Elden in de 19e eeuw

19e eeuw

algemeen

In 1801 herstelt men de provincies weliswaar in hun oude grenzen, maar de soevereiniteit ligt definitief bij de eenheidsstaat. Arnhem wordt de hoofdstad van het departement Gelderland en is daarna altijd hoofdstad gebleven. Met de economie gaat het in de Bataafs-Franse tijd slecht, hoewel dat in het agrarische Gelderland minder merkbaar is dan in het van de handel afhankelijke Holland. Wel ondervindt het rivierengebied in 1801 en 1809 ernstige problemen door grote overstromingen. Bij de laatste overstroming komt Lodewijk Napoleon, de in 1806 geïnstalleerde koning van Holland, poolshoogte nemen. Zijn rol is in 1810 alweer uitgespeeld, als Napoleon besluit de Nederlandse departementen bij het Franse keizerrijk in te lijven. Tijdens de Franse bezetting zijn veel bestuurlijke veranderingen doorgevoerd, zoals de invoering van de burgerlijke stand, een douanestelsel, het kadaster en het metrieke stelsel. Als de Fransen eind 1813 verdreven zijn en erfprins Willem eerst als soeverein vorst en later als koning de regering over de Nederlanden aanvaardt, worden maar weinig veranderingen teruggedraaid. Wel wordt in het provinciaal bestuur het een en ander hersteld van de standenmaatschappij van voor 1795. Zo wordt een Gelderse ridderschap ingesteld, die als kiescollege fungeert voor één derde van de zetels in de Provinciale Staten. De overige Statenleden zijn vertegenwoordigers van de steden en het platteland. Dit politiek bestel sneuvelt bij de grondwetsherziening van 1848; de Ridderschap verdwijnt in 1850 als kiescollege, terwijl in 1851 met de gemeentewet het onderscheid tussen stad en platteland wordt opgeheven. De Gelderse economie begint zich in de 19de eeuw te herstellen en zelfs op te bloeien. De betere ontsluiting van de provincie door de aanleg van kanalen en verharde wegen is daarbij belangrijk. De verdeling en ontginning van de markegronden leidt tot een aanmerkelijke toename van het landbouwareaal en bosgebieden. De sinds het eind van de 18de eeuw almaar groeiende bevolking zorgt voor een vergroting van de afzetmarkt. Plaatsen als Winterswijk, Ede en vooral Apeldoorn groeien flink uit. De industrialisering dringt vanaf het midden van de 19de eeuw ook in Gelderland door. De oude papiernijverheid op de Veluwe en de metaalnijverheid in de Achterhoek worden geïndustrialiseerd. Langs de grote rivieren ontstaat een bloeiende baksteenindustrie en hier en daar vestigen zich textielfabrieken. In 1845 komt de eerste spoorwegverbinding in Gelderland tot stand; Arnhem wordt via Utrecht met het westen van het land verbonden. In de periode 1856-1888 volgen diverse andere verbindingen, die Gelderland verder ontsluiten en verbinden met nieuwe afzetmarkten. Deze ontwikkelingen verlopen zeker niet zonder slag of stoot. Zowel in 1840 als in 1877 moet de Gelderse landbouw het hoofd bieden aan een ernstige crisis. Veel monumenten uit het verleden gaan verloren; diverse adellijke huizen op het platteland worden gesloopt. De sloop na 1870 - al eerder in Arnhem - van de vestingwerken rondom veel steden moet de noodzakelijk geachte grootschalige stadsuitbreidingen mogelijk maken. Veranderde opvattingen omtrent volkshuisvesting en hygiëne spelen daarbij een belangrijke rol [Stenvert e.a. Monumenten in Nederland. Gelderland, blz. 18-19]