45/79, 155/80, 286/81, 172/82, 237/82, 238/82

Uitzonderingen op het verbod

Geen communautaire regeling

Dienaangaande moet worden herinnerd aan de vaste rechtspraak van het Hof, volgens welke bij gebreke van een gemeenschappelijke regeling voor de verhandeling, belemmeringen van het intracommunautaire verkeer als gevolg van dispariteiten van de nationale wettelijke regelingen moeten worden aanvaard voor zover dwingende vereisten, onder meer verband houdend met de bescherming van de consument en de eerlijkheid van de handelstransacties, de betrokken regeling en ingevoerde produkten (zie inzonderheid de arresten van 20 februari 1979), rechtvaardigen en deze laatste zonder onderscheid van toepassing is op nationale zaak 120/78, Rewe, Jurispr. 1979, blz. 649, en 26 juni 1980, zaak 788/79, Gilli en Andres, Jurispr. 1980, blz. 2071) [C-362/88, GB-INNO-BM/Confédération du Commerce Luxembourgeois].

Rule of reason

Een nationale maatregel die een (potentieel) invoerbeperkend effect heeft kan toch verenigbaar zijn met het gemeenschapsrecht als de maatregel bepaalde belangen dient waarvoor een communautaire regeling ontbreekt als die maatregel redelijk wordt geacht

Vier voorwaarden

120/78, 788/79, 27/80, 130/80, 6/81, 286/81, 94/82, 60/84, 61/84, 302/86, 25/88, 229/83, 231/83, 178/84, 113/80, 174/82, 227/82, 102/77, 3/78, 72/83, 15/74, 16/74, 57/80, 187/80, 144/81, 158/86

Overige toegestane inbreuken

art. 134, art. 296, art. 297, art. 298

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 69-70


Vrij verkeer van diensten

Vrij dienstenverkeer

Dienstverrichting

Leasing en verhuur van luchtvaartuigen zijn (...) dienstverrichtingen in de zin van artikel 50 EG (zie naar analogie, arresten van 21 maart 2002, Cura Anlagen, C‑451/99, Jurispr. blz. I‑3193, punt 18, en Jobra, aangehaald, punt 22), zodat de bepalingen van het EG-Verdrag betreffende het vrij verrichten van diensten van toepassing zijn op een situatie als die in het hoofdgeding [C-9/11, Waypoint Aviation S tegen de Belgische Staat /FOD Financiën].

Rechtssubject

Artikel 56 VWEU vereist de opheffing van iedere beperking van de vrijheid van dienstverrichting die inhoudt dat de werkzaamheden van de dienstverrichter die in een andere lidstaat is gevestigd en aldaar rechtmatig soortgelijke diensten verricht, worden verboden of belemmerd of minder aantrekkelijk worden gemaakt, ook indien deze beperking zonder onderscheid geldt voor binnenlandse dienstverrichters en dienstverrichters uit andere lidstaten. De vrijheid van dienstverrichting komt overigens zowel aan de dienstverrichter als aan de dienstontvanger ten goede (C-42/07, Liga Portuguesa de Futebol Profissional en Bwin International, punt 51 ) [C-403/08 en C-429/08, Football Association Premier League Ltd/QC Leisure, punten 78 t/m 80]. Een onderneming kan de vrijheid van dienstverrichting inroepen tegen de lidstaat waarin zij gevestigd is zodra zij diensten verricht ten behoeve van ontvangers die in een andere lidstaat zijn gevestigd, en meer in het algemeen, in alle gevallen waarin een dienstverrichter zijn diensten aanbiedt op het grondgebied van een andere lidstaat dan die waarin hij is gevestigd (C-287/10, Tankreederei I SA, punt 16) [C-9/11, Waypoint Aviation S tegen de Belgische Staat /FOD Financiën].

Beperking vrij verkeer

Het Hof heeft herhaaldelijk geoordeeld dat als beperkingen op het vrij verrichten van diensten moeten worden beschouwd, de nationale maatregelen die het gebruik van die vrijheid verbieden, belemmeren of minder aantrekkelijk maken (zie met name aangehaalde arresten Jobra, punt 19, en Tankreederei I, punt 15) [C-9/11, Waypoint Aviation S tegen de Belgische Staat /FOD Financiën]. Vaststaat dat een wettelijke regeling van een lidstaat, (...), die de organisatie en de bevordering van kansspelen onderwerpt aan een gesloten stelsel ten gunste van één marktdeelnemer en alle andere marktdeelnemers, met inbegrip van in een andere lidstaat gevestigde marktdeelnemers, verbiedt om op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat via het internet onder dit stelsel vallende diensten aan te bieden, een beperking inhoudt van de in artikel 49 EG gewaarborgde vrijheid van dienstverrichting (C-203/08, 3 juni 2010, Sporting Exchange, punten 22 en 24) [C-347/09, 15 september 2011, Dickinger en Ömer, punt 35].

Rechtvaardigingsgrond

Afwijkingen van het beginsel van vrij verkeer kunnen slechts worden toegestaan, voor zover zij gerechtvaardigd zijn ter bescherming van de rechten die het specifieke voorwerp van de betrokken intellectuele eigendom vormen (C-115/02, Rioglass en Transremar, punt 23). Uit vaste rechtspraak blijkt dat dit specifieke voorwerp met name strekt tot bescherming, ten behoeve van de betrokken rechthebbenden, van de bevoegdheid om het in het verkeer brengen of het beschikbaar stellen van beschermd materiaal commercieel te exploiteren door tegen betaling van een vergoeding licenties te verlenen (C-...., Musik-Vertrieb membran en K-tel International, punt 12; C-92/92 en C-326/92, Phil Collins e.a., punt 20). Vastgesteld moet evenwel worden dat een dergelijk specifiek voorwerp de betrokken rechthebbenden niet de mogelijkheid garandeert om de hoogst mogelijke vergoeding te vragen. Overeenkomstig dat voorwerp is er ten aanzien van hen slechts sprake — zoals blijkt uit punt 10 van de considerans van de richtlijn auteursrecht en punt 5 van de considerans van de richtlijn naburige rechten — van een passende beloning voor elk gebruik van beschermd materiaal. Om passend te zijn moet een dergelijke beloning in een redelijke verhouding tot de economische waarde van de geleverde prestatie staan. Zij moet in het bijzonder in een redelijke verhouding staan tot het daadwerkelijke of potentiële aantal personen dat daar gebruik van maakt of wil maken (C-61/97, FDV, punt 15 en C-52/07, Kanal 5 en TV 4, punten 36 tot en met 38). Wat televisie-uitzendingen betreft, moet een dergelijke beloning — zoals in punt 17 van de considerans van de richtlijn satellietomroep wordt bevestigd — dus met name in een redelijke verhouding staan tot parameters van de betrokken uitzendingen, zoals het daadwerkelijke aantal kijkers, het potentiële aantal kijkers en de taalversie (C-192/04, Lagardère Active Broadcast, punt 51) [C-403/08 en C-429/08, 4 oktober 2011, Football Association Premier League Ltd/QC Leisure, punten 106-110] Voormelde beperking is slechts aanvaardbaar indien zij wordt gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang. In dat geval is tevens vereist dat de toepassing van de betrokken maatregel geschikt is om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en niet verder gaat dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is (...). [C-9/11, Waypoint Aviation S tegen de Belgische Staat /FOD Financiën]. en dergelijke beperking van de vrijheid van dienstverrichting kan evenwel worden toegestaan wanneer zij een bij de artikelen 45 EG en 46EG uitdrukkelijk voorgeschreven afwijkende bepaling vormt, die op deze materie krachtens artikel 55 EG van toepassing is, of overeenkomstig de rechtspraak van het Hof kan worden gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang (C-42/07, 8 september 2009, Liga Portuguesa de Futebol Profissional en Bwin International, C-42/07, punten 55 en 56 en C-212/08, Zeturf, 30 juni 2011, punt 37) [C-347/09, 15 september 2011, Dickinger en Ömer, punt 42]

15/78, 8/84, 33/74, 36/74, 204/90, C-484/93, C-118/96

52/79

C-41/90

C-290/04

Vrij verkeer van kapitaal

Vrij kapitaalverkeer

Beperking

Bovendien is het ook vaste rechtspraak dat nationale maatregelen die de aankoop van een in een andere lidstaat gelegen onroerend goed kunnen verhinderen of beperken, kunnen worden beschouwd als maatregelen die het vrije verkeer van kapitaal beperken (C-377/07, STEKO Industriemontage, punt 24; C-35/08, Busley en Cibrian Fernandez, punt 21) [C-250/08, Commissie België, punt 31]. Ingevolge artikel 58, lid 1, sub a, EG doet artikel 56 EG evenwel niets af aan het recht van de lidstaten „de ter zake dienende bepalingen van hun belastingwetgeving toe te passen die onderscheid maken tussen belastingplichtigen die niet in dezelfde situatie verkeren met betrekking tot [...] de plaats waar hun kapitaal is belegd”. Deze afwijking wordt evenwel zelf beperkt door artikel 58, lid 3, EG, dat bepaalt dat de in lid 1 van dat artikel bedoelde nationale bepalingen „geen middel tot willekeurige discriminatie [mogen] vormen, noch een verkapte beperking van het vrije kapitaalverkeer en betalingsverkeer als omschreven in artikel 56” (C-319/02, Manninen, punt 28; C-10/10, Commissie/Oostenrijk, punt 28). Zou een lidstaat vrijelijk een verschillende regeling alleen afhankelijk van de ligging van de eerste hoofdverblijfplaats mogen toepassen, dan zou daarmee namelijk aan de bepalingen betreffende het vrije verkeer van kapitaal iedere inhoud worden ontnomen (zie in die zin, wat de vrijheid van vestiging betreft, 270/83, Commissie/Frankrijk, punt 18; C‑397/98 en C‑410/98, Metallgesellschaft e.a., punt 42; C‑418/07, Papillon, punt 26).

Verboden beperking

Om te beginnen vereist de rechtspraak van het Hof voor verenigbaarheid met de Verdragsbepalingen inzake vrij verkeer van kapitaal van een nationale belastingregeling als die in het hoofdgeding, (...), dat het verschil in behandeling situaties betreft die niet objectief vergelijkbaar zijn of dat dit verschil wordt gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang (C-35/98, Verkooijen, punt 43, C-319/02, Manninen, punt 29; C-10/10, Commissie/Oostenrijk, punt 29). [C-250/08, Commissie/België, punten 49-51]

Vergelijkbaarheid

Volgens de rechtspraak van het Hof inzake directe belastingen zijn de situatie van ingezetenen en die van niet-ingezetenen van een staat weliswaar in de regel niet vergelijkbaar aangezien het inkomen dat een niet-ingezetene op het grondgebied van een staat verwerft, meestal slechts een deel is van zijn totale inkomen, waarvan het zwaartepunt is geconcentreerd op de plaats waar hij woont, en de persoonlijke draagkracht van de niet-ingezetene, die voortvloeit uit zijn totale inkomen en zijn persoonlijke situatie en zijn gezinssituatie, het gemakkelijkst kan worden beoordeeld op de plaats waar hij het centrum van zijn persoonlijke en vermogensrechtelijke belangen heeft; die plaats is doorgaans zijn gebruikelijke woonplaats (C-279/93, Schumacker, punten 31 en 32; C-87/99, Zurstrassen, punt 21; C-169/03, Wallentin, punt 15). Derhalve is de uitsluiting door een lidstaat van niet-ingezetenen van bepaalde belastingvoordelen die hij ingezetenen verleent, zoals het Koninkrijk België benadrukt, in de regel niet discriminerend, gelet op de objectieve verschillen tussen de situatie van ingezetenen en die van niet-ingezetenen zowel wat de inkomstenbron als wat de persoonlijke draagkracht of de persoonlijke en gezinssituatie betreft (C-279/93, Schumacker, punt 34; C-234/01, Gerritse, punt 44; C-169/03, Wallentin, punt 16). Het is evenwel van belang erop te wijzen dat het Hof deze beginselen ontwikkelde in het kader van rechtspraak inzake inkomstenbelasting en dat op dit gebied objectieve verschillen tussen de belastingplichtigen als de inkomstenbron, de persoonlijke draagkracht of de persoonlijke en gezinssituatie de aan de belastingplichtige opgelegde belastingen kunnen beïnvloeden en door de wetgever in de regel in aanmerking worden genomen. Dat is niet het geval voor de litigieuze registratierechten, die worden vastgesteld in verhouding tot de verkoopprijs van de onroerende goederen. Het Koninkrijk België heeft overigens niet aangevoerd, en het blijkt uit geen enkel dossiergegeven, dat de betrokken regeling bij de betaling van deze rechten daadwerkelijk rekening houdt met een van deze objectieve verschillen. (...) Gelet op voorgaande overwegingen is artikel 61/3 W. Reg., dat situaties die binnen het Unierecht vallen fiscaal ongunstiger behandelt dan zuiver interne situaties, een bij artikel 56, lid 1, EG verboden beperking.[C-250/08, Commissie/België, punten 55-58]

Dwingende redenen van algemeen belang

Ten slotte is een dergelijke beperking volgens de rechtspraak van het Hof slechts toelaatbaar wanneer zij gerechtvaardigd is uit hoofde van dwingende redenen van algemeen belang. Daarenboven moet zij in een dergelijk geval geschikt zijn om het betrokken doel te verwezenlijken en mag zij niet verder gaan dan nodig is voor het bereiken van dat doel (C-446/03, Marks & Spencer, punt 35; C-524/04, Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation, punt 64). In deze context stelt het Koninkrijk België (..) dat de uit artikel 61/3 W. Reg. voortvloeiende beperking van het vrije verkeer van kapitaal gerechtvaardigd is door de noodzaak om de samenhang van het belastingstelsel te handhaven. Het Hof heeft namelijk reeds geoordeeld dat de noodzaak om de samenhang van het belastingstelsel te waarborgen een rechtvaardigingsgrond kan zijn voor een regeling die de fundamentele vrijheden beperkt (C-204/90, Bachmann, punt 21; C-300/90, Commissie/België, punt 14; C-319/02, Manninen, punt 42; C-157/07, Krankenheim Ruhesitz am Wannsee-Seniorenheimstatt, punt 43). Volgens vaste rechtspraak kan een argument op basis van een dergelijke rechtvaardiging echter alleen slagen indien wordt aangetoond dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het betrokken belastingvoordeel en de compensatie van dit voordeel door een bepaalde fiscale heffing (C-35/98, Verkooijen, punt 57; C-168/01, Bosal, C‑168/01, punt 29; C-319/02, Manninen, punt 42) [C-250/08, Commissie/België, punt 68-71].

C-358/93, C-416/93, C-163/94, C-165/94, C-250/94, 270/83, C-279/93, C-204/90

C-222/97 Trummer-Mayer

C-463/00 Commissie/Spanje

286/82 en 26/83

C-364/01

C-315/02 Lenz

C-513/03

C-242/03 Weidert en Paulus

C-319/02 Manninen

C-513/04

C-256/06 Jäger

C-436/06 Grónfeldt

Vrij verkeer van personen

Vrij personenverkeer

Vrij verkeer van werknemers

Relatie tot art. 18 EG

Wat de klacht betreft dat de Republiek Hongarije de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 18 EG, 39 EG en 43 EG, vindt artikel 18 EG, dat in algemene termen bepaalt dat iedere burger van de Unie het recht heeft vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, een bijzondere uitdrukking in artikel 39 EG voor zover het het vrij verkeer van werknemers betreft, en in artikel 43 EG wat de vrijheid van vestiging aangaat (C-345/05, Commissie/Portugal, punt 13; C-104/06, Commissie/Zweden, punt 15; C-152/05, Commissie/Duitsland, punt 18; C-155/05, Commissie/Griekenland, punt 41). Bijgevolg moet de betrokken belastingregeling allereerst worden getoetst aan de artikelen 39 EG en 43 EG, en vervolgens, wat de personen betreft die zich van de ene lidstaat naar een andere lidstaat verplaatsen met het doel zich aldaar te vestigen om vereisten die geen verband houden met de uitoefening van een economische activiteit, aan artikel 18 EG [C-253/09, Commissie/Hongarije, punten 44-45] De bepalingen van het EG-Verdrag inzake het vrije verkeer van personen beogen het de burgers van de Unie gemakkelijker te maken, om het even welk beroep uit te oefenen op het gehele grondgebied van de Unie, en staan in de weg aan regelingen die deze onderdanen zouden kunnen benadelen wanneer zij op het grondgebied van een andere lidstaat een economische activiteit willen uitoefenen (zie arrest van 15 september 2005, Commissie/Denemarken, C‑464/02, Jurispr. blz. I‑7929, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak; en reeds aangehaalde arresten Commissie/Portugal, punt 15; Commissie/Zweden, punt 17; Commissie/Duitsland, punt 21, en Commissie/Griekenland, punt 43). [C-253/09, Commissie/Hongarije, punt 46]

Biehl I C-175/88 discriminatie

Biehl II C-151/94 discriminatie

Schumacker, C-279/93 discriminatie

Asscher, C-107/94, discriminatie

Gilly, C-336/96

Bosman C-415/93

167/73, 71/74, 118/75, 13/76, 175/78, 180/83, 35/82, 36/82

C-204/90

C-385/00

C-209/01 Schilling en Nürnberg-Schilling

C-329/05 Meindl

C-182/06 Lakebrink


Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 79-84

Vrijheid van vestiging

Begrip vestiging

Het begrip „vestiging” in de zin van die bepaling is zeer ruim en houdt in dat een burger van de Europese Unie duurzaam kan deelnemen aan het economisch leven van een andere lidstaat dan zijn staat van herkomst, daar voordeel uit kan halen en op die wijze de economische en sociale vervlechting in de Unie op het gebied van niet in loondienst verrichte werkzaamheden kan bevorderen (C-161/07, Commissie/Oostenrijk, C‑161/07 punt 24; C-47/08, punt 78) [C-157/09, Commissie/Nederland, punt 51] Uit de rechtspraak van het Hof vloeit immers voort dat er slechts sprake is van een vestiging in de zin van het verdrag, wanneer een in een lidstaat gevestigde marktdeelnemer op grond van de handelsrelatie die hij met in de lidstaat van ontvangst gevestigde marktdeelnemers of tussenpersonen is aangegaan, duurzaam aan het economisch leven in deze lidstaat van ontvangst kan deelnemen, zodat klanten gebruik kunnen maken van de diensten die worden aangeboden door middel van een duurzame aanwezigheid in die lidstaat van ontvangst, die de vorm kan aannemen van een eenvoudig kantoor, dat in voorkomend geval wordt beheerd door een zelfstandig persoon die evenwel gemachtigd is duurzaam voor deze marktdeelnemer op te treden zoals een agentschap zou doen (C-316/07, C-358/07–C-360/07, C-409/07 en C-410/07, 8 september 2010, Stoss e.a., punten 59 en 60) [C-347/09, 15 september 2011, Dickinger en Ömer, punt 35].

Begrip vrijheid

De vrijheid van vestiging voor burgers van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat omvat onder meer de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan overeenkomstig de bepalingen die door de wettelijke regeling van het land van vestiging voor de eigen burgers zijn vastgesteld (270/83, Commissie/Frankrijk, punt 13; C-53/08, Commissie/Oostenrijk, punt 27). Artikel 43 EG heeft dus tot doel, te verzekeren dat elke burger van een lidstaat die zich in een andere lidstaat vestigt om er werkzaamheden anders dan in loondienst te verrichten, aldaar als eigen burger wordt behandeld (C-50/08, Commissie/Frankrijk, punt 14; C-47/08, Commissie/België, punt 80) [C-157/09, Commissie/Nederland, punt 52] De vrijheid van vestiging omvat voor burgers van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat onder meer de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan overeenkomstig de bepalingen welke door de wettelijke regeling van het land van vestiging voor de eigen burgers zijn vastgesteld (270/83, Commissie/Frankrijk, punt 13; C-47/08, Commissie/België, punt 79; C-161/07, Commissie/Oostenrijk, punt 27) [C-253/09, Commissie/Hongarije, punt 47]

Beperking

Met andere woorden verbiedt artikel 43 EG elke lidstaat om voor degenen die gebruikmaken van de vrijheid om zich aldaar te vestigen, andere voorwaarden voor de uitoefening van hun activiteiten vast te stellen dan die welke voor eigen burgers gelden (C-53/08, Commissie/Oostenrijk, punt 28) [C-157/09, Commissie/Nederland, punt 52] . Artikel 43 EG verbiedt iedere uit nationale wettelijke regelingen voortvloeiende discriminatie op grond van nationaliteit als een beperking van de vrijheid van vestiging (C-50/08, Commissie/Frankrijk, punt 14; C-47/08, Commissie/België, punt 80) [C-157/09, Commissie/Nederland, punt 53]. Anders gezegd verbiedt artikel 43 EG elke lidstaat om voor degenen die gebruik maken van de vrijheid zich aldaar te vestigen, andere voorwaarden voor de uitoefening van hun activiteiten vast te stellen dan die welke voor eigen burgers gelden (C-161/07, Commissie/Oostenrijk, punt 28; C-47/08, Commissie/België, punt 79) [C-253/09, Commissie/Hongarije, punt 47]. In de tweede plaats moet worden onderzocht, of de gewraakte regeling inbreuk maakt op het in artikel 40, lid 3, EEG-Verdrag neergelegde verbod van discriminatie tussen producenten. Volgens vaste rechtspraak van het Hof (zie gevoegde zaken 201/85 en 202/85, Klensch e.a.) is dit verbod enkel een bijzondere uitdrukking van het algemene gelijkheidsbeginsel, dat één der grondbeginselen van het gemeenschapsrecht is. Ingevolge dit beginsel mogen vergelijkbare situaties niet verschillend worden behandeld, tenzij dit objectief gerechtvaardigd is. In casu wordt de weigering om aan producenten die een specifieke referentiehoeveelheid hebben ontvangen uit hoofde van de bestreden bepaling, de mogelijkheid te bieden, deze referentiehoeveelheid over te dragen aan de koper of pachter van hun bedrijf, terwijl die mogelijkheid wel wordt geboden aan producenten die referentiehoeveelheden hebben ontvangen uit hoofde van andere bepalingen van de gemeenschapsregeling, gerechtvaardigd door de noodzaak om te beletten dat de eerstgenoemde categorie van producenten een specifieke referentiehoeveelheid aanvraagt niet met het doel om de levering van melk duurzaam te hervatten, maar om uit deze toewijzing een louter financieel voordeel te behalen, door de handelswaarde die de referentiehoeveelheden in de tussentijd hebben verkregen, te gelde te maken. Dit verschil in behandeling is dus objectief gerechtvaardigd en kan derhalve niet als discriminerend in de zin van de rechtspraak van het Hof worden beschouwd [C-44/89, Von Deetzen/Hza Oldenburg].

262/88 Barber/Guardian, 17-05-1990 (Schols, Verboden 35)

C-471/01 Keller Holding GmbH

C-9/02 de Lasteyrie du Saillant

79/85 Segers

C-212/97 Centros

81/87 Daily Mail

C-264/96 Imperial Chemical Industries plc

C-55/94 Gebhard

C-251/98 Baars

C-168/01 Bosal Holding BV

C-436/00 X en Y

C-196/04 Cadbury Schweppes plc

C-492/04 Lasertec

C-298/05 Columbus Container Services BVBA & Co

C-464/05 Geurts en Vogten

C-386/04 Walter Stauffer

C-376/03 D.

C-451/05

C-470/04 N.

C-397/98 en C-410/98 Metallgesellschaft Ltd en Hoechst AG

Verplaatsing vennootschappen

Vennootschappen

Daar het recht van de Unie geen eenduidige definitie kent van vennootschappen die aanspraak kunnen maken op het recht van vestiging op basis van één aanknopingscriterium waarmee het op een vennootschap toepasselijke nationale recht wordt bepaald, vormt de vraag of artikel 49 VWEU van toepassing is op een vennootschap die zich op het in dit artikel verankerde fundamentele recht beroept, net als overigens de vraag of een natuurlijke persoon een onderdaan is van een lidstaat en uit dien hoofde deze rijheid geniet, dus een voorafgaande vraag waarop bij de huidige stand van het recht van de Unie enkel in het toepasselijke nationale recht een antwoord kan worden gevonden. Dus enkel wanneer is gebleken dat deze vennootschap, gelet op de voorwaarden van artikel 54 VWEU, inderdaad recht heeft op vrijheid van vestiging, rijst de vraag of deze vennootschap wordt geconfronteerd met een beperking van deze vrijheid in de zin van artikel 49 VWEU (Daily Mail and General Trust, punten 19‑23; C-208/00, Überseering, punten 67‑70; , Cartesio, punt 109) [C-371/10, National Grid Indus BV/Inspecteur Belastingdienst Rijnmond/kantoor Rotterdam, punt 26]

Verboden beperking

Krachtens artikel 49 VWEU moeten beperkingen van de vrijheid van vestiging worden opgeheven. Hoewel de bepalingen betreffende de vrijheid van vestiging volgens de bewoordingen ervan het voordeel van de nationale behandeling in de lidstaat van ontvangst beogen te garanderen, verbieden zij de lidstaat van oorsprong ook om de vestiging van een van zijn burgers of van een naar zijn recht opgerichte vennootschap in een andere lidstaat te bemoeilijken (C-264/96, ICI, punt 21; C-298/05, Columbus Container Services, punt 33; C-157/07, Krankenheim Ruhesitz am Wannsee-Seniorenheimstatt, punt 29; C-96/08, CIBA, punt 18). Het is eveneens vaste rechtspraak dat alle maatregelen die de uitoefening van de vrijheid van vestiging verbieden, belemmeren of minder aantrekkelijk maken, als beperkingen van deze vrijheid moeten worden beschouwd (C-442/02, CaixaBank France, punt 11; C-298/05, Columbus Container Services, punt 34; C-157/07, Krankenheim Ruhesitz am Wannsee-Seniorenheimstatt, punt 30; C-96/08 CIBA, punt 19) [C-371/10, National Grid Indus BV/Inspecteur Belastingdienst Rijnmond/kantoor Rotterdam, punt 35-36]. Het verschil in behandeling waaraan, in het kader van de nationale bepalingen die in het hoofdgeding aan de orde zijn, de vennootschappen naar Nederlands recht die hun feitelijke bestuurszetel naar een andere lidstaat verplaatsen worden onderworpen ten opzichte van de vennootschappen naar Nederlands recht die hun feitelijke bestuurszetel binnen het Nederlandse grondgebied verplaatsen, vormt een in beginsel door de Verdragsbepalingen inzake de vrijheid van vestiging verboden beperking [C-371/10, National Grid Indus BV/Inspecteur Belastingdienst Rijnmond/kantoor Rotterdam, punt 41]

Werner, C-112/91 interne situatie

2/74, 16/78, 221/85, 81/87, 270/83, 330/91, C-1/93, C-80/94, C-107/04, C-250/95

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 80

Relatie tot art. 18 EG

Wat de klacht betreft dat de Republiek Hongarije de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 18 EG, 39 EG en 43 EG, vindt artikel 18 EG, dat in algemene termen bepaalt dat iedere burger van de Unie het recht heeft vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, een bijzondere uitdrukking in artikel 39 EG voor zover het het vrij verkeer van werknemers betreft, en in artikel 43 EG wat de vrijheid van vestiging aangaat (C-345/05, Commissie/Portugal, punt 13; C-104/06, Commissie/Zweden, punt 15; C-152/05, Commissie/Duitsland, punt 18; C-155/05, Commissie/Griekenland, punt 41). Bijgevolg moet de betrokken belastingregeling allereerst worden getoetst aan de artikelen 39 EG en 43 EG, en vervolgens, wat de personen betreft die zich van de ene lidstaat naar een andere lidstaat verplaatsen met het doel zich aldaar te vestigen om vereisten die geen verband houden met de uitoefening van een economische activiteit, aan artikel 18 EG [C-253/09, Commissie/Hongarije, punten 44-45]

Discriminatie

Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak slechts sprake van discriminatie is wanneer verschillende regels worden toegepast op vergelijkbare situaties of wanneer dezelfde regel wordt toegepast op verschillende situaties (C-279/93, Schumacker, punt 30; C-383/05, Talotta, punt 18; C-182/06, Lakebrink en Peters-Lakebrink, punt 27). Bijgevolg kan worden gesteld dat er sprake is van discriminatie tussen twee categorieën belastingplichtigen, in de zin van het Verdrag, wanneer de situaties van die categorieën belastingplichtigen vergelijkbaar zijn wat de betrokken belastingregeling betreft [C-253/09, Commissie/Hongarije, punten 50-51]

Verbod discriminatie

Meteen zij erop gewezen dat artikel 43 EG een van de basisbepalingen van het recht van de Unie is (2/74, Reyners, punt 43; C-47/08, Commissie/België, punt 77). Het begrip „vestiging” in de zin van die bepaling is zeer ruim en houdt in dat een burger van de Europese Unie duurzaam kan deelnemen aan het economisch leven van een andere lidstaat dan zijn staat van herkomst, daar voordeel uit kan halen en op die wijze de economische en sociale vervlechting in de Unie op het gebied van niet in loondienst verrichte werkzaamheden kan bevorderen (C-161/07, Commissie/Oostenrijk, punt 24; C-47/08, Commissie/België, punt 78). De vrijheid van vestiging voor burgers van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat omvat onder meer de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan overeenkomstig de bepalingen die door de wettelijke regeling van het land van vestiging voor de eigen burgers zijn vastgesteld (270/83, Commissie/Frankrijk, punt 13; C-161/07, Commissie/Oostenrijk, punt 27). Met andere woorden verbiedt artikel 43 EG elke lidstaat om voor degenen die gebruikmaken van de vrijheid om zich aldaar te vestigen, andere voorwaarden voor de uitoefening van hun activiteiten vast te stellen dan die welke voor eigen burgers gelden (C-161/07, Commissie/Oostenrijk, punt 28). Artikel 43 EG heeft dus tot doel, te verzekeren dat elke burger van een lidstaat die zich in een andere lidstaat vestigt om er werkzaamheden anders dan in loondienst te verrichten, aldaar als eigen burger wordt behandeld, en verbiedt iedere uit nationale wettelijke regelingen voortvloeiende discriminatie op grond van nationaliteit als een beperking van de vrijheid van vestiging (270/83, Commissie/Frankrijk, punt 14; , C-47/08, Commissie/België, punt 80) [C-157/09, Commissie/Nederland, punten 50-53] Een naar het recht van een lidstaat opgerichte vennootschap die haar feitelijke bestuurszetel naar een andere lidstaat verplaatst, zonder dat deze verplaatsing haar hoedanigheid van vennootschap naar het recht van de eerste lidstaat aantast, kan zich op artikel 49 VWEU beroepen om de rechtmatigheid van een door de eerste lidstaat aan haar opgelegde heffing bij genoemde zetelverplaatsing aan de orde te stellen [C-371/10, National Grid Indus BV/Inspecteur Belastingdienst Rijnmond/kantoor Rotterdam, punt 33]

Vergelijkbare gevallen

Immers, het is ongetwijfeld juist dat, volgens de rechtspraak van het Hof op het gebied van de directe belastingen, de situatie van ingezetenen en die van niet-ingezetenen van een bepaalde staat in het algemeen niet vergelijkbaar is, aangezien het door een niet-ingezetene in een staat verworven inkomen meestal slechts een deel is van zijn totale inkomen, waarvan het zwaartepunt is geconcentreerd op de plaats waar hij woont. De persoonlijke draagkracht van de niet-ingezetene, die gevormd wordt door zijn totale inkomen en zijn persoonlijke en gezinssituatie, kan voorts het gemakkelijkst worden beoordeeld op de plaats waar hij het centrum van zijn persoonlijke en vermogensrechtelijke belangen heeft, hetgeen in het algemeen zijn gebruikelijke woonplaats is (C-279/93, Schumacker, punten 31 en 32; C-391/97, Gschwind, punt 22; C-169/03, Wallentin, punt 15). Wanneer een lidstaat een niet-ingezetene niet in aanmerking brengt voor bepaalde belastingvoordelen die hij aan de ingezetene verleent, is dat dan ook in de regel niet discriminerend, gelet op de objectieve verschillen tussen de situatie van ingezetenen en van niet-ingezetenen zowel wat de inkomstenbron als wat de persoonlijke draagkracht of de persoonlijke en gezinssituatie betreft (reeds aangehaald arresten C-279/93, Schumacker, punt 34; C-391/97, Gschwind, punt 23; C-234/01, Gerritse, punt 44; C-169/03, Wallentin, punt 16). Bovenstaande principes heeft het Hof evenwel ontwikkeld in het kader van zijn rechtspraak inzake inkomstenbelasting. Op het gebied van die belasting kunnen objectieve verschillen tussen de belastingplichtigen, zoals de bron van de inkomsten, de persoonlijke draagkracht, of de persoonlijke en gezinssituatie, van invloed zijn op de heffing bij de belastingplichtige. Met die verschillen wordt in het algemeen door de wetgever rekening gehouden. Bij de litigieuze belasting, die wordt vastgesteld aan de hand van de verkoopprijs van de onroerende goederen, is dat evenwel niet het geval. Afgezien daarvan heeft de Republiek Hongarije niet aangevoerd, en blijkt ook nergens uit het dossier, dat bij de betaling van die belasting rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de belastingplichtige. [C-253/09, Commissie/Hongarije, punten 55-57]

Dool, R.P. van den, Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen, Deventer 2009, blz. 248-249

C-329/05 Meindl

C-182/06 Lakebrink

C-383/05 Talotta

C-374/04

C-234/01 Gerritse

C-170/05 Denkavit

C-346/04 Conijn

C-345/04

C-345/05

C-104/06

C-319/02 Manninen

C-446/04

C-298/05

Rechtvaardigingsgrond

Uit vaste rechtspraak blijkt dat nationale maatregelen die de uitoefening van de in het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden kunnen belemmeren of minder aantrekkelijk kunnen maken, niettemin toelaatbaar kunnen zijn indien zij een doel van algemeen belang nastreven, geschikt zijn om de verwezenlijking daarvan te waarborgen en niet verder gaan dan noodzakelijk is om het gestelde doel te bereiken (C-155/05, Commissie/Griekenland, punt 51). Derhalve moet worden nagegaan of het verschil in behandeling tussen die twee categorieën belastingplichtigen kan worden gerechtvaardigd door een dwingend vereiste dat verband houdt met het algemeen belang, zoals de noodzaak om de samenhang van het belastingstelsel te bewaren. Het Hof heeft immers reeds geoordeeld dat de noodzaak om de samenhang van het belastingstelsel te waarborgen een rechtvaardigingsgrond kan zijn voor een regeling die de fundamentele vrijheden beperkt (C-279/93, Bachmann, punt 21; C-319/02, Manninen, punt 42; C-157/07, Krankenheim Ruhesitz am Wannsee-Seniorenheimstatt, punt 43; C-182/08, Glaxo Wellcome, punt 77). Een argument op basis van een dergelijke rechtvaardiging kan echter enkel worden aanvaard indien wordt bewezen dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het betrokken fiscale voordeel en de compensatie van dit voordeel door een bepaalde heffing (C-319/02, Manninen, punt 42; C-524/04, Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation, punt 68; c-379/05, Amurta, punt 46). Hieruit volgt dat er binnen die regeling een rechtstreeks verband bestaat tussen het toegekende belastingvoordeel en de eerdere heffing. Immers, ten eerste hebben dat voordeel en die heffing betrekking op dezelfde persoon, en ten tweede passen zij binnen het kader van dezelfde belastingheffing. Binnen die context zij eraan herinnerd dat het Hof die twee voorwaarden (..) voldoende heeft geacht om het bestaan van een dergelijk verband aan te nemen (C-35/98, Verkooijen, punt 58; C‑168/01, Bosal, punten 29 en 30; C-157/07, Krankenheim Ruhesitz am Wannsee-Seniorenheimstatt, punt 42). Om op die grond gerechtvaardigd te zijn, moet die beperking evenwel bovendien, zoals in herinnering is gebracht in punt 69 van het onderhavige arrest, geschikt en evenredig zijn met het oog op het nagestreefde doel [C-253/09, Commissie/Hongarije, punten 70-85] Volgens vaste rechtspraak is een beperking van de vrijheid van vestiging slechts toelaatbaar wanneer zij gerechtvaardigd is uit hoofde van dwingende vereisten van algemeen belang. Daarenboven moet in een dergelijk geval de beperking geschikt zijn om het nagestreefde doel te verwezenlijken en mag zij niet verder gaan dan nodig is voor het bereiken van dat doel (C-446/03, Marks & Spencer, punt 35; C-196/04, Cadbury Schweppes en Cadbury Schweppes Overseas, punt 47; C-524/04, Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation, punt 64; C-303/07, Aberdeen Property Fininvest Alpha, punt 57). Volgens de verwijzende rechter blijkt de beperking van de vrijheid van vestiging gerechtvaardigd te zijn door de doelstelling om een evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten te waarborgen, overeenkomstig het territorialiteitsbeginsel, verbonden met een temporele component. De betrokken lidstaat oefent haar heffingsbevoegdheid immers enkel uit over de meerwaarden die op haar grondgebied zijn aangegroeid in het tijdvak waarin National Grid Indus daar haar fiscale woonplaats had. National Grid Indus meent echter dat een dergelijke doelstelling de vastgestelde beperking niet kan rechtvaardigen, aangezien de heffing die in het hoofdgeding aan de orde is, geen betrekking heeft op daadwerkelijke winst. In de eerste plaats zij eraan herinnerd dat de onverkorte handhaving van de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten een door het Hof erkend legitiem doel is (C-446/03, Marks & Spencer, punt 45; C-470/04, N, punt 42; C‑231/05, Oy AA, punt 51; C-41/06, Lidl Belgium, punt 31). In de tweede plaats volgt uit vaste rechtspraak dat de lidstaten bij gebreke van unificatie‑ of harmonisatiemaatregelen die door de Unie zijn aangenomen bevoegd blijven om, door het sluiten van overeenkomsten of unilateraal, de criteria voor de verdeling van hun heffingsbevoegdheid vast te stellen teneinde onder meer dubbele belasting af te schaffen (C-540/07, Commissie/Italië, punt 29). De verplaatsing van de feitelijke bestuurszetel van een vennootschap van een lidstaat naar een andere lidstaat kan niet betekenen dat de lidstaat van oorsprong moet afzien van zijn recht om een meerwaarde te belasten die vóór genoemde verplaatsing in het kader van zijn fiscale bevoegdheid is ontstaan (C-374/04, Test Claimants in Class IV of the ACT Group Litigation, punt 59). Het Hof heeft aldus geoordeeld dat een lidstaat ingevolge het fiscale territorialiteitsbeginsel, verbonden met een temporele component, te weten het verblijf van de belastingplichtige op het nationale grondgebied gedurende de periode waarin de latente meerwaarden zijn ontstaan, genoemde meerwaarden mag belasten op het moment van vertrek van de betrokken belastingplichtige (C-470/04, N, punt 46). Een dergelijke maatregel strekt er immers toe om situaties te vermijden die afbreuk kunnen doen aan het recht van een lidstaat om zijn belastingbevoegdheid uit te oefenen met betrekking tot activiteiten die op zijn grondgebied plaatsvinden en kan dus worden gerechtvaardigd om redenen die verband houden met het behoud van de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen lidstaten (C-446/03, Marks & Spencer, punt 46; C-231/05 Oy AA, punt 54; C-311/08, SGI, punt 60). Uit de verwijzingsbeslissing volgt dat ingevolge artikel 7, lid 1, van de overeenkomst, National Grid Indus na de verplaatsing van haar feitelijke bestuurszetel naar het Verenigd Koninkrijk werd beschouwd als een vennootschap die inwoner van die laatste lidstaat was. Aangezien National Grid Indus na genoemde zetelverplaatsing was opgehouden in Nederland belastbare winst te genieten, is overeenkomstig artikel 16 van de Wet IB een eindafrekening opgesteld voor de in de activa van deze vennootschap aanwezige meerwaarden in Nederland op het moment van haar zetelverplaatsing naar het Verenigd Koninkrijk. De meerwaarden die na de verplaatsing van genoemde zetel zijn gerealiseerd, worden ingevolge artikel 13, lid 4, van de overeenkomst in die laatste lidstaat belast. Gelet op deze factoren is een regeling als die in het hoofdgeding geschikt om de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de betrokken lidstaten te waarborgen. De eindafrekeningsheffing die op het moment van de verplaatsing van de feitelijke bestuurszetel van een vennootschap wordt opgelegd, strekt er immers toe om in de lidstaat van oorsprong de niet-gerealiseerde meerwaarden die binnen het kader van de fiscale bevoegdheid van die lidstaat zijn aangegroeid vóór de verplaatsing van genoemde zetel, aan winstbelasting te onderwerpen. De latente meerwaarden in een economische goed worden aldus belast in de lidstaat waar zij zijn aangegroeid. De meerwaarden die zijn gerealiseerd na de verplaatsing van de zetel van genoemde vennootschap, worden uitsluitend belast in de lidstaat van ontvangst waarin zij zijn aangegroeid, zodat een dubbele belasting daarvan wordt voorkomen.Het argument van National Grid Indus dat de heffing die in het hoofdgeding aan de orde is, niet kan worden gerechtvaardigd aangezien zij over een latente meerwaarde wordt opgelegd, en niet over een gerealiseerde meerwaarde, moet worden verworpen. Zoals immers de verschillende regeringen die bij het Hof opmerkingen hebben ingediend hebben benadrukt, is een lidstaat gerechtigd om de economische waarde die door een latente meerwaarde op zijn grondgebied wordt gegenereerd te belasten, zelfs indien de betrokken meerwaarde nog niet daadwerkelijk is gerealiseerd. Tevens moet worden onderzocht of een regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is niet verder gaat dan noodzakelijk is ter bereiking van het doel dat ermee wordt nagestreefd (C-262/09, Meilicke e.a.). Te dien einde moet eraan worden herinnerd dat volgens de nationale regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, zowel de vaststelling van het bedrag van de belastingschuld als de invordering van deze laatste plaatsvinden op het moment waarop de betrokken vennootschap ophoudt in Nederland belastbare winst te genieten, in casu het moment van de verplaatsing van haar feitelijke bestuurszetel naar een andere lidstaat. Om de evenredigheid van een dergelijke regeling te beoordelen, moet een onderscheid worden gemaakt tussen de vaststelling van het bedrag van de heffing en de inning daarvan.

[C-371/10, National Grid Indus BV/Inspecteur Belastingdienst Rijnmond/kantoor Rotterdam, punt 42-51]

Dool, R.P. van den, Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen, Deventer 2009, blz. 250-259

Redenen van algemeen belang

C-319/02 Manninen

120/78 Rewe

C-34/95, C-35/95, C-36/95 Konsumentombudsman

C-267/91 en C-268/91 Keck wen Mithouard

C-238/89 Pall Corp

C-470/93 Verein gegen Unwesen

C-102/96 Commissie/Duitsland

C-383/97 Van der Laan

C-3/99 Cidrerie Ruwet BV

C-14/00 Commissie/Italië

C-123/00 Christina Bellamy

C-112/00 Schmidberger

C-471/04 Keller Holding GmbH

Andere gronden

C-520/04 Turpeinen

C-451/05 ELISA

C-101/05 Skatteverket/A.

C-386/04 Walter Stauffer

C-158/95 Kohll

C-35/98 Verkooijen

C-196/04 Cadbury Schweppes

C-105/07 Lammers & Van Cleef

C-422/01 Skandia

C-315/02 Lenz

270/83 Commissie/Frankrijk

C-107/94 Asscher

C-307/97 Saint Gobain

C-294/97 Eurowings

Fiscale coherentie

C-204/90

C-436/06

C-281/06

C-136/00 Danner

C-315/02 Lenz

C-319/02 Manninen

C-292/04

C-251/98 Baars

C-35/98 Verkooijen

C-231/05 Oy AA

C-436/00

Hoogte heffingen

C-336/96 Gilly

C-319/02 Manninen

C-292/04 Meilicke

C-470/04

Territorialiteitsbeginsel

C-470/04

C-345/04 Centro Equestre

C-446/03

C-470/04

C-414/06

C-471/04

Bilaterale verdragen

C-265/04

C-336/96

C-374/04

C-80/94

C-397/98 en C-410/98

C-136/00

C-436/00

C-324/00

C-242/03

C-170/05

C-379/05

C-513/04

Uitzondering

Met betrekking tot het begrip „uitoefening van het openbaar gezag” in de zin van artikel 45, eerste alinea, EG zij benadrukt dat volgens vast rechtspraak bij de beoordeling daarvan rekening moet worden gehouden met het Unierechtelijk karakter van de bij deze bepaling gestelde grenzen aan de op het beginsel van de vrijheid van vestiging toegestane uitzonderingen, teneinde te voorkomen dat het nuttig effect van het Verdrag op het gebied van de vrijheid van vestiging door eenzijdige voorschriften van de lidstaten wordt verijdeld (2/74, Reyners, punt 50; 147/86, Commissie/Griekenland, punt 8; C-438/08 Commissie/Portugal, punt 35). Volgens eveneens vaste rechtspraak vormt artikel 45, eerste alinea, EG een uitzondering op de basisregel van vrijheid van vestiging, die als zodanig aldus moet worden uitgelegd dat zij niet verder gaat dan strikt noodzakelijk is tot vrijwaring van de belangen die deze bepaling de lidstaten toestaat te beschermen (147/86, Commissie/Griekenland, punt 7; C-114/97, Commissie/Spanje, punt 34; C-451/03, Servizi Ausiliari Dottori Commercialisti, punt 45; C-393/05, Commissie/Oostenrijk, punt 35; C-404/05, Commissie/Duitsland, punten 37 en 46; C-438/08, Commissie/Portugal, punt 34) [C-157/09, Commissie/Nederland, punten 56-57]

Grensarbeid

C-175/88 Biehl I

C-151/94 Biehl II

C-112/91 Werner

C-279/93 Schumacker

C-107/94 Asscher

C-336/96 Gilly

Fiscale coherentie

C-204/90 en C-300/90 Bachmann

C-484/93 Svensson

C-80/94 Wielockx

C-118/96 Safir

C-55/98 Vestergaard

C-251/98 Baars

C-35/98

Ondernemingen

C-270/83 Avoir fiscal

C-81/87 Daily Mail

C-1/93 Halliburton

C-250/95 Futura

C-264/96 ICI

C-212/97 Centros

C-311/97 Bank of Scotland

C-254/97 Baxter

C-307/97 Saint-Gobain

C-294/97 Eurowings

C-397/98 en C-410/98 Metallgesellschaft en Hoechst

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 79-85


Vrijheden (samenloop)

Algemeen

Literatuur

Dool, R.P. van den, Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen, Deventer 2009, blz. 247-248

Vrii verkeer goederen en vrij verkeer diensten

Jurisprudentie

Dienaangaande is het vaste rechtspraak dat het Hof een nationale maatregel die zowel verband houdt met het vrije verkeer van goederen als met de vrijheid van dienstverrichting, in beginsel slechts toetst aan één van deze twee fundamentele vrijheden, indien blijkt dat een van de fundamentele vrijheden volledig ondergeschikt is aan de andere en daarmee kan worden verbonden (C-275/92, Schindler, punt 22, en C-108/09, Ker-Optika, punt 43). Inzake telecommunicatie zijn beide aspecten evenwel vaak nauw met elkaar verbonden zonder dat het ene kan worden beschouwd als volledig ondergeschikt aan het andere. Dat is met name het geval wanneer een nationale regeling voorschriften voor de levering van telecommunicatieapparatuur, zoals decodeerapparatuur, bevat en bepaalt aan welke vereisten die apparatuur moet voldoen of onder welke voorwaarden zij op de markt mag worden gebracht, zodat in een dergelijk geval beide fundamentele vrijheden gelijktijdig moeten worden onderzocht (C-390/99, Canal Satélite Digital, punten 29 tot en met 33). Heeft een regeling op dit gebied echter betrekking op een activiteit die in het bijzonder wordt gekenmerkt door de door de marktdeelnemers verrichte diensten en slechts op zuiver ondergeschikte wijze gepaard gaat met de levering van telecommunicatieapparatuur, dan moet die activiteit alleen vanuit het oogpunt van de vrijheid van dienstverrichting worden onderzocht [C-403/08 en C-429/08, Football Association Premier League Ltd/QC Leisure, punten 78 t/m 80]

C-275/92 Schindler

C-71/02 Herbert Karner Industrie

C-36/02 Omega Spielhallen

C-464/05 Geurts en Vogten

C-452/04 Fidium Finanz AG

C-413/99 Baumbast

C-100/01 Olazabal

C-193/94 Skanavi en Chryssanthakopoulos

C-470/04 N.

C-520/04 Turpeinen

C-36/02 Omega

C-196/04

C-463/00 Commissie/Spanje

C-243/01 Gambelli

C-234/03 Contse AS

C-221/89

C-55/94

C-386/04 Walter Stauffer

Wederzijdse bijstand

Vermeend, W.A./Kogels, H.A./Mees, Heleen, Compendium van het Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer Deventer 2002, blz. 348-356