Sanctie-Swijnpenningen

Sanctie, Koninklijke

Meinesz, Staatsrechtelijke, p. 149 (1830)

Sauvegarden

Andreae/Downer, Plakkatenlijst, pp. 61 (1588), 63 (1590), 66 (1596) 

Maasgouw 1879-1881, p. 195(1504) 

Meerkamp van Embden, Goudsche, p. 101 (1525) 

Merkus, Schets, p. 45 

Navorscher III,p.43(1581) 

Zuylen, Inventaris II, pp. 1609 (1706), 1611, 1613-1614 (1707), 1616-1618, 1620-1621 (1709), 1623-1625 (1710), 1627-1628 (1712)

Scepelgeld

Fruin, Informacie, pp. 83 (1514), 231 (id), 678 (id)

Schaalrechten

Ackersdijk, Bedenkingen

Schapenschot

Stratingh, Over, pp. 204, 218 e.v.

Schatbewaarder

Goor, Beschrijving, p. 22 (1329)

Schatkist

Racer, Gedenkstukken, deel 2, p. 17 (9e e)

Schatting

Racer, Gedenkstukken, deel 2, blz. 187-188 (1213), 191 (1260)

Scheepvaartrecht

Engels, Geschiedenis, p. 213 (1811) 

Rengers, Schets, p. 33 (1850)

Schenking

Verberne. L.G.J., Gijsbert Karel van Hogendorp en zijn verklaaring aan het staatsbewind, 1801, in: BGN deel 5 (1950), blz. 34

Voor Bonaparte was de Bataafse Republiek de rijke bondgenote, wier geldelijke hulpmiddelen krachtig in dienst gesteld moesten worden van de Franse oorlogsvoering,

en dit te eerder, wijl de financiële positie van het consulaat nog allesbehalve deugdelijk was. Weldra dwong Bonaparte de Bataafse Republiek tot een nieuw verdrag (5 Januari 1800), waarin hem een schenking gedaan werd van drie millioen gulden. Bonaparte was geenszins tevreden. Daarom drong hij aan op een tweede schenking, een van 25 millioen, in ruil voor Frankrijk's rechten op Vlissingen en een vermindering van het bezettingsleger tot 10.000 man. Een voorstel, dat niet bestand bleek tegen de vaderlandse nuchterheid, welke ook de Bataven eigen was. Want men achtte de Franse rechten op Vlissingen zeer problematisch en verwachtte, dat de komende vrede toch tot een vermindering van het bezettingsleger zou leiden. Men ging dus niet op het denkbeeld in, tenzij de Bataafse Republiek aanstonds neutraal verklaard zouden worden. Hetgeen voor Bonaparte natuurlijk onaanvaardbaar was.

Schenkingsrecht

Poel, Sijmen, blz. 107 (1917)

Schepen- en schuitenimpost

Engels, Geschiedenis, pp. 133-134 (Rep)

Schiltalen

Zie Schildtalen

Schildgeld

Doorninck, Regesten, pp. 54-55 (1530) 

Heyden/Hermesdorf, Aantekeningen, p. 134 (m.e.)

Schildtalen

Andreae, Aanteekeningen, p. 239 (1579) 

Blink, Geschiedenis I, p. 241 (m.e.) 

Blok, Holl. stad Bourg., p. 40 (16e e) 

B.G.O.G.VIII, p.54 

Caan, Schets, p. 12

Engels, Geschiedenis, pp. 48, 54-59 (1515), 60(1554), 148 (Rep)

Fruin, Informacie, pp.  VIII (1513), IX-X (m.e.), XXVIII (1542);  XXX (1543), 2 (1514), 28 (1502; 1514), 33 (id), 43 (id), 679 (1515) 

Fruin/Colenbrander, Geschiedenis, p. 50 (15e e) 

Goes, Register I, pp. 157 (1528), 270 (1530), 354 (1532); II, pp. 561 (1549), 571 e.v. (id), 577 (id), 601 (id); III, p. 472 (1554); IV, pp. 18 (1555), 22 (id), 25-26 (id), 42 e.v. (id), 53 e.v. (id), 92 (id), 96 e.v. (id), 137 (id),  139 e.v. (id),  150 e.v. (id),  156 e.v. (id); V, pp.5(1557), 126 (id) 

Houtzager, Hollands, pp. 42, 117 (1562-63) 

Kerckhoffs-de Hey, Grote (Bio), pp. 97 (1514), 125 (id) 

Meerkamp van Embden, Goudsche, pp. 142 (1528), 230 (1537), 254 (1543), 336 (1555), 338-339 (id), 344 (1557) 

Merkus, Schets, p. 27

Poel, Sijmen, blz. 51 (1428)

Schipgeld

Becht, Statistische, p. 51 (Rep)

Schoenimpost

Engels, Geschiedenis, p. 140 (Rep)

Schoolgeld

Gelder, Gegevens I, p. 66 

Maasgouw 1879-1881, p. 147 (1661) 

Perio, Liberale, p. 179 (1869) 

Rijkens, Onderwijs, pp. 386-388 

Snijder van Wissenkerke, Privilegiën, pp. 111-115 (19e e)

Schossgelt

Rees, Geschiedenis I, p. 105

Schot

Ook schot en lot, schot en bede, verschot, schot en jaarbede, schotbede, erfschot, stur, erfhuur. Zie ook Bede

Alberts/Jansen, Welvaart, pp. 123 (13e-14e e), 271 (m.e.) 

Avis, Directe, pp. 10-11 (14e e) 

B.G.O.G.V, pp. 103-105, 107, 129-130; VIII, pp. 48-50, 52, 54, 58-59, 62, 103 

Baelde, Collaterale, p. 52 (1533) 

Bezemer/Blécourt, Rechtsbronnen, pp.  45 (1414), 65 (1426), 284-285 (1485) 

Blécourt, Begrip, p. 72 (m.e.) 

Blécourt, Heerlijkheden, p. 100 (m.e.) 86

Blécourt, Welgeborenen, pp. 316 e.v. (m.e.), 340 e.v. (id) 

Blécourt/Meijers, Memorialen, pp. 101-102 (1434), 146 (id), 175 (1435), 206 (1436), 214-215 (id), 310-311 (1435), 313-314 (id),

349 (1436) 

Blink, Geschiedenis I, pp. 156 e.v. (13e e), 238 e.v. (m.e.), 269 e.v. (id) 

Blok, Financiën, pp. 46 (1494), 47 (16e e), 49-52 (14e e), 54 (m.e.) 

Blok, Geschiedenis I, pp. 231 (13e e), 329 (14e-15e e), 369(14e e) 

Blok, Rekeningen, pp. XVI, 7 (1526), 37

Boer, Rekeningen, p. 20 (1395-96) 

Braam, Bureaucratisering, pp. 467 (17e-18e e), 472-473 (id)

Donker, Iets, pp. 29 (1386), 74 (1695), 76 e.v. (19e e)

Engels, Geschiedenis, blz. 10 (m.e.), 26 (815), 27-39 (m.e.), 40-68

-"het lot hetwelk iemand gehouden was te geven voor zijn hoofd en werden daarmede uitbetaald des Graven Hofdiensten of Hofregten hetgeen ook wel gevonden werd uit het schot". [blz. 27]

-"Het schot en bede nu werd jaarlijks gevorderd onder den naam van jaarschot ook wel tweemaal des jaars van waar Meien Bamis schot en lente en herfst bede ook werden de beden in die steden welke niet geheel vrij verklaard waren wel geheven om de twee drie of meerdere jaren en dan Bottingen genaamd als blijkt uit de handvesten en voorregten in 1266 door Graaf Floris aan die van Leijden gegeven, alsmede uit die in 1415 door Graaf Willem die Kennemerland verleend." [blz. 28]

-"Het schot nu was oorspronkelijk aan den persoon vastgehecht, van waar de lieden, die hetzelve moesten opbrengen schotboortige en schotbare lieden genoemd werden en had hetzelve zoo als Lams in deszelfs handvesten van Kennemerland mededeelt van alle tijden af: "tweederlei amploij ofte bestedinge, want wierden daar uit betaald eerst alle beeden en dan voorts mede alle den laste van de gemeenen buuren, als bij exempel, des Gravenhofdiensten, boddingen, vroonschulden, thynsen, hoendergelden en andere diergelijke meer, die gebragt wierden, ende nog gebragt worden aan den Rentmeester van de Domeinen der Graaflijkheid". [blz. 29]

-"Onder geschot kan dan ook verstaan worden, hetgeen men tegenwoordig onder de algemeene benaming van belasting zou verstaan; zoo leest men dat Graaf Floris in 1294 die van Domburg ontslaat van, al dat hoiemen gescote dat men plagt te geven in 't ambacht van Domburg "want wij met goede lieden vonden hebben dat een onregt gescot was". Dit hoiemen gescot nu was zeker ongeld, dat van wege Hoiemenland moest betaald worden. Aan het geschot zegt Lams, gaf dan ook bijna ieder dorp eenen bijzonderen naam "den een noemt ze ponden: de andere twee en dertigste deelen d'andere sestiende deelen, daarvan een gebuur een achtste gedeelte geeft, Ende werd ook genoemd burenschot, ende sommighen noemense pricken en ook oogen, hick en prick.." [blz. 29]

-Over ogen, hick en prick en schreven [blz. 30]

-ook vele onvrijen in die verleende voorregten willende deelen zich daar heen begaven en door de wijk in de steden te nemen als bijv. Delft, Dordrecht, zich schotvrij maakten, als zijnde, wanneer zij aldaar een jaar en dag (= een jaar en zes weken) waren geweest niet meer op het land bekend en aan hunnen Heer onderworpen. Het gevolg nu hiervan was dat of de schotgelden voor de overige schotbaren te drukkend werden indien de Graaf dezelve niet verminderde [blz. 35] 

-zoo maakte Graaf Willem in 1320 bekend dat "wi bi onzen ghemenen rade over een ghedragen sien, dat alle die vrielude ende die dienstlude wonende in Hughen Ambacht van Noirtich in den Houte, malc met andre ghemelike ghelden zullen onze scot". Hetzelfde was in 1320 bij verdrag ten aanzien der vrijen en dienstlieden te Noordwijk bepaald [blz. 35]

-Bovendien namen de Graven ook andere maatregelen om dit bezwaar voor de toekomst te keer te gaan en wel door het schot, oorspronkelijk gehecht aan den stand der personen, ook te hechten op het land, en dus gelijk men schotboortige lieden had ook de landen schotbaar te verklaren zoodat een schotvrije door geboorte, uithoofde van het land dat hij bezat, schot moest opbrengen [blz. 35-36]

-over het eeuwig schotbaar blijven van land; schor in nieuw bedijkt land [blz. 36]-Het invorderen van het schot werd vooral op het land steeds moeijelijker daar met er tijd en ook al in verwarde oogenblikken personen zich hier en daar op het platte land hadden nedergezet die in het stuk van de Omslagen zich op hunnen Adel, Welgeboorteschap of wel op hun Poorterschap beriepen en uit dien hoofde vermeenden vrij te zijn, welke telkens verrezene geschillen voorgekomen en beslist moesten worden. Zoo beval Graaf Willem in 1323 dat Welgeboren of Poorters geen schotbaar land te Aerlanderveen zouden koopen om hem van zijn schot en jaarbede te versteken, want dat zulks koopende zij zoowel, als de anderen, de lasten zouden moeten betalen. Insgelijks bepaalde hij bij de handvesten in 1340 aan die van Rotterdam verleend, dat de landen, welke de Poorters bezaten zouden vrij wezen en dat de landen die zij kochten en schotvrij waren, schotvrij zouden blijven, maar zoo het schotbaar was het dan schot zou blijven geven [blz. 37]

-Over vrijdom poorters, adel [blz. 38-39]

Enklaar, Falsicifatio, pp. 715 e.v. (1390)

Enklaar, Ministerialiteit, pp. 461 (1199), 468 (m.e.), 470 (id), 472 (id), 473 e.v. (1422), 476(1376)

Enklaar, Opkomst, p. 20 (1252)

Formsma, Vormen, pp. 24-25 (1428; 1506)

Formsma, Wording, pp. 9 (15e e), 53 (id), 62 (id), 65-66 (id)

Fruin, Informacie, pp. 5, 21-22 (1514), 24, 25, 27, 29, 31 (id), 33-34, 36-37 (1514), 39, 41, 43-45, 47, 49-50, 54-56, 58, 61, 63-64, 66-67, 69-70, 72, 81-100, 105, 108 e.v., 111, 113, 115 e.v., 118 e.v., 121, 123, 125, 127-130, 132 e.v., 135 e.v., 138-140, 142, 144 e.v., 147, 151, 155, 158 e.v., 160 e.v., 163 e.v., 185-186, 190 e.v., 194 e.v., 199, 201 e.v., 205 e.v., 208 e.v., 211 e.v., 215 e.v., 218 e.v., 221, 223 e.v., 228 e.v., 231 e.v., 234 e.v., 250, 252, 254 e.v., 266, 268e.v., 280, 282 e.v., 285, 289, 291 e.v., 294 e.v., 298, 301, 303 e.v., 307 e.v., 310 e.v., 313 e.v., 315, 320, 339 (1508), 343, 351, 353, 355, 357 e.v., 364 e.v., 370 e.v., 394, 396, 401, 486, 527, 571,582,679

Fruin, Rechterlijke, pp. 13, 15-20 (15e e), 105 (1400)

Fruin/Colenbrander, Geschiedenis, p. 50 (15e e)

Gallé, Beveiligd, pp. 3 (1361), 44, 160 (15e e), 167-168 (id) 

Gelder, Gegevens I, pp. 216, 243, 245; II, p. 127 

Gelder, Nederlandse, p. 30 (16e e) 

Goede, Nederlandse, pp. 87-89 (m.e.) 

Goede, Swannotsrecht I, pp. 90 (1400), 110 (1406), 115 (1414), 164 (1426), 167 (1432), 221 e.v. (1415), 226-230 (15e e), 237 e.v.

(13e-16e e), 244 e.v. (14e e), 297-312 (m.e.) 

Goede, Westfriesche, pp. 630 e.v. (1400), 634 e.v. (id), 647 (1396), 652 e.v. (1400) 

Goor, Beschrijving, p. 49 (1531) 

Gosses, Organisatie, p. 131 (1618) 

Gosses, Welgeborenen, pp.  17-47 (11e-15e e), 53 e.v. (m.e.), 66 e.v. (id), 118 (id), 134 e.v.(id), 157 e.v. (id), 184 e.v. (id) Gosses/Japikse, Handboek, p. 148 

Gouw, Ambacht, pp. 45 (m.e.), 55 (1400), 58 (1427) 

Hall, Stedelijke, p. 588 (1342) 

Halma, Tooneel I, p. 292; II, pp. 122, 152, 266,271 

Hartgerink-Koomans, Proostdijen, pp. 26-27(17e e) 

Heringa, Tijnsen, p. 49 (1432) 

Heyden/Hermesdorf, Aantekeningen, pp. 101 (13e e), 108 (m.e.), 117 (1292), 120 (id), 139(1355), 180 (15e-16e e) 

Hildebrand, Reglement, p. 4 (1748) 

Houtzager, Hollands, p. 42 

Hugenholtz, Cura, p. 172 (1352) 

Jansen, Amsterdamse, p. 424 (18e e) 

Jansen, Middeleeuwse, p. 198 

Jong,  Hellevoeterland, pp.   14 (14e e), 20 (1630), 42 e.v. (1395), 53 (1565) 

Knoop, Resultaten, p. 175(1306), 188(1342) 

Korteweg, Stadrecht, p. 52 (m.e.) 

Kruisheer, Oorkonden (10e- 13e e) 

Lemmink,  Staten, pp.  24 e.v.  (13e e), 42 (1305), 107(1428), 135(1494) 

Linden, Recht, pp. 10 (m.e.), 27-28 (1311) 

Merkus, Schets, pp. 17-18 

Meyroos, Onze, pp. 7 (m.e.), 14 (1515) 

Moll, Rechten, p. 109 (16e e) 

MontéVerloren, Hoofdlijnen, pp. 110, 201-202(1602)

Navorscher II, p. 118; III, pp. 105-106 (m.e.); V, pp. 108-109 (m.e.); IX, p. 300 (1294); X, pp. 50 (1294), 297 (18e e); XI, p. 14 (m.e.); XIII, p. 167 (1494); XVII, p. 148 (m.e.); XXI, pp. 576 e.v. (16e e)

Niemeyer, Honderd, pp. 4 (1268), 87 (1410)

Oosten, Organisatie, pp. 177 e.v. (1558)

Poel, Sijmen, blz. 29-34, 37-41

Pols, Westfriesche I, pp. XL (m.e.), XLVI e.v. (id), Lil (id), LVI (1396), LVII (1422), LIX e.v. (13e- 14e e), LXIII e.v. (id), CXXIX e.v. (id), CXXXVII (m.e.), CXLII e.v. (id); II, pp. 29 e.v. (15e e), 34 (id), 39 e.v. (id), 42 (id), 44 (id), 77 (id), 150-151 (16e e), 165 (1566), 205 (id), 248 e.v. (15e e), 250 (id), 289 (id), 295 e.v. (id), 318 (id), 323 e.v. (id), 343 (id), 346 (id), 356 (id), 369 (id), 371 (id), 373 (id), 380 (id), 383 (id), 388 e.v. (id), 393 (id), 402 (id)

Racer, Gedenkstukken, deel 2, p.  116-117 (1365), 123 (1187), 125-127, 132, 188 (1213)

Rees, Geschiedenis I, pp. 82-83 (14e e), 85 (m.e.)

Rompaey, Rechtsbronnen, p. 238 (1365)

Siccama/Rees, Over (14e- 16e e)

Siccama, Rechterlijke, pp. 61 (m.e.), 64 (id)

Smidt/Rompaey, Chronologische III, pp. 241-242 (1536), 260 (id), 327 (1538), 393 (1539), 490 (1540)

Smidt/Strubbe, Chronologische I, pp. 3 (1470), 34 (1471), 455 (1498), 457 (1492-99)

Smidt/Strubbe/Rompaey, Chronologische II, pp. 54(1507), 126(1513)

T.S. Drenthe, p. 119 (Rep)

T.S. Zeeland I, pp. 93 (m.e.), 110 (16e e); II, pp. 75 (1515), 220 (1294), 336 (1478), 378 (16e e), 446 e.v. (17e e), 454 e.v. (id), 458 e.v. (id)

Verseput, Ontstaan, p. 75 (m.e.)

Visvliet, Historische, p. 19 (1450)

Schotboek

Fruin, Informacie, blz.  88 (1514), 99 (id), 103 (id)

Schotgaerder

Engels, Geschiedenis, blz. 36-37

Al naar nu bepaald was, werden in de steden en dorpen door de schotgevende ingezetenen, de schotzetters, schotgaarders en schotvangers, of ponders, ook wel landmeesteren genaamd verkozen, of ook wel van wege den Graaf, de Schepenen of het Geregt daartoe aangesteld, zoo stelde Graaf Willem in 1413 in de stad Vlaardingen daartoe het Geregt aan. De schotzetters nu waren verpligt in hun schattingboek, schotboek genaamd,de fortuinen der schotbaren op te teekenen, welke zij na zeker tijdsverloop, naar de verandering in de gesteldheid der huisgezinnen wijzigden en van welke men verpligt was naar de omstandigheden veel of weinig op te brengen, hetzij eenen penning van elk pond of wel somtijds slechts eenen heller of mijt, waarvan er drie op eenen penning gingen, somtijds echter ook veel meer, zoo moest men in 1482 te Hoorn tien stuivers van elk pond schots opbrengen [blz. 36-37]

Fruin, Informacie, blz. 62 (1514),  687-688 (1515)

Schotpond

Fruin, Informacie, blz. 4-5 (1514), 22-23 (id), 25 (id), 27 (id), 29 (1530), 31-34 (id), 36-39 (id), 41 (id), 43 (id), 47 (id), 50 (id), 53 (id), 56(id), 61-62 (id), 65-70(id), 81 (id), 86 (id), 88 (id), 90-91 (id), 99-100 (id), 103 (id), 106-107 (id)

Schotvanger

Zie Schotgaerder

Schotzetter

Zie Schotgaerder

Schouwaccijns

Degrijse, Willem, p. 219(1413-14)

Schranckgelt

Gelder, Gegevens I, p. 199

Schrijfgeld van den koorne

Fruin, Informacie, blz. 7 (1514)

Schroederambacht

Poel, Sijmen, blz. 71   

Schuldmolt

B.G.O.G. V, pp. 127-130, 142-144 

Gosses, Bisschop, pp. 192 e.v. (m.e.) 

Gosses, Organisatie, p. 153 (1564)

Scuutpenning

Blok, Financiën, p. 53 (m.e.)

Secretaris van Staat

-van 14 juni 1803 tot april 1805 is Jan Frederik Abbema [1771-1820] klerk bij de secretaris van staat op het departement van oorlog; van mei 1805 tot juni 1806  is hij klerk bij de secretaris van staat voor de zaken van oorlog [Repertorium]

Secretaris van Staat voor de Financiën

algemeen

functionarissen

commies expediteurE.G. Aeyelts is commies expediteur van mei 1805 t/m oktober 1805  [Repertorium]hoofdcommies E.G. Aeyelts is hoofdcommies van 21 oktober 1805 t/m juni 1806  [Repertorium]klerk=vanaf 25 april 1806 is J. Achenbach klerk  [Repertorium]tabelmaker=van 1805-1806 is H.C. Achenbach tabelmaker [Repertorium]

secretaris 

=in 1814 is Six van Oterleek Secretaris van Staat [TK 4e vergadering 6 mei 1814, blz. 7]
BRONNENliteratuurBrauw, Departementen, pp. 6 (1805), 38 (1796), 53 (1797), 75 (1805), 98 (id), 115 (19e e), 140-141(1805), 175(1814) Merkus, Schets, p. 108 (1805) Posthumus, Economische, p. 12(1815) Sickenga, Omwenteling, pp. 94, 98 T.G.O.1835,p.455(1805)

Serviesgelden

Ablaing, Bannerheeren I, p. 42

B.M.H.G.V,p.310(1617)

Halma, Tooneel II, p. 249

Hoefer, Brieven, pp. 311-312 (1620)

Morreau, Over, p. 384 (1643)

Navorscher VII, pp. 185 (1632), 239 (Rep); XII, p. 114(1632) 

T.S. Overijssel IV, pp. 198 e.v. (1591) 

Venner, Inventaris, pp. 114 (1679), 116 (1652), 135(1605-06)

Slachgelt

Gelder, Gegevens I, pp. 198 e.v.

Sleischat

Aerts, Inhoud, p. 181 (15e e)

Alberts/Jansen, Welvaart, p. 205

Algra, Oostfriese, p. 226 (m.e.)

Blok, Financiën, p. 73 (m.e.)

Dillen, Rijkdom, pp. 441-442

Dillen, Valuta (Rep)

Doorninck, Regesten III, p. 404 (1546)

Gosses/Japikse, Handboek, p. 221

Lemmink, Staten, p. 80 (1404)

Navorscher XXIV, pp. 568 (1414), 584 (1591); XXV, pp. 64-65 (m.e.); XLV, p. 265(1495) 

Sickenga, Omwenteling, p. 97 

T.v.G. 1959, pp. 26-29 (16e e)

Slickevryen

"Slickevryen" zijn van elders komende personen, die burgers zijn geworden op voorwaarde dat zij de wegen en bruggen van slijk zuiveren.

Racer, Gedenkstukken, deel 2, p. 210 (1418)

Slikgeld

Roo van Alderwerelt, Reis, p. 12(1845)

Sluisgeld

Fruin, Informacie, blz.  IX, 5 (1514), 30 (id), 32 (id). 45 (id), 54 (id), 68 (id), 71 (id), 90 (id), 93 (id), 96 (id)

Inventaris, Pijnacker, blz. 7-8

Sly-scat

Poel, Sijmen, blz. 52

Smaltienden

Zie onder Tienden

Smautassijs

Zuylen, Inventaris I, pp. 2 (1399), 21 (1496), 220 (1512), 462 (1530), 646 (1547)

Solliciteur

Halma, Tooneel II, p. 248

Sommatie

Merkus, Schets, p. 29 (1558)

Sonttol

=Herhaaldelijk waren Holland en Engeland beducht, dat Denemarken aan het verlangen van Philips toegeven, en, tegen een ruime vergoeding, de tol van de Sont aan de Spanjaard verpachten zou. Werkelijk is daarover meermalen onderhandeld; gelukkig voor de vrijheid van Europa evenwel is het nooit tot uivoering gekomen [Fruin, Tien, blz. 13]=Gijsbert van den Boetselaar (... - 1628) behoorde in 1627 met anderen tot een gewichtige bezending naar het Noorden zowel  ter sluiting van een handelsverbond als ter vermindering van de Zondsche tollen (Kobus/de Rivecourt, Biographische A-H, blz. 190]=Albert Koenraadz Burgh ging in 1639 met B. Coenders van Hlepen naar Denemarken om de onregelmatigheden in het vorderen van den Zondschen tol weg te nemen (Kobus/de Rivecourt, Biographische A-H, blz. 291]

Speelkaartenbelasting

Poel, Sijmen, blz. 87, 117

Sickenga, Omwenteling, blz. 11 (19e e)

Een belasting op de speelkaarten - van 3 st. per spel - werd in Holland en kwartier Nijmegen ingevoerd 

WvhR 1926/11556, HR 14 juni 1926

Spekaccijns

Fruin, Informacie, blz. 79 (1514)

SpeelkaartenbelastingalgemeenDe speelkaartenbelasting is niet nieuw; de heffing vindt haren oorsprong in Frankrijk, waar de speelkaarten voor het eerst aan de belasting werden onderworpen bij een edict van Hendrik III van 22 Maart 1583 [Meester, Treub, blz. 487] 
opbrengstEen belangrijke bate voor de schatkist is er echter niet van te verwachten. Minister Treub schat de opbrengst op f 2 ton  [Meester, Treub, blz. 487]
tariefVoor elk spel van niet meer dan 32 kaarten zal f 0.25 verschuldigd zijn; voor elk ander spel f 0.50. Speelkaarten, welke geen grootere afmetingen hebben dan 35 bij 27 millimeter, zullen niet aan de belasting onderworpen zijn. Elk spel kaarten waarvoor de belasting is betaald, wordt van Rijkswege van een stempelafdruk voorzien [Meester, Treub, blz. 487]
fraudeHet ontwerp Treub bevat de nodige bepalingen ter voorkoming van ontduiking [Meester, Treub, blz. 487]. 
BRONNENliteratuurDiederiks, Collecteurs, p. 489 Engels, Geschiedenis, p. 145 (Rep)Meester, Th. de, Treub’s belastingvoorstellen, in De Gids 1916, blz. 487-491

Staat van Oorlog

Beelaerts van Blokland, Gecommitteerden, p.226 

Caan, Schets, pp. 165, 173, 183 

Deursen, Raad, p. 23 (1597) 

Deursen, State, pp. 77 e.v. (Rep), 90 (id) 

Dillen, Rijkdom, p. 270 

Engels, Geschiedenis, p. 82 (17e e) 

Gabriëls, Edel, p. 532 (18e e) 

Hoeffer, Brieven, pp. 293 e.v. (1614) 

Houtzager, Hollands, p. 185 (1670) 

Merkus, Schets, pp. 55, 57 (1581-1795), 64, 74 

Muller, Staat, pp. 545-546 (1597) 

Navorscher I, pp. 55 (1621-1795), 83 (1595-1609;1621-1795) 

Nijhoff, Oud, pp. 132 (1610-27), 137 (1650-1735) 

T.S. Drenthe, p. 74 (Rep) 

T.S. Stad en Lande XX, pp. 8-9 

Zuylen, Inventaris II, p. 974

Spinnen

In 1851 kan een snel werkende spinster in een dag van 15 uur  20 tot 25 cent verdienen. Daarvoor moet ze dan een half Nederlands pond wol ( eigenlijk geeft de wolkammer 6,5  ons) tot fijne draad spinnen [Navorscher 1851. blz. 15]

Staat van Oorlog

algemeen

=Dog, Hoog Mog . Heeren, het is tijd dat wij overgaan tot hetgeen het voornaamste voorwerp is van onse komste in dese illustre vergadering ; het is tijd dat wij aan U Hoog Mog . overgeven de generale Petitie en Staat van Oorlog voor het aanstaande jaar, met versoek dat U Hoog Mog. deselve ten spoedigsten aan de resp . Provincien gelieven te laaten toekomen, verseldt met die ernstige aanmaningen, die het tegenwoordig netelachtige tijdsgevrigte vereyscht, en U Hoog Mog . gewoone wijsheyd buyten twijfel aan haar sal dicteeren [Harangue in de vergadering van haar Hoog Mog. gedaan door den heer Onno Zwier van Haaren, ten tijde wanneer door de Raad van State en corps de petitie voor den jaare 1747 ter vergadering van haar Hoog Mog.  is overgebragt, in: BMHG 1e deel, 1877, blz. 371-372]=Als wij nog nagaan hoe seer onse finantien zijn uytgepnt door hetgeen wij buytengewoon hebben moeten te berde brengen, en als wij daaglijks gewaar worden, dat door de sterfte onder het rundvee, die meer en meer in dese provincie grasseert, ons alle ressources benomen worden, en onse ingesetenen, daardoor gedrukt, buiten staat raaken eenige nieuwe lasten te dragen, weten wij niet hoe wij het onse in de kosten tot een nieuwe campagne sullen konnen goedmaaken. Is 't evenwel , dat daartoe moet werden gekomen, 't welk wij ievcrig wenschen dat God verhoedcn wil , zo is 't dat wij aanneemen en versekeren, dat wij alle magt zullen inspannen en alles na vermogen daartoe contribueeren [Advies der Utrechtse Gedeputeerdenter Generaliteit, betreffende den toestand des Lands in den aanvang van het jaar 1747, in: BMHG deel 1, 1877 blz. 375]

archieven

=In het Amsterdams Archief bevindt zich een verzameling staten van oorlog over de jaren 1595, 1597-1599, 1603, 1607-1609 en 1621-1795 [Navorscher I, 1851 blz. 83]=In het Utrechts Archief bevindt zich een omvangrijke verzameling staten van oorlog over de periode 1621-1795 [Navorscher I, 1851 blz. 55]
BRONNENliteratuur

Staatpenning

Meester, Geschiedenis I, p. 120 (1520)

staatsraad-van 8 juli 1806 t/m 28 november 1806 is Jan Frederik Junior Abbema  auditeur bij de Raad  Daarna blijft hij dit aansluitend bij Lodewijk Napoleon tot 18 december 1807 [Repertorium].-Jacob Carel Abbema [1749-1835] is lid van 1 december 1807 tot 1 januari 1809 [Repertorium]
staatsschuld=Napoleon is in 1807, blijkens een nota van de minister van buitenlandse zaken Champagny, ontevreden over de oorlogsinspanning van de Hollanders. Financiële bezwaren kunnen worden ondervangen door de rentebetaling te halveren. Falck en van der Goes zijn daar tegen. Het zou het krediet van de staat voor de toekomst vernietigen, de inkomsten uit de indirecte belastingen verminderen en de uitgaven verhogen als gevolg van de dan noodzakelijke overheidssteun aan charitatieve instellingen, die immers uit de renten hun inkomsten trekken. Men mag de volle rente blijven betalen, aar moet wel schepen uitrusten voor de strijd tegen En[Horst, Republiek, blz. 112-113]=Napoleon decreteert in  1811 dat  vorderingen op de overheid van vóór 1810 alleen met schuldbewijzen mogen worden voldaan. Pas in 1808 voerde het ministerie bij de budgettering een systeem van financiële dienstjaren in. De schuld betrof leveranties, voorschotten door scheepskapiteins gedaan, soldij, etc. [Horst, Republiek, blz. 133]=De doorgaande regel, behoudens in bijzondere aangelegenheden, zij dan: eerst de inkomsten te onderzoeken en dienovereenkomstig de huishouding van den Staat en de daaraan verknochte uitgaven te regelen; want de beurs van den Staat wordt gevuld uit de beurzen der burgers, en men kan derhalve op den duur over niet meer beschikken...[Engels, Geschiedenis, blz. ...]
BRONNENliteratuurArkel, Inlossing, pp. 61 (1598), 62 e.v. (1608) Bachiene, Vaderlandsche, blz. 264-265Blok, Geschiedenis I, p. 513 (1494) Boudewijnse, Regeering, pp. 80-81 (1886-95) Buys, Nederlandsche (19e e)Engels, Geschiedenis, blz. XVI, 70 (1551-56), 177 (1798), 179 (1801), 208 (1808), 209 (1799-1809)Goes, Register IV, p. 133 (1555)Pirenne, Histoire, pp. 368-369 (1556)Rengers, Schets, p. 114 (1854)Ru, Willem, pp. 157 e.v. (19e e)Sickenga, Omwenteling, pp. 12, 84 (19e e)Verhofstad, Regering, pp. 101 (1557), 117 e.v. (id), 138-140(1558)Vissering, Brief (1800)W.D.B.I.U.A. 1873, 12 oktoberWit, Rutger,p. 396 (1804)Stadhouder
algemeenDe stadhouder bestuurde niet meer naar de wil van zijn koning, maar naar die van de Staten: de invloed van deze op het beleid der regering had iets anders te betekenen dan in vroeger dagen. Het is bekend, hoe na de dood van Requesens alle gewesten zich bij de Pacificatie van Gent tot onderlinge bescherming verenigden. Hun afgevaardigden kwamen toen weer als Generale Staten bijeen en stelden zich tot de door hen gekozen landvoogd, Willem, Anjou, Matthias, in soortgelijke verhouding, als waarin de Staten van Holland sedert 1572 tot Prins Willem gestaan hadden. Noch de Unie van Utrecht, noch de afzwering zelfs, bracht daarin wezenlijke verandering. Men zag immers naar een andere landsheer uit; voorlopig was Prins Willem het hoofd der regering. [...]  Na Leicester's vertrek werd geen nieuwe landvoogd meer werd aangesteld. Nu verdween, als het ware, het gezag van de landsheer; alleen de volksvertegenwoordiging bleef over. Deze eigende zich thans, bij haar vroegere rechten nog de macht van de vorst toe; zij werd landsheer en volksvertegenwoordiging in één  [Fruin, Tien, blz. 33]
FrieslandbenoemingenIn 1509 werd Everwijn, graaf van Benthem, stadhouder van Friesland (blz. 128)Jan de Ligne, Graaf van Aremberg, werd in 1549 stadhouder van Friesland, Overijssel en Groningen (Kobus blz. 52)Carel van Brimeu (.. - 1572)  was graaf van Megen. Werd  in 1559 stadhouder van Gelderland en Zutphen en later van Friesland, Overijssel, Groningen, Drenthe en Lingen (blz. 260)Gillis van Barlaymont was stadhouder van Gelderland en Friesland en daarna vanaf 1574 stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht (Kobus blz, 97)Holland

benoemingen

Walraven van Brederode (...- 1417) was stadhouder van Holland (blz, 250)Jan van Arkel XIII  (....- 1424) was stadhouder van Holland (Kobus blz. 55)Lodewijk van Brugge (15e e) was stadhouder van Holland en Zeeland  (blz. 273)Frank van Borssele werd in 1428 stadhouder van Holland en Zeeland (Kobus blz. 213)Maximiliaan de Bossu (16e eeuw) was stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht (blz. 225)Gillis van Barlaymont was stadhouder van Gelderland en Friesland en daarna vanaf 1574 stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht (Kobus blz, 97)

bevoegdheid

De stadhouder van Holland heeft enkele malen een algemene wijziging in de stedelijke regering gebracht in tijden van onrust. In 1618 en 1672 op eigen gezag waarna de Staten daaraan achteraf goedkeuring hebben verleend en in 1748 en 1787 toen de stadhouder door de Staten was gemachtigd [Rijpperda, Politie38]. Na 1747 is de macht van de stadhouder aanzienlijk.  Uit stukken van 1759 en 1790 volgt dat hij in alle stemmende steden de electie heeft van schepenen, dus ook de schepen-commissarissen die de fiscale rechtspraak doen, de laatste groep in Vlaardingen, Geervliet, Heenvliet, Asperen, Heukelom, Nieuwpoort, Weesp, Klundert, Geertruidenberg en Zevenbergen. Voorts burgemeesters in de stemmende steden, m.u.v. Leiden, Amsterdam, Den Briel, Hoorn, Enkhuizen, Edam, Monnikendam, Medemblik en ook niet in de kleine steden[Rijpperda, Politie39]

   Namen 

      benoemingen

Karel, graaf van Barlaymont was stadhouder van Namen (blz. 97)Jan de Bourgondie was stadhouder van Namen (blz. 232)

   Zeeland

        benoemingen

Antonie van Bourgondië (... - 1573) was stadhouder van Zeeland (blz. 232)
BRONNENliteratuurKobus/de Rivecourt, Biographische A-H, blz. 52, 55, 97, 128, 213, 225, 232, 250

Stadhouder der lenen

Kobus/de Rivecourt, Biographisch A-H, blz  401

Melchior van Culemborg was in 1555 stadhouder van de lenen (blz. 401)

Stadsrechtregaal

MontéVerloren, Hoofdlijnen, pp. 145-147 (1356) 

Nagge, Historie I, p. 124

Stalgeld

Meyroos, Onze, p. 11 (1515)

Stapelrecht

Altmeyer, Marguérite, p. 59 (1518) 

Ankum, Bijdrage, p. 54 (1393) 

Bezemer/Blécourt, Rechtsbronnen, pp. 34-35 (1380) 

Blink, Geschiedenis I, pp. 201 e.v. (13e-16e e) 

David, Geschiedenis, pp. 83 (1301), 110 e.v. (1309) 

Henne, Histoire V, p. 270 (16e e) 

Moquette, Strijd, pp. 48-63 (14e- 18e e)

Nationaal Archief, Den Haag, Abdij van Rijnsburg, 1179-1577, nummer toegang 3.18.20, inventarisnummer A.IX.b.105 (1565-1569)

Over een geschil tussen Dordrecht en de abdij van Rijnsburg (1565-1569)

Poel, Sijmen, blz. 29-34, 37-41  

Rees, Geschiedenis I, pp. 65-76, 105, 164 

Scheltema, Staatkundig I, p. 33 (15e e) 

T.S. Zeeland I, pp.  148 (1350), 394 (1532; 1553); II, p. 90 (1335)

Visvliet, Historische, p. 16 (1315)


Staten van Holland

belastingen

Ieder lid van de Staten is inzake belastingen vrij in het al dan niet geven van consent. Degene die niet toestemt, betaalt ook niet mee. Een praktijk die gegrond zou zijn op artikel 34 van het Groot Privilege van 1476. Het bedrag moet dan worden opgebracht door degenen die wel ingestemd hadden. Als de Staten gaan optreden als soeverein moeten ze gezamenlijk tot een besluit komen, bij meerderheid of unanimiteit. Het laatste ingeval het een kwestie betreft waarin ieder lid volstrekte zeggenschap heeft. In 1573 gold dit voor belastingen, unanimiteit is dan regel, maar daarna zijn er regelmatig uitzonderingen. Lukte het niet om unanimiteit te verkrijgen dan werd het geschil soms voorgelegd aan een commissie van onzijdige scheidslieden [submissie]. Vanaf 1585 wordt die mogelijkheid afgesneden voor belastingen, religie en soevereiniteitszaken [Ripperda, Politie11-12]. In 1679 overwegen de Staten dat het een bekend uitgangspunt van hun regering is dat alle leden de absolute vrijheid hebben om toestemming tot belastingheffing te verlenen of te weigeren maar dat ze, als geldmiddelen in de Statenvergadering zijn toegestaan en de ordonnanties op de heffing zijn vastgesteld, alle steden zonder uitzondering gehouden zijn tot uitvoering [Ripperda, Politie19]

benaming

Tot 1651 wordt meestal gebezigd ''de ridderschap, edelen en steden, representeerende de Staten'''. Onder Johan de Witt wordt de naam ''de Staten van Holland en West-Friesland''[Ripperda, Politie10]

besluitvorming

Niet alleen ingeval van belastingen is de regel dat de besluitvorming unaniem moet zijn, ook geldt dat in 1581 voor tractaten inzake oorlog en vrede, verandering van de regering en, vanaf 1585 in andere zwaarwichtige zaken, die de staat van het land betreffen [Ripperda, Politie10-12]. In bepaalde unanimiteitszaken wordt, als eenstemmigheid niet wordt bereikt na 1585 de submissie nog toegepast als 2/3 deel van de stemmen daarmee instemt. De uitspraak is dan echter provisioneel, gedurende een oorlog. De gedeputeerden ter vergadering zijn in alle belangrijke zaken genoemd in de beschrijvingsbrief gebonden aan een last. In andere zaken waren ze vrij. De Ordonantie van 1585 is tot het einde van de Republiek uitgevoerd. In 1780 is nog wel een poging gedaan om de conclusie bij eenarigheid te regelen, maar daar is het niet van gekomen. In Holland heeft al die tijd feitelijk de macht berust bij de stemhebbende steden [Ripperda, Politie12-13]

competentie

Vóór de 80-jarige oorlog moesten de Staten worden geconsulteerd over geld dat moest worden ingezameld ten behoeve van zaken van het land en over de besteding daarvan, over het met dwang legeren van krijgsvolk en over het vervangen van een magistraat vóór ommekomst van diens termijn [Ripperda, Politie10-11]

reglementen

Na 1567 worden de vergaderingen van de Staten verder gereorganiseerd bj reglementen uit de jaren 1574, 1581 en 1585 [Ripperda, Politie11]

samenstelling

De Staten worden, wat de steden betreft, aanvankelijk gevormd door de afgevaardigden van zes steden. In het begin van de 80-jarige oorlog is er een wisselend aantal en vanaf 1608 bestaan de Staten uit de 18 stemhebbende steden. Elke stem telde even zwaar. Niet vertegenwoordigd waren een aantal kleine steden, te weten Woerden, Oudewater, Geertruidenberg, Heusden, Naarden, Weesp, Muiden en Woudrichem. Deze steden claimden het recht om mee te vergaderen als het ging om geschillen over belastingen, verandering van de regering en over zaken van oorlog en vrede. Volgens R. werd dat recht misschien nog wel erkend maar slechts in theorie [Ripperda, Politie10-11]. Eén stem komt toe aan enkele adellijke geslachten tezamen, eertijds was dat de ridderschap vertegenwoordigend het platteland en de onbesloten steden. De strijd tussen ridderschap en steden over het platteland is door de ridderschap in 1627 en 1637 verloren [Ripperda, Politie13]. 

soevereiniteit

Reeds zeer spoedig na 1581 is men in Holland begonnen de soevereiniteit van de staten theoretisch te rechtvaardigen. en beroept zich daarbij op het oude recht [Ripperda, Politie2]. In 1587 wordt deze -later door Hugo de Groot [1583-1645] en vele anderen gesteunde leer- door de pensionaris van Gouda, Francois Vranck, uiteengezet in diens ''Corte Vertooninge" [Ripperda, Politie3]. In De Groot's Verantwoordingh uit 1622 wordt betoogd dat de Staten van de provincies soeverein zijn en de Staten-Generaal geen macht bezitten die hun niet uitdrukkelijk is opgedragen [Ripperda, Politie7]. Het complex van rechten dat de soevereiniteit uitmaakt wordt wel onderscheiden in die rechten die onveranderlijk bij de soeverein behoren, zoals wetgeving, rechtspraak, oorlog, vrede, verdragen sluiten, magistraten aanstellen, godsdienst. Rechten die niet persé onafscheidelijk zijn, vormen het recht op de munt, eerherstel, doctoraat e.d. [Ripperda, Politie7]. Bij de ridderschap en steden tesamen berust de soevereiniteit, niet bij elk afzonderlijk [Ripperda, Politie7]


Staten-Generaal

algemeen

=En evenzo werd bij ons de heerszucht der Staten door het heilzame, maar niet wettig omschreven, gezag der stadhouders het krachtigst beteugeld [Fruin, Tien, blz. 34]=Het werk der Staten neemt vanwege het omzeilen van de Raad van State zo zeer toe, dat zij niet meer, als vroeger, volstaan kunnen met nu en dan een tijdlang te vergaderen, maar dat zij, in 1593, zich genoodzaakt zien hun vergadering permanent te maken, terwijl de Raad van State gedurig minder te doen en te beduiden krijgt, en weinige jaren later met recht klagen kan, ‘dat de gewichtigste zaken van het land beleid en besloten worden zonder zijn kennis’. Het was een heilloze verandering, die op deze wijs de Staten-Generaal tot regering maakte [Fruin, Tien, blz. 36]De afgevaardigden ter Statenvergadering waren door hun eed verbonden om de belangen hunner provincie te behartigen; zij hadden niet, zooals de leden van den Raad van State, gezworen de belangen der Unie bovenal voor te staan. Zij waren gezanten van zelfstandige gewesten; onder hun bestuur werd de republiek een statenbond, waarin Holland, als de machtigste, meestal den boventoon voerde [Fruin, Tien, blz. 36-37]. 
financiënalgemeenIn het najaar van 1568 had Elisabeth de schepen, die aan Alva een aanzienlijke som gelds uit Spanje overbrachten, en die, door kapers uit Rochelle vervolgd, in Engeland waren binnengelopen, in beslag doen nemen, en, niettegenstaande de dringendste opeising, geweigerd vrij te laten. Zij had, zodoende, de Spaanse landvoogd in nijpend geldgebrek en in wezenlijke ongelegenheid gebracht [Fruin, Tien, blz. 12]=de Raad van State moet onder het oppergezag van de Staten-Generaal het land regeren en de krijg besturen. Dus met dit jaar, 1588, neemt eigenlijk de republiek der Verenigde Nederlanden een aanvang [Fruin, Tien, blz. 31]=de Staten der Verenigde Nederlanden zijn niet door de volkswil gebonden; geen ander middel om die te doen gelden dan oproer of bedreiging met oproer bleef de natie over [Fruin, Tien, blz. 33]
buitenlandse financiële steunIn 1603 komen Frankrijk en Engeland overeen de Staten-Generaal bij te staan met een bedrag van twee miljoen gulden gedurende twee jaar als steun in de strijd tegen de Spanjaarden. Frankrijk betaalt en zal een derde declareren bij Engeland, dat in het verleden de Franse koning steun gaf. Frankrijk betaalt echter veel meer aan de Staten-Generaal zonder Engeland te vragen of ze bereid zijn over het meerdere ook een derde te betalen. Als Frankrijk wil afrekenen is het Engelse deel 3 miljoen i.p.v. f 666.666,66. Engeland weigert te betalen. De Engelse vorst stelt de Staten-Generaal in staat om de door Frankrijk van hem geëiste som te betalen.  [Clerc, Geschiedenissen2, blz. 50]
lijfrentenAdriaen Jansz van Bergen, één van de turfschippers van Breda krijgt van de SG een lijfrente van f 300 per jaar, voorts f 500 gratificatie en f 1000 uit de Brabantse brandschattingen [Leeuw1883, blz. 

leden

-van 27 februari 1795 tot 1 maart 1796 is Andries Sijbrand Abbema [1736-1802] gedeputeerde namens Utrecht [Repertorium]
BRONNENliteratuurJapikse, Resolutiën I, blz. XLVII (16e e), XLIX-LXI (1463; 1555; 1576)

Stedigheden

Blink, Geschiedenis I, p. 259 (m.e.)

Steekgeld

Soly, Gilbert,pp.391 (16e e), 1188(1557-59)

Steenboete

Berkelbach van der Sprenkel, Joris, p. 37 (16e e)

Steengelt

Gelder, Gegevens I, p. 198

Steenkolenaccijns

Anoniem, Belastingen, pp. 60-62 

Engels, Geschiedenis, pp. 328-330 (19e e) 

Nuyens, Inventaris, p. 137 (1841) 

Rengers, Schets, pp. 49 (1850), 68 (1851) 

Sickenga, Omwenteling, p. 137 

Voorthuysen, Mercantilisme, p. 110 (1755) 

Zuylen, Inventaris II, pp. 1391, 1747, 1879, 1987

Steenpacht

Zuylen, Inventaris II, pp. 1212, 1494, 2044, 2099,2133,2135

Stelselwet 1821

Prins, Restauratie, pp. 174-177

Steunmaatregelen 

Coppejans-Desmedt, Koning, pp. 48-49 (1817) 

Gorter/Vries, Gegevens, p. 5 (1814) 

Sickenga, Omwenteling, p. 66 

Voorthuysen, Mercantilisme, pp. 106 (1682), 107 (1695; 1751), 108 (1723)

Steur- en zalmimpost

Diederiks, Collecteurs, pp. 488, 493 

Engels, Geschiedenis, pp. 115-116 (Rep), 137 (1650), 147(1700), 169 (Rep)

Straatgeld

Formsma, Vormen, p. 29 

Goor, Beschrijving, p. 17 (1272) 

T.S. Overijssel III, p. 177 (Rep)

Straatvoogd

Vrouwen kunnen in vroeger tijden niet zelfstandig aan het rechtsverkeer deelnemen. Voor elke handeling is de goedkeuring van een voogd vereist. In een huwelijk is de man de voogd. Ongehuwde vrouwen en weduwen kiezen een voogd, de verkoren voogd of straatvoogd. In 1773 is dit in Amsterdam nog gewoonte [De Navorscher 1851, blz. 9]. Ook slaven zonder meester hebben een straatvoogd nodig. Als die niet wordt gevonden, wordt er een toegewezen. 

Strafproces

B.G.O.G. IV, p. 104

Boer, Kwarteeuw, p. 115 (17e e)

Caan, Schets, pp. 133, 175, 191-192

Dillen, Rijkdom, pp. 522, 526-528

Drielsma, Betekenis

Menalda, Behandeling, pp. 230-253

Merkus, Schets, pp. 87-88 (1796), 93 (1797), 103(1798), 106-107(1801), 112-113(1805-06), 115(1806)

Muller, Middeleeuwsche (Inl.), pp. 123 (1530), 127 (16e e), 128 (1374), 134 (1482-88), 202 (m.e.)

Poel, Fait

Poel, Nieuw

Poel, Straffenstelsel (1822)

Scailteur, Contribuable, pp. 17 e.v., 27

Sickenga, Omwenteling, p. 97

Venner, Inventaris, pp. 109 e.v. (17e e)

Vries, Bijdrage (m.e.)

W.D.B.I.U.A. 1874, 3 en 17 januari

Strafrecht, Fiscaal

Anoniem, Belastingen, p. 31

Doppler, Ontduiking (18e e)

Engels, Geschiedenis, p. 260 (1833)

Faber, Drie I, pp. 44 (1773), 318 (1511); II, p. 641(Rep)

Formsma, Wording, p. 7 7 (1520)

Haak, Plooierijen, pp. 131(1704), 158(1706)

Heringa, Tijnsen, pp. 16 (1600), 54 (1431)

Merkus, Schets, p. 69

Nijpels, Rijksfiscaal (19e e)

Poel, Advocaat (15e- 19e e)

Poel, Compositie

Schrassert, Codex, p. 55 (1693)

Sickenga, Omwenteling, pp. 120, 145, 151-152

Stallaert, Glossarium I, p. 190

Troelstra, Handboek (19e e)

W.D.B.I.U.A. 1872, 6 juli, 15 december; 1873, 15 maart, 5 april; 1874, 26 septem.ber, 10 oktober

Strandrecht

Rees, Geschiedenis I, pp. 60-61 (13 e)

Stroomregaal

MontéVerloren, Hoofdlijnen, pp. 115-116

Strijckerije

Fruin, Informacie, pp. 237 (1514), 242 (id), 245 (id)

Strijfgeld

Baelde, Domeingoederen, p. 166 (1551)

Stuivergeld

Belasting van twee stuivers van iedere ton bieralgemeen=Een grondbelasting, geheven in Utrecht en de vrijheid van Utrecht. Omdat [Rootselaar, Rekening, blz. 22]vrijstelling=De gebruiker van land die oudschildgeld betaalt is vrijgesteld van stuivergeld  [Rootselaar, Rekening, blz. 22]BRONNENliteratuurRootselaar, Rekening, pp. 23 e.v. (1539) T.G.O. 1837, p. 66 (1549); 1838, p. 302 (16e e) Zuylen, Inventaris I en II

subsidies

algemeen=In 1803 probeert de Bataafse regering neutraal te blijven in de oorlog tussen Frankrijk en Engeland. De regering probeerde die neutraliteit bij Frankrijk tevergeefs te kopen met een subsidie [Horst, Republiek, blz. 67]
BRONNENliteratuurARA 1919, p. 213Becht, Statistische (1579-1715)Blécourt/Meijers, Memorialen, pp. 14-15 (1429) Caan, Schets, p. 181 Dillen, Bespr. Haar, pp. 262-263 Dillen, Rijkdom, pp. 168, 173, 517, 524, 638, 647 Feith, Schuldenlast, p. 414 Goes, Register IV, pp. 6 (1555), 10 (id), 20 (id),59 (id) Halma, Tooneel II, p. 247 (1622) Hoefer, Vesting, pp. 94 (1615), 120(1626) Houtzager, Hollands, pp. 138-139 (1623; 1625), 172(1662), 176-178 Merkus, Schets, pp. 45 (1715), 67-68Nationaal Archief, Den Haag, Abdij van Rijnsburg, 1179-1577, nummer toegang 3.18.20, inventarisnummer A.VIII.83 (1436)Philips van Bourgondië, graaf van Hollant, verleent aan abdis en convent van Reynsborch acte van non-praejudicie wegens een subsidie van 215 schilden tijdens een oorlog met de EngelschenNavorscher IV, p. 254 (1580) Nuyens, Inventaris, p. 118(1862-1911) Schrassert, Codex, p. 23 (1604; 1624) Zuylen, Inventaris II, pp. 1169, 1172, 1188, 1191, 1253, 1261, 1339

Subventie

Fruin, Informacie, blz. 39 (1514)

SuccessierechtaangifteInderdaad schrijft art. 28 der Successiewet beëediging voor eener aangifte en wel binnen één maand na de indiening der successie-memorie. Bij niet-voldoening aan dit voorschrift wordt door den nalatige voor iedere week verzuim een boete verbeurd van f 25. - Bevatte de wet omtrent dit punt geen nadere regeling, dan zou zij zeer zeker ‘hardvochtig’ genoemd kunnen worden. Gelukkig echter komen in die wet ook meerdere artikelen omtrent de eedsaflegging voor, o.a. Art. 32, luidende: Ingeval van ziekte, afwezigheid buiten het Rijk of andere wettige reden van verhindering, kan de eed, met toelating van den Minister van Financiën krachtens een bijzondere volmacht worden afgegled voor den kantonrechter ter keuze van den lasthebber [De Hollandsche Lelie 1913-1914, blz. 203]

ANF 1889, pp. 97 (1658-67), 99 (1806-11), 102 (id), 145 (id), 217 (id), 219 (id), 243 (id)

ARA 1919, pp. 37, 48-65

Anoniem, Belastingen, p. 69

Apeldoorn, Nicolaas, p. 298 (m.e.)

Boudewijnse, Regeering, pp. 76-78 (1895-97)

Brouwer, Gaardersarchieven, pp. 155-156 (1805)

Engels, Geschiedenis, pp. 162 (16e-18e e), 191 (1806), 193 (id), 207 (1807-08), 213 (1811), 218 (1813), 229 (1821), 266 (1845-49), 279-284 (19e e)

Engelsman, Ontstaan, p. 126(1811)

Fruin, Informacie, pp. 7(1514), 243 (id)

Gelder, Gegevens I, p. 7

Hall, Stedelijke, p. 582 (1116)

Heringa, Tijnsen, p. 28

Hogendorp, Bijdragen, deel 9, p. 79-110

Jong, Hellevoeterland, p. 19 (1503)

.Meilink, Hollandsche, pp. 184 e.v. (1598) 

Nuyens, Inventaris, p. 144 (19e e) 

Poel, Sijmen, blz. 105-109

Rees, Geschiedenis I, p. 87 (1556) 

Sickenga, Omwenteling, pp. 104, 113, 115-119 

Smidt/Strubbe/Rompaey, Chronologische II, p.356 (1525) 

Snijder van Wissenkerke, Privilegiën, p. 90 (1859; 1878) 

Stallaert, Glossarium, p. 55 (m.e.) 

Thorbecke, Staatsinrigting, p. 82 

Toll, Gedrukte, pp. 15, 25 

Wasch, Geslacht, p. 104 (19e e) 

Zuylen, Inventaris I, pp. 101 (1506), 223 (1512), 458, 646 (1547), 656 (1548), 676 (1552); II, pp. 798, 1046, 1271, 1317, 1496, 2045, 2101, 2142

Suikeraccijns

Anoniem, Belastingen, pp. 48-49

Boer, Stukken, p. 101 (1850)

Boudewijnse, Regeering, pp. 71-74 (1889-96)

Bruyn, Over (19e e)

Engels, Geschiedenis, pp. 230 (1821), 314-317(1819-49) 

Hogendorp, Bijdragen, deel 6, p. 215-222

Nypels, Rijksfiscaal, p. 29 

Prins, Restauratie, p. 177 

Rengers, Schets I, pp. 46 (1850), 69 (1851), 71(1852) 

Sickenga, Omwenteling, pp. 69, 71 

W.D.B.I.U.A. 1872, 13  juli, 3 augustus; 1873, 25 november; 1874, 13, 20 en 27 juni, 29 augustus, 10 oktober

Suriname

Navorscher XLVIII, p. 647 (18e e)

Surnumerair

-Adriaan Karel Daneels van Wijkhuijse wordt in 1858 benoemd tot surnumerair der registratie en domeinen-Pierre Jean Auguste Clavareau [1837] wordt in 1860 benoemd tot surnumerair bij de directe belastingen, invoerrechten en accijnzen-Jhr Adriaan Bowier [1857] is surnumerair bij de dienst van 's Rijks schatkist -Eliza Cornelis Unico baron Calkoen [1869] is van 1891-1895 surnumerair bij de administratie der publieke schatkistBRONNENliteratuurWie is dat, blz. 75 [Bowier], 95 [1891], 102 [1860], 115 [1858]

Swijnpenningen

Gelder, Gegevens I, p. 55