Aanhaling-Azinggeld
aanhalingHet in beslag nemen van goederen door ambtenaren omdat de daarop rustende belasting niet is betaald. Ook aenhaling, capture, inbeslagneming
algemeen
geschillen=in de administratie van J.C. van der Hoop, advocaat-fiscaal van de Admiraliteit Amsterdam komen stukken over aanhaling voor uit de jaren 1726, 1769 en 1792 [Nat. Archief]=stukken uit de periode 1735-1792 m.b.t. de aanhaling en benadering van goederen op de comptoiren  van convooien en licenten en de daarover gerezen geschillen en rechtsgedingen [Nat. Archief]=mandement van revisie uit 1738 van een sententie van het admiraliteitscollege te Amsterdam gewezen tegen Goaita en Compagnie wegens aanhaling van een partij broodsuiker [Nat, Archief]=stukken m.b.t. geding gevoerd in de jaren 1768-1770 voor de Admiraliteit op de Maze over aanhaling van een door F. Berith aangevoerde partij suiker [Nat. Archief
handhaving=Dat de Cherchers geauthoriseert worden, om in gevalle de minste resistentie ontmoeten in hunne aanhalingen, en door Schiet- of ander Geweer gedreigt worden, van hunne kant in zulk een geval ook Schiet- of ander Geweer te mogen gebruiken, zonder voor de gevolgen aansprakelyk te zyn, volgens den inhoud van 's Lands Ordonnantie Lib. 2. Tit. 7 Art. 5 [Art. IV van de Publicatie van de Staaten van Vriesland van 17 January]=Briefwisseling van 11 maart 1800 m.b.t. de aanhaling van drie kistjes thee in Amersfoort [Nat. Arch 2.01.22]
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; alle Friezen; DDB; Navorscher deel 1 -3; TvGliteratuurBrocx, Nederlandsche, deel 88, blz 318 e.v.Dillen, Stukken, p. 104 (1681)Engels, Geschiedenis, p. 92 (1725)Handelingen SG 1818-1819, blz. 137Heringa, Zelfstandig, p. 85 (1756)Leeuwarder Courant 18 januari 1772, blz. 3Lennep, Poëtische, blz. 265 e.v.Nationaal Archief 1.10.42, nr. 165 [1726]; 1.01.47.27 onderdeel A. nr. 45 [1735]; 1.10.29, nr. 771 [1738]; 1.01.47.27 onderdeel B, nr. 343 [1768]; 1.10.42, nr. 165 [1769]; 1.10.42, nr. 165 [1792]; 2.01.22, onderdeel C, nr. 146 [1800];Nieuwe Nederlandsche Jaerboeken deel 2, blz. 882Piek van LangenSevensma e.a., Zoeklicht I, p. 12 (20e e)Staatsbesluiten, Bataafsche, blz. 183Stallaert, Glossarium I, blz. 19Tex, Regtsgeleerd, deel 8, blz. 128 WDBIUA 29 juni 1872, p. 4; 27 juli 1872, p. 4Wolf, Werkzaamheden, blz. 1 e.v.overige bronnenNederlandsche Leeuw;

aanritsgelden

Missive aan de Staten van Friesland van 4 december 1583, of hun Gedeputeerden , door Karel van Roorda uit Arnhem geschreven , betreffende enerzijds de betaling van de aanritsgelden van een zekere compagnie militie, en anderzijds doende advertentie van de voorgenomen overtocht van de vijands over de Rijn; mitsgaders de sterkte en ligging van de troepen van deze Staat BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; Alle Friezen; DDB; Navorscher deel 1- ;TvGliteratuurLeeuwen, Alphabetische, blz. 9
aanslag[biljet]aanslagverminderingVerpondingswaarde van landelijke ondernemingen en tusschentijdsche aanslag-vermindering [Houthuysen, Verpondingswaarde, blz. 11]landrenteOver aanslagen in de landrente [DDB]
aanslagbiljetPieter Tijken is ontvanger van de verpondingen enz. te Poortugaal geweest. Er zijn twee door hem onderteekende ingevulde gedrukte aanslagbiljetten van de jaren 1764 en 1765, waarin de weduwe van Bast. Wm de Jongh wordt aangeslagen wegens ordinaris verpondinge, 200e penning, omslag van 't Molenschot en Santpat, Dijkschot enz. enz.  [Ned. Leeuw, blz. 32]
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher deel 1 -3; TvGliteratuurBoudewijnse. Regeering, p. 26 (1893)Braam, Bureaucratisering, p. 472 (1749)De Nederlandsche Leeuw 1911, blz. 32 (1764-1765)Diederiks, Collecteurs, blz. 486 (Rep)Engels, Geschiedenis, p. 241 (1845)Heringa, Zelfstandig, p. 81 (1750-1760)Houthuysen, B. V., Verpondingswaarde van landelijke ondernemingen en tusschentijdsche aanslag-vermindering ...blz. 11Menalda, Behandeling, pp. 20-21 (19e e). 197-200 (id)Sickenga, Omwenteling, pp. 88 (19e e), 159 (id)overige bronnenBMHG; Nederlandsche Leeuw
aansprakelijkheidBRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; Alle Friezen; DDB; Navorscher deel 1-; TvGliteratuurEngels, Geschiedenis, p. 291 (19e e)Gosses. Stadsbezit, p. 28 (m.e.)Haak, Plooierijen, p. 112 (1703)Lemmink, Staten. p. 107 (1428)Menalda, Behandeling, pp. 22-23 (19e e)Nypels, Rijksfiscaal, pp. 18-19 (19e e). 23-37 (id), 81-82 (id)Rees, Geschiedenis I, p. 55 (1389)Roever, Belastingoproer, p. 178 (1833)Sickenga, Omwenteling, pp. 97 (19e e), 160 (id)Venne, Belastingconflicten, p. 334 (1502)WDBIUA 7 september 1872, p. 3; 21 september 1872, p. 4; 12 oktober 1872, p. 4Zuylen, Inventaris I, p. 29 (1496)overige bronnenNederlandsche Leeuw
aardappelaccijns
algemeen=De aardappel werd in 1565 door slavenhandelaar John Hawkins in Santa Fé als scheepsprovisie aan boord genomen en hij voer er mee naar Ierland. =In 1584 neemt Walter Raleigh ze mee naar Ierland uit Virginia en in 1585 brengt Francis Drake ze naar Engeland.  =De Leidse hoogleraar Clusius krijgt er de beschikking over in 1589 en plant er enige n de Hortus [Navorscher1, blz. 355; Nieuwenhuis, Algemeen, A-B, blz. 9; Winkler Prins, Geïllustreerde, 1884, blz. 23;]=rond 1750 algemeen in gebruik in alle standen [Nieuwenhuis, Algemeen, A-B, blz. 9]BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher deel 1-; TvGliteratuurAlgemeen Handelsblad 30 november 1934, blz. 18Navorscher 1e jrg,, Amsterdam, Frederik Muller 1851, blz. 1-402Nieuwenhuis, G., Algemeen woordenboek van kunsten en wetenschappen A-B, Thieme, Zutphen 1820. blz. 9Sickenga, Omwenteling, p. 69 (19e e)Thorbecke, J.R., Parlementaire redevoeringen, 1912overige bronnenNederlandsche Leeuw
aardhalingHet weghalen van aarde van andermans grond ter herstelling van een dijk. Wellicht te beschouwen als een belasting in natura, indien geen vergoeding wordt geboden. polder Stein=Het bestuur van de polder Stein sluit op 27 augustus 1519 een overeenkomst over het onderhoud van een gedeelte der ringkade en de aardhaling ten behoeve van de gemenelandskade  [Fockema Andreae, Stein, blz.  427]BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher deel 1 -; TvGjurisprudentieHR 12 februari 1858, W. 1936literatuurFockema Andreae, S.J., Stein. Het ontstaan van een vrije hooge heerlijkheid op de grenzen van Holland en van hare bestuursorganen, in: TvG 1932, blz. 396-431Vliet, Martina van, Het Hoogheemraadschap van de Lekdijk Bovendams, Assen 1961, deel III van de serie Bijdragen van het Instituut voor rechtsgeschiedenis der rijksuniversiteit Utrecht wetgevingOnteigeningswet art. 65, art. 66, art. 67; art. 68 [1925] Grondwet art. 147 [1848], art. 151 [1925]Wet 1 juni 1861, Stb. 54Wet 8 mei 1902, Stb. 54 art. 1, art. 40
abonnementspenning
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher deel 1 -2; TvGliteratuurVenner, Inventaris, p. 181 (1767-1782)overige bronnenNederlandsche Leeuw
accijns
accijnsrechtOm nu Amsterdam in de gemaakte kosten en geleden verliezen tegemoet te komen , verleende Albrecht haar, bij brief van 1 oktober 1398 , de vrijheid  om binnen de stad of hare havens accijnsen te zetten op alle goederen , waarop het haar goeddunken zoude [Aard1, blz. 222]
Op 25 april 1576 wordt aan Zeeland vergund, boven de generale middelen nog een accijns in de steden te heffen op wijnen en bieren. De g.m. zullen ingaan 1 mei 1576 (Heeringa, blz. 14). 
afschaffing=De lagere standen, wier kracht men bij de Aprilbeweging had ondervonden, moesten te vriend gehouden worden door de afschaffing van de (inderdaad drukkende) accijnzen; maar men durfde de gunst der bourgeoisie niet in de waagschaal stellen, door in de plaats daarvan te stellen de logisch daarvoor aangewezen inkomstenbelasting (Zwart, Brieven, blz. 1).Thorbecke en v. Bosse weder een voorstel tot afschaffing v. den accijns op de brandstoffen gedaan. Van Bosse, vroeger zo geweldige tegenstander van alle afschaffing van belastingen tijdens hij M. v. F. was, betoogt nu met Nota op Nota dat men de Accijns op het Gemaal, Geslacht, brandstoffen, zeep, geheel missen kan [Zwart, Brieven, blz. 66]=Ingevolge zijn bij de begroting gedane toezegging had minister Vrolik in februari 1855 een voorstel ingediend tot afschaffing van de accijns op het gemaal. De hierdoor te derven inkomsten zouden opgevangen worden, deels door verhoging van de accijns op gedistilleerd en suiker en van de opcenten op bestaande belastingen, deels door de Indische bate. Vele conservatieven verklaarden zich tegen dit ontwerp, maar de liberalen ondersteunden het, zodat het na lange beraadslagingen op 14 juni 1855 werd aangenomen met 40 tegen 22 stemmen [Zwart, Brieven, blz. 82-83]=De gemeentelijke accijnzen zijn afgeschaft, omdat ze het vrije handelsverkeer van steden en dorpen belemmerde, een kostbaar toezicht vereisten en aanleiding gaven tot verderfelijke smokkelarij. Ook zijn afgeschaft de accijns op het gemaal, het geslacht [behalve rundvlees) en op de brandstoffen. Het Rijk heft in 1884 een accijns op bier, azijn, rundvlees, zout en zeep, suiker en op sterke drank  [Winkler Prins, Geïllustreerde 1884, blz. 131]
algemeen=De heffing van accijnzen had plaats krachtens van den landsheer verkregen vergunning. Zonder vergunning van den landsheer hadden steden geen recht om tot die heffing over te gaan. Dergelijke vergunningen werden vaak gegeven voor betrekkelijk korte perioden en op bepaalde voorwaarden, waarmede de landsheer een rechtserkenning verkreeg en bereikte, dat hem een zekere zeggenschap voorbehouden bleef. In sommige territoria behield de landsheer zich contrôle op het gebruik der accijnsgelden voor, benevens een deel van de opbrengst [Jappe Alberts, Bijdrage, blz. 333]=Een tweede groep van inkomsten vormen de indirecte belastingen, vrijwel de enige belasting, die de Middeleeuwse steden in ons vaderland kenden. Zij werden geheven in de vorm van accijnzen, wier aantal van stad tot stad sterk verschilde (Jappe Alberts, blz. 84)=Er is derhalve voldoende aanleiding om de accijnsopbrengsten der verschillende steden aan een nadere beschouwing te onderwerpen en die opbrengsten o.m. in verband te brengen met de omvang van het agrarisch bezit der steden en daarbij na te gaan in hoeverre er een relatie bestond tussen de grootte van het agrarisch bezit en de omvang der accijnsheffing (Jappe Alberts, Beheer, blz. 92).=Tot de accijnsen behoren in 1839: een Impost op het zout, de zeep, het geslacht, het gemaal,  het buitenlandsch gedisteleerd, het binnenlandsch gedisteleerd, de binnenlandsche bieren en azijnen, de suiker, den turf en de steenkolen [Aa, Aard1. blz. 124]

ambachtsheerlijkheidBelangrijker [m.b.t. het ambachtsgevolg] echter was hier de tegenwerking, die de adel van de landsregering ondervond, die zowel hun tiendrecht als hun accijnsrecht beperkte [Enno van Gelder, Hollandse, blz 120]
belastingvluchtGeen straffe fiscale maatregelen verdroeg een zo kwetsbaar bedrijf, maar het vroeg „alle middelen van zoeticheyt ende troetelingen om de bleyckerye ende coopmanschap in den lande te houden”. Zij zouden zich de contrôle van de pachter van de accijns zeker niet laten welgevallen, maar zouden hun principalen adviseren hun goed naar elders ter bleek te doen, naar Brabant, Vlaanderen en het land van Kleef [Sneller, Tijkweverij, blz. 239-240]
benamingSoms wordt een betaling een accijns genoemd terwijl feitelijk sprake is van een ander soort afdracht. Bijvoorbeeld de “banck siss” of bankaccijns is een retributie geheven voor het gebruiken van een visbank op de markt.bestedingJuist de helft der uitgaven, 15.600 lb., werd in Dordrecht gedekt door accijnzen op bier en wijn. Deze accijnzen vormden de voornaamste, maar niet, gelijk elders, de enige bron van inkomsten (Niermeijer, blz. 6)Holland en Zeeland stemmen toe, dat in Noordholland de accijnzen voor de helft voor de Gemeene Zaak, voor de andere helft tot de fortificatie van de steden worden gebruikt (Heeringa, blz. 12).
compromisJoannes Adenau, wijnkoper, overlijdt in 1686. De achterstallige accijns is f 3002, 15 st. Er komt een accoord voor f 1800 (Ned, Leeuw 1904, blz. 273) 
onmerkbaarheidDe voornaamste tegenwerpingen, die men (tegen de invoering van een hoofdgeld) maakte, was dat er jaarlijks zovele duizenden vreemdelingen hier te landen kwamen, die gedurende hun verblijf alhier, ongevoelig en ongemerkt aan alle 's Lands belastingen betaalden en dat dezen, bij de invoering van een hoofdgeld, er alleen het voordeel van zouden genieten, terwijl alle de belastingen door de Ingezetenen zouden moeten gedragen worden (Lintum, blz. 116).
ontduikingbuitenneringen=In (1451) bleek, dat op omstreeks 100 roeden afstands van de stad Leiden, in de nabijheid van het Minderbroederklooster, verscheiden huizen waren opgesteld, waarin herberg werd gehouden en waar ,,pluseurs jeunes hommes et compaignons", als wevers, vollers en andere ambachtslieden hun dorst gingen lesschen (Posthumus, blz. 3)=(Het nemen van maatregelen) was wel het geval ten opzichte van de drinkgelegenheden, waartegen de stad Leiden in 1451 een octrooi wist te verwerven, dat op een afstand van 200 roeden van de stadsgrachten accijns van bier en van andere dranken mocht worden geheven.=In 1463 verkreeg de stad van den burggraaf, dat deze afstand voor zijne heerlijkheden tot 400 roeden werd uitgebreid (Posthumus, blz. 4).=Het bleek in de volgende jaren, dat deze bepalingen in zeer sterke mate werden overtreden. Leiden heeft ter beteugeling hiervan het krachtigste middel toegepast, dat zij te harer beschikking had, door in 1469 het verbod of te kondigen aan de bewoners van het bewuste gebied wol te spinnen te geven of deze in het algemeen brood te laten verdienen (Posthumus, blz. 4). =In 1476 stonden de gebroeders van Zwieten, ambachtsheeren van Zoeterwoude, waarschijnlijk ten gevolge van de zoeven vermelde politiek van Leiden, toe, dat allen, die binnen het gebied van de Rodenburgerwetering en de Waddingsvliet woonden, voortaan van alle goederen, die binnen Leiden accijnsplichtig waren, aan de stad accijns zouden betalen, bovendien zou door deze personen geen poortersnering mogen worden uitgeoefend (Posthumus, blz. 4-5).=En het scheen in 1494, of Leiden op het punt van de accijnsheffing haar doel volledig had bereikt, toen zij van Maximiliaan een nieuw privilege wist te verwerven, volgens welk zij van hen, die bier, wijn, koren of brood binnen de 500 roeden verkochten, accijns mocht heffen (Posthumus, blz. 5) =De ontduiking gaat voort. De buitenneringen worden buiten de verboden zone geplaatst en de activiteiten worden hervat (Posthumus, blz. 5)=Tevens bracht de kwestie der accijnsontduiking Leiden weer in conflict met Zoeterwoude. In 1524 heette het, dat binnen den afstand van ongeveer een kwart mijl langs den dijk onder de zestig huizen niet minder dan zeventien „biertappen" werden gevonden „tot ongeloofelycker schade van den bierexcijs derselver stele," omdat de inwoners van Leiden dagelijks aldaar „zonder getale" gingen drinkers en vandaar bier in kruiken, flesschen of vaatjes binnen smokkelden, zoodat men schatte, dat de stad voor een kwart of een vijfde deel van de opbrengst van den bieraccijns werd geschaad. Het octrooi van Karel V in datzelfde jaar trachtte hieraan een eind te maken door niet meer dan twee „biertappen" binnen de vijfhonderd roeden van de stad of in het ambacht van Zoeterwoude toe te laten (Posthumus, blz. 5)
politiek=De periodieke verkiezingen voor de Tweede Kamer van 1854 deden de liberale partij in kracht winnen. Op voorstel van Thorbecke en andere harer leden werd de accijns op de brandstoffen en het gemaal afgeschaft…enz. [Steringa Kuyper, B.H., Schets, blz. 82]= Het in november 1853 ingediende en op 15-21 december behandelde voorstel, ondertekend door 9 liberalen (De Man als eerste; verder o.a. Van Bosse en Thorbecke), om met ingang van 1 januari 1854 het tonnegeld en de accijns op het geslacht af te schaffen. Behalve een financièle had dit voorstel ook een politieke kant, nl. om het conservatieve ministerie een vlieg af te vangen bij de afschaffing van de onpopulaire accijnzen. Behalve tegenstand van conservatieve zijde, ontmoette dit voorstel vanwege de politieke tendens ook oppositie van anti-revolutionaire zijde. Het werd dan ook met 41 tegen 24 stemmen verworpen [Zwart, Brieven, blz. 55]

stelselReeds in 1523 deed de regering een poging om te breken met de oude wijze van inning. Zij wist de Staten te bewegen, om toe te staan de invoering van accijnzen op wijn, bier, vee en goederen, behorende aan vreemdelingen, die geen onderdanen waren van de keizer, teneinde daaruit de gelden te krijgen voor de bede, groot 80.000 Rijnsgld. Ook de inning kwam aan het centraal gezag. Hiermee zouden belast worden 7 rentmeesters, waarvan 6 benoemd moesten worden door de grote steden en 1 door de edelen. In zekere opzichten word bij dit stelsel van accijnzen rekening gehouden met den welstand en de belangen van de handel, gelijk uit het volgende blijkt:  wijn 12 st. per ton, inlandsch bier, voor export bestemd  2 st. per ton, inlandsch bier, niet bestemd voor export, indien de brouwer tweemaal per week brouwt 2 st. per ton, inlandsch bier, niet bestemd voor export, indien de brouwer eenmaal per week brouwt 1 st. per ton buitenlandsche bieren 4 st. per ton; vee ouder dan. 3 jaar 2 st. per stuk; vee jonger dan 3 jaar 1 st. per stuk; goederen, behorende aan vreemdelingen, die geen onderdanen zijn van den keizer 20ste penning. Slechts kort heeft deze nieuwe regeling der financiën stand gehouden. Al spoedig bleek het, dat men op deze wijze niet in de behoeften van de schatkist zou kunnen voorzien, zodat men nog in hetzelfde jaar terugkeerde tot het oude stelsel der bede-inning (Brunner, Adviezen, blz. 134-135)
vrijdomambtenaren collegesCoebel had in 1554 de leden der colleges willen onderwerpen aan de verplichting in de accijnzen op bier en wijn bij te dragen, waartegenover deze gepretendeerd hadden als dienaren van den landsheer vrij te zijn, omstreeks midden oktober 1554 was de beslissing ten gunste van de Staten uitgevallen (Meilink, blz. 161).Simon Stevin [1548-1620] verlaat zijn geboorteplaats Brugge, omdat hij geen vrijdom van bieraccijns krijgt [Navorscher 1, blz. 366]distilleerdersUit de resolutien van de vroedschap van Muiden van den 13 den januari 1711 blijkt, dat Bekker en Adriaanse, kooplieden te Amsterdam, voornemens zijn te Muiden een brandewijndistilleerderij op te richten. Zij vragen vrijdom van stadsaccijns, die hun tegen betaling van honderd gulden verleend wordt van 1 april 1711 tot 1 april 1726 (Brunner, Adviezen, 1929, blz. 212). muntersBartholomeeus Jacobs van der Mandele wordt door de vereenigde munters aangesteld 24 augustus 1689 als conciërge of waard in de muntkelder (van Dordrecht). Uit deze kelder haalden de munters hun drank accijnsvrij ; de waard dreef de slijterij, woonde vrij in het munthuis en hield een rekeningboek (Ned. Leeuw 1928, blz. 176). onderwijzers en studenten=Theodorus Kemp fungeerde (als conrector) en had Jacob Cats als scholier. Hij schijnt bepaaldelijk onderwijs in 't Latijn te hebben gegeven. Op 13 januari 1592 verkrijgt hij van de Raad vrijdom van accijns gelijk "als de rector dezer stede" ter somma van 26 schellingen 's jaars (Ned. Leeuw 1897, blz. 132).=Casper Parduyn wordt de nieuwe rector en bedingt een tractement van f 500, f 8 voor minerval voor elken leerling, van buiten schoolgaande, drie last turf, vrij huishuur, vrij accijns van bier, en de hulp van een conrector, waarbij nog gevoegd werd vrijdom van wijnaccijns, 6000 blokkeelen en vrij transport, terwijl de drie last turf tot vier verhoogd worden. Op 20 februari 1633 wordt het accoord door den Raad gesloten en kan Parduyn zijn lessen aanvangen. Niet lang evenwel heeft Zierikzee deze rector behouden. In 1637 naar Dordrecht geroepen om de daar gedeeltelijk verlopen school opnieuw tot aanzien te brengen, volgde hij die uitnodiging (Ned. Leeuw 1898, blz. 30)=bij onderzoek in het Register van 1581-1592, bevattende de namen van personen, die vrijdom van stedelijke accijnsen genoten, blijkt dat Augustinus de Colenaer, geboren te Antwerpen, en in de letteren aan de Leidse Hogeschool studerende, ook dat voorrecht als student mocht delen  [Navorscher 3, Bijblad]=Maurits de Viri was in 1595 of 1596 geboren, had te Leyden in de rechten gestudeerd en schijnt zich in 1639 aldaar te hebben gevestigd , waar hij opnieuw (om vrijdom van accijns te genieten) als student werd ingeschreven [Navorscher 2]=Mr. Nicolaes Tjarck werd 3 maart 1656 ingeschreven ter Leidsche Academie als jurist, oud 20 jaar (dit is, zooals meestal in het album, onjuist; de leeftijd is terwille van den vrijdom van accijns verhoogd) (Ned. Leeuw 1926, blz. 118)=In het begin van 1657 werden bovendien te Utrecht de vrijdom van accijnsen en andere aan de studenten verleende voorrechten ingetrokken (zie Loncq t. a, p. blz. 108-109 en vooral het rapport van 1799, gedrukt bij Miedema t. a. p. blz. 529-534). (Kernkamp, blz. 424)Op herstel der voorrechten van professoren en studenten ten opzichte van belastingen en accijnsen is te Utrecht meermalen aangedrongen; zie bv. het request, dat op 17 April -1752 bij de vroedschap van Utrecht inkwam (bij Miedema, op dezen datum), waarin de gezamenlijke professoren o. a. verzochten, „dat de immuniteiten en exemptiën van impositiën , vroeger door professoren en studenten genoten, mogen worden hersteld". Hierop is geen beschikking genomen; de toestand bleef zooals hij was [Kernkamp, blz. 425] =In de gerechtsdagboeken van Leiden, fol. I, blz. 15, vindt men een verzoek van Hibbaeus Magnus van 21 september 1623, waarin hij zegt rector geweest te zijn te Norden in Emderlant , doch die plaats te hebben verlaten wegens de komst van de Graaf van Mansfeld van wie hij veel overlast gehad heeft. Hij wilde met vrouw en kinderen zich te Leiden vestigen, daar de lessen aan de Hogeschool waarnemen, teneinde zich meer te mogen oefenen en verzocht met dat oogmerk vrijdom van stedelijke accijnsen.[Navorscher 3, blz. 215]=Over Leiden…dat de studenten op hunne bijeenkomsten en partijen voor den wijn, die er gedronken wordt, evenveel accijns moeten betalen als zij, die herbergen of wijnhuizen houden [Kernkamp, Bengt, blz. 424]De reden waarom slechts, bijna zonder uitzondering, Leidsche knapen zich zoo vroegtijdig als student lieten inschrijven, zal wel hoofdzakelijk gelegen hebben in de voorrechten, die aan het Academie-burgerschap verbonden waren, in den vrijdom van accijnsen bepaaldelijk, welke zeker ook aan de huisgezinnen, waartoe de studenten behoorden, ten goede kwamen [  BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher deel 1-3; TvG; literatuurAa,  A.J. van der, Aardrijkskundig woordenboek, deel 1,  letter A., Gorkum 1839, blz. 1-596 Andreae/Downer, Plakkatenlijst, p. 61 (1589)Anoniem, Belastingen, pp. 39-48 (19e e)Appelius, C.: Handbuch zur praktischen Kenntniß des Accisewesens, der Acciseverfassung und Accisegesetze von der Kurmark Brandenburg. Berlin: Nicolai 1800Bachiene, Vaderlandsche, blz. 262Blok, Rekeningen, p. XVII (16e e) Brünner, E.C.G., De adviezen van den "Conseil et Chambre des Comptes de Hollande" en van den "Conseil Privé" inzake de voorgenomen nieuwe verponding van 1550, in: BMHG 1922, blz. 134-135De Navorscher 1e jrg,,  Amsterdam, Frederik Muller 1851, blz. 1-402De Nederlandsche Leeuw 1897, blz. 132 (1592); 1898, blz. 30 (1633); 1904, blz. 273 (1686); 1926, blz. 118 (1656); 1928, blz. 176 (1689); 1929, blz. 212 (1711)Economist I. pp. 214-227 (1852); 290-292 (id)Economist II, pp. 342-351 (19e e)Engels, Geschiedenis, pp. 22 (m.e.), 63 (16e e), 285-286 (19e e)Formsma, Vormen, p. 26 (1548)Fruin, R., Een gedeelte van Simon van Leeuwen’s ”Bedenckingen over de Stadthouderlijcke magt omtrent de verkiezinge van de magistraten in de steden van Holland, tot noodige verclaringe van veele saeken, de politie en bijsonderlijck de regeringe van de steden betreffende”, in: BMHG 1897, blz. 416Goor, Beschrijving, p. 295 (1446)Gosses/Japikse, Handboek, p. 306Griffiths, Creation, p. 516 (1795-1806)Halma, Toneel II. p. 247 (Rep.)Heeringa, K., Stukken betreffende de inkomsten van Zeeland in 1572 en volgende jaren en de invoering der gemeene middelen, in: BMHG  1943, blz. 12, 14Heringa, Zelfstandig, pp. 81-82 (1750-1760)Hogendorp, Lettres I, p. 176Jappe Alberts, W., Bijdrage tot de geschiedenis der accijnzen te Arnhem in de Middeleeuwen, in: TvG 1951, blz. 333e.v.Jappe Alberts, W., Het financiële beheer van de stad Zutphen in 1445-46 op grondslag van de oudste overrentmeestersrekening en de bijbehorende onderrentmeestersrekening, in: BMHG 1959, blz. 84, 92Kernkamp G.W., Bengt Ferrer's dagboek van zijne reis door Nederland in 1759, in: BMHG 1910, blz. 424Ketelaar, Oude, p. 36 (19e e)Lintum, C. te, Een Rotterdamsch gedenkschrift uit den Patriottentijd en de dagen der Revolutie, in: BMHG 1910, blz. 116Maddens, Hoe, p. 406 (16e e)Martens, Deductie, p. 399 (18e e)Meilink, P.A., Remonstrantie van het Hof van Holland en de Rekenkamer nopens de administratie van den ontvanger-generaal A. Coebel en de Staten van Holland, in: BMHG 1924, blz. 161Merkus, Schets, p. 39Nagge, Historie I, pp. 424-425Navorscher deel 2, blz. 70 [1639]; deel 3, blz. 215, Bijblad XXXINiermeijer, J.F., Een vijftiende-eeuwse handelsoorlog: Dordrecht contra de Bovenlandse steden, 1442-1445, in: BMHG 1946, blz. 6Poel, Advocaat. p. 4 (19e e)Poel, Compositie, Stelling 20Poel, Sijmen, blz. 40, 112-119Pols, Westfriesche II, p. 136 (15e e)Posthumus, N.W., Een zestiende-eeuwsche enquête naar de buitenneringen rondom de stad Leiden, in: BMHG 1912, bl. 4-5Rengers, Schets I, p. 47 (1850)Sevensma e.a., Zoeklicht I, p. 12 (20e e)Sickenga, Omwenteling, pp. 66 (19e e), 96 (id)Sneller, Z.W., De tijkweverij te Rotterdam en te Schiedam in de eerste helft van de 17e eeuw, in: TvG 1930, blz. 237 e.v.Stallaert, Glossarium I, p. 456 (1406)Steringa Kuyper, B.H., Schets der regeerig van Koning Willem III, in: TvG 1891, blz. 82-104Theissen, Regeering, p. 57 (1521)Thorbecke, Staatsinrigting, pp. 76-78 (19e e), 86-88 (id)Tijn, Pieter, pp. 361 e.v. (1663)Ulmenstein, UeberVerhees, Niederländische, p. 199 (16e e)Visser, Accijnzen, blz. 11-14  (19e e)Vlaminck, NoticeVoorthuysen, OverWDBIUA 17 augustus 1872, p. 1; 28 september 1872, pp.1-2Wijnne, Geschiedenis des VaderlandsZuylen, Inventaris I, p. 411Zwart, J.M., Brieven aan den Gouverneur-Generaal Duymaer van Twist van vrienden in het vaderland, in: BMHG 1939, blz. 55.overige bronnenNederlandsche Leeuw
accijns binnenlands gedistilleerdIngevolge zijn bij de begroting gedane toezegging had minister Vrolik in februari 1855 een voorstel ingediend tot afschaffing van de accijns op het gemaal. De hierdoor te derven inkomsten zouden opgevangen worden deels door verhoging van de accijns op gedistilleerd en suiker en van de opcenten op bestaande belastingen, deels door de Indische bate. Vele conservatievenverklaarden zich tegen dit ontwerp, maar de liberalen ondersteunden het, zodat het na lange beraadslagingen op 14 juni 1855 werd aangenomen met 40 tegen 22 stemmen [Zwart. Brieven, blz. 82-83]BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurAnoniem, Belastingen, blz. 49-51 (19e e)Boudewijnse, Regeering, blz. 23 (1892), 25 (id)Broekhoff, VolledigEconomist IV, blz. 138 e.v. (1855), 223 e.v. (id)Engels, Geschiedenis, blz. 229-230 (1821), 300-307 (1813-1849)Navorscher XIX, blz. 566 (1816)Nypels, Rijksfiscaal, blz. 34-35, 63-64Rengers, Schets I, blz. 69 (1851), 71 (1852), 122 (1854)Sickenga, Omwenteling, blz. 69, 72, 99, 104, 113, 141-147, 155Telegraaf 30 augustus 1910, blz. 1W.D.B.I.U.A. 8 april 1872; 29 juni 1872; 27 juli 1872; 10 augustus 1872; 17 augustus 1872; 31 augustus 1872; 14 september 1872; 21 september 1872; 28 september 1872; 5 oktober 1872; 19 oktober 1872; 2 november 1872; 9 november 1872; 23 november 1872; 30 november 1872; 7 december 1872; 8 maart 1873; 12 april 1873; 21 juni 1873; 8 november 1873; 25 november 1873; 20 december 1873; 3 januari 1874; 2 mei 1874; 12 mei 1874; 17 mei 1874; 20 juni 1874; 4 juli 1874; 5 september 1874Zwart, J.M., Brieven aan den Gouverneur-Generaal Duymaer van Twist van vrienden in het vaderland, in: BMHG 1939, blz. 82-83overige bronnenNederlandsche Leeuw
accijns buitenlands gedistilleerd
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-;; TvGliteratuurHogendorp, Bijdragen, deel 6, blz. 246-250overige bronnenNederlandsche Leeuw
accijnsrecht
ambachtsheerlijkheidBelangrijker [m.b.t. het ambachtsgevolg] echter was hier de tegenwerking, die de adel van de landsregering ondervond, die zowel hun tiendrecht als hun accijnsrecht beperkte [Enno van Gelder, Hollandse, blz 120]bede=In  november 1520 reist een delegatie van de stad naar Brussel om "gratien ende afslach" te verzoeken van de bede van 150.000 goudguldens door de Staten van Brabant aan de Keizer gedaan ..... De stad verzoekt in Brussel opnieuw 10 jaren accijns te mogen heffen in Vucht, Rosmalen "ende elders" [Zuylen, p. 353]. =Verzoek om te mogen volstaan met 7000 Rijnse guldens als aandeel in de bede [Zuylen, p. 354].=door de stad en 4 kwartieren van de Meijerij geschenken gegeven aan hoge ambtenaren om afslag van de bede te krijgen [Zuylen, p. 377].=de stad meent geen toestemming nodig te hebben van de keizer om renten uit te geven  t.l.v. de stad voor het betalen van de bede  van 200.000 cronen [Zuylen, p. 476].buitenaccijns=De stad mag opnieuw tien jaar heffen in Vucht, Rosmalen en Berlicum [p. 377-378] Juli 1525 werd het octrooi op de accijnsen verleend op voorwaarde dat de stad de keizer jaarlijks 12 ponden Artois van 40 groot Vlaams tpont [Zuylen, p. 416-417]=In 1531 werd het octrooi op de buitenaccijnsen vernieuwd [Zuylen, p. 576].=Op 10 juni 1548 overleg met die van Rosmalen om hen te overtuigen van de nutteloosheid van verzet tegen de accijnsen [Zuylen, p. 653]gunstenGunsten en voorrechten werden doorgaans alleen verleend (bijv. heffen accijnzen door de stad) als daar wat tegenover stond voor de landsheer. Er worden drie 14e eeuwse voorbeelden aangehaald. Het privilege door Hertog Jan III op 17 november 1347 gegeven vergunde de stad 16 jaar lang accijnzen te heffen op voorwaarde dat de hertog jaarlijks 600 pond tournois betaald zou worden  [Zuylen, p. II, nt. 4]. Bij privilege van 13 maart 1387/88 werd deze verplichting afgekocht met een bedrag ineens van 6000 realen, gelijkstaande met evenzovele ponden tournois. De accijnzen kwamen daarmee vrij in handen van de stad [Zuylen, p. III]. Hertogin Johanna gaf na betaling van de 6000 realen op 4 oktober 1391 kwitantie aan de stad met de belofte van vrijwaring ten eeuwigen dage [Zuylen, p. XIV]. tolOver de tol te Antwerpen ......[Zuylen, p. 354] variaOver de weigering van Vucht om aan de stad accijnsen te betalen; over het meebetalen door de geestelijkheid tijdens een oorlog; over de ruzie met Zwolle, Deventer, Kampen inzake hun heffingen op goederen van Bossche poorters en over het verzet van ridder Jan Back met betrekking tot het door hem te betalen bedrag aan zetting [Zuylen p. 50]Vucht wordt veroordeeld om o.m. bij "buyten drincken" aldaar de Bossche accijnsen te betalen  [Zuylen, p. 54]BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurAlberts, Bijdrage, p. 336 (1328)Baelde, Domeingoederen, pp. 77 (1551), 84 (id)Blok, Holl. stad Bourg., p. 132 (1514)David, Geschiedenis, p. 78 (1301)Enno van Gelder, H.A., De Hollandse adel in de tijd van de Opstand, in TvG 1930, blz. 113 e.v.Goor, Beschrijving, p. 21 (1321)Jansen, Middeleeuwse, p. 241 (16e e)Maasgouw 1879-1881, p. 174 (1740)Maddens, Hoe, p. 412 (16e e)Meyroos, Onze, p. 8 (14e-16e e)Muller, Middeleeuwsche (Inl), pp. 27 (m.e.), 34 (id)Racer, Gedenkstukken, deel 2, p. 304 (1531)Rompaey, Rechtsbronnen, p. 238 (1365)Schevichaven, Vraagstukken, , p. 82 (m.e.)Smidt/Rompaey, Chronologische III, p. 111 (1534)T.S. Zeeland I, p. 393 (1303); II. pp. 104 (1477), 364 (1566)Theissen, Regeering, p. 70 (1525)Witkam, Accijnsvrijdom (14e e-16e e)Zuylen, Inventaris I, pp. II nt. 4, III, XIV, 50 (1500), 54, 353-354, 377, 416, 476, 653; II, pp. 866, 898, 901, 906, 1161, 1163, 1269, 1496, 2045overige bronnenNederlandsche Leeuw
achterleenVan een achterleen (subfeudum) is sprake als de vazal met toestemming van de leenheer zijn bruikleen (dominium utile) aan een ander in leen afstaat (subinfeudatio) 
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; Navorscher1-; DDB; TvGliteratuurWinkler Prins, Geïllustreerde 1884, blz. 142
acte van verzoek
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurMerkus, Schets, p. 57 (Rep.)T.S. Overijssel II, p. 15 (Rep.)overige bronnenNederlandsche Leeuw
administratieve boeteZie Boete
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher1-; TvG
administrateurder directe belastingen, in- en uitgaande rechten en accijnzen.Hyacinthe Charles Guillaume Ghislain Burggraaf van der Fosse [1770-...]. Onder het Franse bewind was hij belastingambtenaar. In 1815 werd hij door Willem I benoemd tot directeur der registratie en domeinen. In 1825 was hij lid van de Raad van State en administrateur der directe belastingen, in- en uitgaande rechten en accijnzen [Smits, Instructies, blz. 210]
van Rijks Schatkist=In elke provincie is, onder de bevelen van den Minister van Financiën, een ambtenaar die den titel voert van Administrateur van de Schatkist in de provincie . Aan de provinciale Administrateurs van ' s Rijks Schatkist is opgedragen , het toezigt over de regelmatige overstorting en verantwoording ' s Rijks middelen en inkomsten in hunne provincie; te dien effecte, dat zij den Minister van Financiën bevordelijk zijn voor de contrôle, welke door hem, in betrekking tot ' s Rijks ontvangsten, moet worden uitgeoefend. Zij hebben zelve geen geldelijke kas , ofschoon op hen afgegeven worden de orders tot betaling ten laste van de staatsbegrootingen, alsmede ten laste van de bijzondere, zoowel ' s Rijks als provinciale, fondsen. Tot het doen plaats hebben dier betalingen beschikken zij, ten gevolge van de autorisatiën van den Minister van Financiën, bij assignatiën , betaalbaar bij de Agenten van den algemeenen Rijkskassier in hunne provincie  [Aa, Aard1, blz. 120]. 
=In 1839 is M. Busch administrateur van 's Rijks schatkist in Groningen (Aa, Aard 1, blz. XX)
van 's Rijks uitgavenIn het bestuur van ' s Rijks uitgaven wordt de Minister van Financiën bijgestaan door eenen Administrateur van ' s Rijks Uitgaven . Tot diens attributen behooren het beheer en de zorg voor de regelmatige voldoening van alle schuldvorderingen ten laste van den Staat [Aa, Aard1, blz. 120]  

van Finantiën te Suriname=in 1839  is de heer C. Leers administrateur [Aa, Aard1, blz. XXVI]
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurAa,  A.J. van der, Aardrijkskundig woordenboek, deel 1,  letter A., Gorkum 1839, blz. 1-596 Brauw, Departementen, pp. 228 e.v. (1823)Navorscher XX, pp. 164-165 (19e e)Nuyens, Inventaris, pp. 108 (19e e), 128 (1824-1844)Smits, A., Instructies aan en rapporten van Gouverneurs uit 1830, H.C.G.G. van der Fosse, Gouverneur van Zuid-Brabant, in: BMHG 1949, blz. 210-222Taxandria V, p. 291 (19e e); VII. p. 296 (1829)overige bronnenNederlandsche Leeuw
admiraliteitscollege Amsterdam algemeen=Ook uit het Collegiaalboek van den Rade ter Admiraliteit geordonneert over Amsterdam, Arnhem, Utrecht en Weesp, blijkt dat Vondel in 1662  een vers heeft gedicht bij de inwijding van de Nieuwe Raadkamer der Admiraliteit [Navorscher 3, blz. 33]. =In een Resolutie van de Gecommitteerden ter Admiraliteit te Amsterdam, leest men op 16 november 1594, het volgende merkwaardige besluit: Joachem Hendrikkss. Troost , Luyt. of Stierman van Willem Barents, is op zyn verzoek van zyn dienst ontslagen en op vrye voeten gestelt, mits by handtasting beloovende dat hy niemant zal dienen om agter Nova Sembla of door de Wygats te vaaren dan alleenlyk by zyn Exce, Heeren Staaten of deesen Collegie versocht zynde, en stellende daar borg van f 3000". [Navorscher 3, blz. 225]=In het Collegiaelboek van den Raade ter Admiraliteit vindt men op den 19den April 1594 een rekwest vermeld, overgegeven aan den Hove van Gelre door Tomas Tomasz. van  Maurijk en 25 Sameroessche schippers, betaling verzoekende voor de diensten, die hunne schepen in mei 1586 aan de Generaliteit bewezen hebben [Navorscher 3, blz. 338]=Martinet, van onze zeemacht sprekende, zegt op blz. 561 van zijn Vereenigd Nederland Amst. 1788, »De Admiraliteiten hebben nooit eene vaste bepaling gemaakt, hoeveel schepen men in zee zou houden in tijden van vrede, soms besloot men er 60, op ander tijden 44, ook wel 96 in gereedheid te houden. Wij hebben er thans minder op den oceaan , maar wij kennen ook een tijd waarin alleen één scheepje van 20 stukken kanon de Hollandsche vlag op zee liet waaijen. Dit is inderdaad verbazend en naauwelijks te begrijpen" [Navorscher 3, blz. 384]=Cornelis van Alkemade vertrok op raad van zijn vriend Oudaan naar Rotterdam en volgde aldaar zijn zwager en vroegere fabrikant in greinen te Leyden  Martin Baalde op in diens betrekking als eerste Commies bij de Convooien der Admiraliteit in het jaar 1687 [Navorscher 3 Bijblad LXVI]financiën=De verhouding tot Burgemeesteren was in den regel uitnemend; als de admiraliteit b.v. in geldnood zat, klopte men bij hen aan om steun. Dit gebeurde herhaaldelijk, want met de financiën van het college was het vaak droevig gesteld; op 10 Mei 1625 moesten alle betalingen worden gesupercedeert ‚,voor vijff weken omme de schaerskeyt van cassa.” Tal van keeren moest men zich in dat jaar tot Burgemeesteren wenden om steun; op 15 Mei werden 40.000, op 11 Juni 32.000, op 3 December 200.000, op 4 December 75.000 en op 11 december 50.000 ponden van 40 grooten worden geleend. In het begin van 1628 zat het college weer heel erg verlegen; op 16 april kwam het bericht binnen, dat de timmerlieden, die op de schepen der admiraliteit werkten, uithet werk waren geloopen, omdat zij zeven weken loon te vorderen hadden; men nam aan hen op 28 April te betalen, waarop zij het werk hervatten[Boer, Kwarteeuw, blz. 117-118=In één opzicht stond de admiraliteit tot den luitenant-admiraal in bijzondere betrekking: zijn salaris werd door haar uitbetaald. In 1630 moest op 14 augustus een verzoek der weduwe van den gesneuvelden luitenant-admiraal Piet Heyn om betaling van een bedrag van f 2460, „om schaershijt van penningen", worden geexcuseert. Toen Tromp een jaar lang zijn functie had uitgeoefend, wendde hij zich aan de Amsterdamsche admiraliteit om betaling van zijn inkomen; ‚,daer het tractement van den luitenant-admiraal altoos bij dit college is betaelt geweest”, werd besloten hieraan te voldoen [Boer, Kwarteeuw, blz. 121leden en personeeladvocaat-fiscaal=Advocaat-fiscaal van het Amsterdamse admiraliteitscollege is mr. Jacob Boreel Janszoon van 1738 tot 1750 [Malsen, Briefwisseling, blz. 321]=Joan Cornelis van der Hoop is advocaat-fiscaal van de Admiraliteit [Dörr, S., Kapitein]gecommitteerde=Raden, op voorstel van de gewesten door de Staten-Generaal benoemd, genoten een tractement, vrije huisvesting en diverseemolumenten in geld en natura. De zittingstermijnen liepen sterk uiteen. Die van de Groningse. Friese en Overijsselse afgevaardigden resp. een. twee en anderhalf jaar; dezen waren uiterst zelden aanwezig. De Gelderse. Utrechtse en Zeeuwse leden zaten meer dan vijfentwintig jaar achtereen en waren vrij actief en invloedrijk. vooral de Gelderse landedelman Torck van Rozendaal. De zes Hollanders vertegenwoordigden de Ridderschap. Amsterdam, Edam. Gouda. Leiden en Haarlem. De eerste vier hadden voor een onbepaalde tijd zitting, de overigen voor maximaal drie jaar [Bruijn, Admiraliteit, blz. 381-382]=van 21 september 1597 t/m 1601 is Willem Jan Aartsz gecommitteerde namens Holland, stad Schiedam [Repertorium]=van 7 mei 1717 tot 7 mei 1720 is dr. Damianus van Abbesteegh [1664-1728] gecommitteerde namens Holland, stad Gouda [Repertorium]=Evert Christiaan Carel Willem van Heeckeren [1744-1816] is afgevaardigde naar dit college [WP8.193]=Arnold Antoni Gaijmans wordt in 1791 gecommitteerde raad ter admiraliteit van Amsterdam [AHT2013/3]klerk=Aelbrecht van der Burch was reeds op zevenjarige leeftijd (in 1725) begiftigd met de betrekking van klerk ter secretarie van de Admiraliteit van Amsterdam [Gabriëls, Edel, blz. 557]lid=Jacob van Neck van 1628-1637 lid van de admiraliteit [Boer, Kwarteeuw, blz. 116]=Pieter Hasselaar wordt lid in 1640 [Boer, Kwarteeuw, blz. 116]=Evert van Heeckeren (1614-1680) is lid van de Admiraliteit (WP8.191)=Dirck Vlaming van Oudshoorn is lid vanaf 1641 [Boer, Kwarteeuw, blz. 116]=Jan Cornelisz Geelvinck is lid in 1642  [Boer, Kwarteeuw, blz. 116]=Pieter Hasselaar wordt lid in 1643 [Boer, Kwarteeuw, blz. 116]=Albert Cornelisz Burgh is lid van 1644-1647 [Boer, Kwarteeuw, blz. 116] =Onno Zwier van Haren (1711-1779) wordt lid van het college (WP8.122)=Willem Gustaef Frederik Bentinck [1762-1835] was in 1793-1794 raad in de admiraliteit van Amsterdam [NNBW 1911, blz. 304]ontvanger-generaal=bij de Amsterdamse Admiraliteit ontving de Ontvanger-Generaal jaarlijks minimaal f 12.000 aan traktement en emolumenten [Gabriëls, Edel, blz. 557]=J. de Welde [Navorscher 1, blz. 105]=in 1641 Hoeffijser [Boer, Kwarteeuw, blz. 126=in 1647 Elbert Spiegel [Boer, Kwarteeuw, blz. 126] =in 1725 Diderick Slicher [Dillen, Naschrift, blz. 23]secretaris=In 1599 wordt Johan de Haan secretaris van de admiraliteit van Amsterdam (WP8.3)=in 1753 is mr. Cornelis Backer secretaris [Groot Charterboek deel 1 blz. 32]takenAmsterdam droeg bij in de kosten; Amsterdamsche schepen voeren dus ook door het Vlie. In 1514 klaagde Kampen dat het onder—houd van de zeegaten zoveel kostte en dat Amsterdam wel wat meer kan betalen. maar Amsterdam antwoordde: „dat sij vanCampen ongelijck meerder schepen hadden dan die van Amsterdamme." Toch nam Amsterdam in 1527 de zeetonnen van Kampen over en zorgde er voortaan voor. Zoo heeft Amsterdam in de loop der 16e eeuw zich bemoeid met de restauratie van de Brandaristoren, die leed door „de anslach van der zee." In 1594 is de toren gerestaureerd  [Geest, Terschelling, blz, 316] BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurANF 4 augustus 1883, 9 augustus 1883, 14 augustus 1883, 22 december 1883, 29 december 1883; 12 januari 1884, 24 januari 1884, 7 februari 1884, 16 februari 1884, 19 februari 1884, 21 februari 1884, 4 maart 1884,  13 maart 1884, 20 maart 1884, 3 april 1884; 1885, p 26 (18e e)ARA 1919, pp. 15-16 (16e-18e e), 100 (18e e), 221-222 (1781-1783)Arntz, Export, pp. 69 e.v. (1789-1792)Bachiene, Vaderlandsche, blz. 242-244Becht, Statistische, pp. 16-18 (17e e), 27-28 (Rep.), 31 (1624), 33 (17e e), 36-37 (16e e), 45 (1619), 56-63  (Rep.), 113 (1593), 117 (16e e), 140 (1584-1588), 186 (17e e), 193 (17e e), Stelling III (Rep.)Boer, M.G. de, Een kwarteeuw admiraliteitsleven, in: TvG 1941, blz. 113 e.v.Bruijn, J.R. , De admiraliteit van Amsterdam 1730-1740, in: TvG 1967, blz. 381e.v.  Bruijn, J.R., De admiraliteit van Amsterdam in rustige jaren, 1713-1751. Regenten en financiën, schepen en zeevarenden, Amsterdam 1970Caan, Schets, p. 178De Navorscher 1e jrg,,  Amsterdam, Frederik Muller 1851, blz. 1-402Dillen, Effectenkoersen, p. 13 (1747)Dillen, J.G. van, Naschrift. De achttiende eeuw, in: TvG 1948. blz. 16-30Dillen, Rijkdom, pp. 38-39, 334-335, 400, 458, 507, 621, 625, 651 (Rep.)Dillen, Stukken (17e e)Dörr, S., De kundige kapitein. Brieven en bescheiden betrekking hebbende op Jan Olphert Vaillant, kapitein-ter-zee (1751-1800), Zutphen 1988Gabriëls, A.J.C.M., “De Edel Mogende Heeren Gecommitteerde Raaden van de Staaten van Holland en Westvriesland, 1747-1795” Aspecten van een buitencommissie op gewestelijk niveau, in :TvG 1981, blz. 527-564Geest, T.J., Terschelling in de Middeleeuwen, in: TvG 1918, blz. 308-316Koenen, Geslacht, pp. 265-266 (1594)Malsen, H. van, Briefwisseling van den gouverneur-generaal Gustaaf Willem Baron van Imhoff met den advocaat-fiscaal der Amsterdamsche admiraliteit Mr. Jacob Boreel Janszoon (1738-1750), in: BMHG 1929, blz. 321 e.v.Merkus, Schets, p. 66 (1597)Nationaal Archief, Inventaris van het archief van de Admiraliteitscolleges: Verzameling P. van Bleiswijk, 1690-1787, inv. nr. 1.01.47.22Navorscher II, pp. 205 (17e e), 354 (16e e); III, p. 11 (17e e) 33 [1662];; 225, 338, 384, Bijblad LXVI; VI, pp. 165 e.v. (17e e); VIII, p. 332 (18e e); IX, p. 234 (Rep.); X, pp. 46 (17e e), 52 (1602), 228 (17e e); XII, pp. 273-275 (1591-1693); XIII, p. 338 (1597-1600); XV, pp. 157 (18e e), 219 (17e e); XX, p. 77 (1776); XXIII, p. 581 (16e e); XXIV, pp. 219 (1671-1694), 456 (Rep.); XL, p. 59 (17e e)Scheltema, Staatkundig I, p. 218 (18e e)Sneller, Twentsche, p. 404 (1753-1799)Soeteman, Sociale, p. 33 (18e e)Taxandria XI, p. 83 (1733-1734)T.S. Stad en Lande, pp. 123, 274-276T.S. Zeeland I, p. 70 (1708)Vries, Economische (Graf.), pp. 3 (1700-1795), 5 (1698-1795), 10 (id)Vries, Ontduiking, pp. 352 e.v. (18e e), 358 e.v. (id)Westermann, Statistische, p. 15 (17e e)Winkler Prins, A. Geïllustreerde Encyclopedie (H-IYNX), deel 8, Amsterdam 1876, blz. 3, 122, 191, 193Woertman, Korte, pp. 269 e.v. (1746)Wouters, Peter, Gelderlands eerste moderne ambtenaar, A.A. Gaijmans (1758-1831, in: Arnhems Historisch Tijdschrift 2013/3, blz. 122-12
admiraliteitscollege Dokkum[tot 1645]
bestuuradvocaat-fiscaal=mr. Meynart Scheltens van Aitsma [1567-1649] is advocaat-fiscaal van 15 augustus 1602 t/m 14 april 1603 [Repertorium]
algemeen=resolutie der Staten van 6 maart 1596, waarbij aan de vier raden ter Admiraliteit wordt toegelegd ieder vier honderd gulden 's jaars, en aan Albert Evertsz. Boner, als secretaris en ontvanger, zes honderd gulden 's jaars , benevens verdeling van de boeten [Leeuwen, Alphabetisch, blz. 13]=marginale resolutie van 21 en 22 maart 1600, staande op het point der Heren Staten-Generaal, ingesteld a°. 1597 , waarin de Heren Gedeputeerden uitdrukkelijk wordt bevolen , het Collegie ter Admiraliteit te redresseren, naar de Resolutie van Hun Hoog Mogenden van het jaar 1597 [Leeuwen, Alphabetisch, blz. 13]=resolutiën van 13 februari 1607 ор de pointen, door de  Heren Staten van Stad en Lande voorgesteld, verzoekende: 1 °. Toelating van een derde Raad in de Admiraliteit te Dokkum ; 2 °. Ondersteuning in de betaling van de servisen aldaar; 3º. Om hen te hulp te komen in het graven van een vaart van Groningen naar Coevorden  [Leeuwen, Alphabetisch, blz. 13]=consent van 13 oktober 1631 van de Staten van Friesland om het Admiraliteitscollege van Dokkum naar Harlingen te verplaatsen, en over het bestuur van de  gelden [Leeuwen, Alphabetisch, blz. 13].=resolutie van 22 april 1642, betreffende het verplaatsen van het College ter Admiraliteit van Dokkum naar Harlingen, en om daarover met de Provincie van Groningen en Ommelanden in conferentie te treden [Leeuwen, Alphabetisch, blz. 14]. =resolutie van 15 maart 1644 om het College ter Admiraliteit van Dokkum bij provisie naar Harlingen te verplaatsen; voorts met de Gecommitteerden van de stad Groningen en Ommelanden in nadere communicatie te treden, en verdere administratieve bepalingen  [Leeuwen, Alphabetisch, blz. 14].
leden Gijsbertus van Aernsma of Arentsma  [...-1631] is gecommitteerde vanaf 20 maart 1631 namens Oostergo [Repertorium]secretaris =mr Meynart Scheltens van Aitsma is secretaris van 24 april 1603-1633 [Repertorium]=dr Schelto Meijnardsz van Aitsma is adjunct-secretaris van 7 april 1631 t/m 1633 en van 1633-1653 secretaris [Repertorium]BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurBecht, Statistische, p. 113 (1597)Caan, Schets, p. 178Formsma, Ommelander, p. 150 (1597)Keikes, Voormalige (15e e-18e e)Merkus, Schets, p. 66 (1597)Navorscher V, pp. 40 e.v. (17e e); VI, p. 187 (1690); XLV, pp. 27 (1604-1619), 146 (1639)Voorthuysen, Mercantilisme, p. 32
admiraliteitscollege Enkhuizen
bestuurleden en personeel=Nanning Keyser  is fiscaal van het admiraliteitscollege van het Noorderkwartier [Kernkamp, Memorie, blz. 343]-Mr. Floris van Abbekerk (1675 Hoorn-1748) was gecommitteerde in het Collegie der gecommitteerde raden ter admiraliteit in West-Friesland en het Noorderkwartier-Willem van Heemskerk [1728-1784] is raad in het college [WP8.196]BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurANF 14 februari 1884; 1885, p. 40 (18e e)Bachiene, Vaderlandsche, blz. 246-247Becht, Statistische, pp. 29 (1681-1796), 31 (1624-1625), 34-35 (1621-1669), 37 (1587-1597), 45 (1660-1680), 46 (1712-1714), 59 (17e e), 61 (1671), 195 e.v. (16e-17e e)Caan, Schets, p. 178Kernkamp, W., Memorie van Nanning Keyser betreffende de gebeurtenissen van het jaar 1650, in: BMHG 1897, blz. 341 ev Kobus/de Rivecourt, Biographisch [A-H], blz. 4Merkus, Schets, p. 66 (1597)Navorscher III, p. 11 (17e e); XVI, p. 313 (17e-18e e)T.S. Zeeland I, p. 70 (1708)Westermann, Statistische, p. 15 (1624-1670)Winkler Prins, A. Geïllustreerde Encyclopedie (H-IYNX), deel 8, Amsterdam 1876, blz. 196
admiraliteitscollege Harlingen[vanaf 1645]bestuuralgemeen=acte van 30 juli 1644, door de Gecommitteerden wegens de magistraat van Harlingen gepasseerd, waarbij dezelve aannemen, de Heren Raden ter Admiraliteit te voorzien van een bekwame vergaderplaats, woning voor de Kamerbode en pak- en gevangenhuizen [Leeuwen, Alphabetisch, blz. 14]=condities van 29 november 1645 tussen de provincies Friesland en Groningen en Ommelanden, waaronder het College ter Admiraliteit van Dokkum naar Harlingen verplaatst wordt [Leeuwen, Alphabetisch, blz. 14]=missive van 18 februari 1648 van de Heren Staten van Friesland aan die van Stad en Lande, om de beide nieuwe Raden, hunnentwege ter Admiraliteit te Harlingen zitting hebbende, terug te roepen [Leeuwen, Alphabetisch, blz. 14]=nadere Missive van 10 maart 1648 aan Stad en Lande, om de buitengewone Raad ter Admiraliteit terug te roepen .[Leeuwen, Alphabetisch, blz. 14] =aanschrijving van de Staten aan de Heren ter Admiraliteit van Friesland, over dezelfde zaak [Leeuwen, Alphabetisch, blz. 14] =akkoord van 7 juni 1651 tussen de Gecommitteerden van de provincies Friesland en Stad en Lande, waarbij aan de laatsten vergund wordt nog twee nieuwe Raden in het College ter Admiraliteit te Harlingen [Leeuwen, Alphabetisch, blz. 14] =de Staten van Friesland approberen op 10 maart 1652 het akkoord, dat 7 juni 1651 tussen de afgevaardigden van deze provincie en die van de stad Groningen en Ommelanden is gemaakt, waarbij aan de Provincie van Groningen en Ommelanden toegestaan wordt , een gelijk getal Raden ter Admiraliteit naar Harlingen te zenden als deze Provincie [Leeuwen, Alphabetisch, blz. 14] =Resolutie van 12 maart 1652, waarbij de stad Harlingen bevolen wordt aan de akte en belofte van 30 juli 1644 te voldoen en de Heren Gedeputeerden gelast, ingeval van weigering of nalatigheid , de fortificatiepenningen van die stad daartoe te gebruiken [Leeuwen, Alphabetisch, blz. 14] archieven=op 12-13 januari 1771 is er brand in het admiraliteitshuis [Hallema, Vlaardingen, blz. 69]ledenAdigerus Adius [....-1717] is van 6 april 1684 t/m 4 april 1685 gecommitteerde namens Friesland [Repertorium]Aepes Johannes Aefkens is gecommitteerde vanaf 7 januari 1660 namens Friesland [Repertorium]=Adam Ernst van Haren (1683-1717) is lid van het college.=Sicco Douwe baron van Aylva, grietman van Westdongeradeel (1773), thans voor Oostergoo, zitting hebbend in het Friese admiraliteitscollege [Colenbrander, Aanteekeningen, blz. 139]=van 1741-1743 was Gerbrand Elias lid van de admiraliteit [Gabriëls, Edel, blz. 548]secretaris=van 4 juli 1653 t/m 1678 is dr Adgerus Adius secretaris [Repertorium]=in  1721 is Hemmo Werumeus secretaris [Theissen, Paar, blz. 46]taken=de Admiraliteit te Harlingen wordt op 16 maart 1655 gelast het Amelandergat te betonnen, ter bevordering van de koophandel en scheepvaart [Leeuwen, Alphabetisch, blz. 25] .BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurANF 21 augustus 1883; 10 april 1884Bachiene, Vaderlandsche, blz. 247-249Becht, Statistische, pp. 29-30 (1681-1796), 31 (1624-1625), 35 (1621-1670), 45 (1600-1645), 46 (1665-1666), 59 (17e e), 111(1586), 113 (1645), 198 e.v. (17e e)Caan, Schets, p. 179Colenbrander, H.T., Aanteekeningen betreffende de vergaderingen van vaderlandsche regenten te Amsterdam, 1783-1787, in: BMHG 1899, blz. 77-192Faber, Drie I, pp. 283 e.v. (17e-18e e), 290 (17e e); II, p. 604 (1600-1795)Gabriëls, A.J.C.M., “De Edel Mogende Heeren Gecommitteerde Raaden van de Staaten van Holland en Westvriesland, 1747-1795” Aspecten van een buitencommissie op gewestelijk niveau, in :TvG 1981, blz. 527-564Hallema, A, Vlaardingen en Dordrecht als oudste Nederlandse galeiendepots, in : TvG 1953, blz. 69-94Houtzager, Hollands, p. 172 (1662)Lennep, Vroege, pp. 85 e.v. (18e e)Merkus, Schets, p. 66 (1597)Navorscher V, p. 40 (1620); XIII, p. 125 (18e e); XXIII, p. 581 (16e e); XLI, pp. 360 (1699-1700), 453 (18e e)Theissen, J.S. Een paar Groningers als studenten te Leiden in 1721-1722, in: TvG 1921, blz. 44-79.T.S. Drenthe, p. 81 (Rep.)T.S. Stad en Lande, pp. 123, 274-276, 444Vries, Economische (Graf.), p. 5 (1698-1795)Vries, Geschapen, p. 347 (1783)Winkler Prins, A. Geïllustreerde Encyclopedie (H-IYNX), deel 8, Amsterdam 1876, blz. 121
admiraliteitscollege aan de Maasalgemeen
bestuuradvocaat-fiscaal=mr. Johan Kievit is raad-fiscaal bij het admiraliteitscollege  [ANF deel 1, 1883-1884, nr. 3, 7 juli 1883, blz. 3]=mr. Pieter van der Horst is advocaat-fiscaal van het admiraliteitscollege op de Maas  [ANF deel 1, 1883-1884, nr. 3, 7 juli 1883, blz. 3]=van der Goes is werkzaam bij het college [Winkler Prins, Geïllustreerde 1884, blz. 669]=mr C. D. Denick, advocaat-fiscaal van de admiraliteit van de Maze  [Vries, Ontduiking, blz. 356]=Adolf Visscher is in 1730 advocaat-fiscaal van de admiraliteit op de Maze [TvG 1977, blz. 543]
bevelhebbers=Jan den Haen is in 1659 bevelhebber van het schip "Haerlem", behorend tot de vloot van De Ruijter (WP8.20). In 1665 is Jan den Haen bevelhebber op de "Stad en Lande" (WP8.20). Jan den Haen verovert de "Charity"; hij wordt bevorderd tot kapitein (WP8.20). In de 2e en 3e Engelse oorlog neemt hij deel aan zeeslagen als kapitein van de "Kalantsooge" (WP8.20). Hij wordt schout-bij-nacht (WP8.20). In 1673 vaart hij de Theems op (WP8.20), In de strijd bij Kijkduin vergaart hij roem en wordt benoemd tot vice-admiraal (WP8.20). In 1674 maakt hij deel uit van het eskader van Tromp dat de Middellandse zee bezoekt (WP8.20). In 1675 behoort hij tot de vloot van de Ruijter die naar Messina voer (WP8.20). Hij komt op 24 december 1675 bij Palermo aan en voegt zich bij de vloot (WP8.20) Hij neemt in 1676 deel aan de slag bij Stromboli tegen Du Quesne en op 2 juni 1676 aan de slag bij Palermo (WP8.20). Hij voert na het overlijden van de Ruijter een half uur de vlag als luitenant-admiraal, waarna ook hij dodelijk wordt getroffen (WP8.20). =in 1753 is Jacob Bisdom raad en advocaat-fiscaal [Groot Charterboek deel 1 blz. 32]
gecommitteerden=Gerard van Eck, kanunnik van de St. Pieterskerk te Utrecht is gecomitteerde raad in het Admiraliteitscollege [Kok13, blz. 81-82]-Evert Christiaan Carel Willem van Heeckeren [1744-1816] is afgevaardigde naar dit college [WP8.193]=Pompejus Berk was gecommitteerde in de admiraliteit in Rotterdam (Kobus, blz. 138)
leden=Abraham van Almonde is raad in het college [Kobus/Rivecourt1.30]=Hector Livius van Haersma (1737-1820) is raad van de Admiraliteit op de Maas (WP8.22). =Walraven van Heeckeren (1570-1646) wordt in 1625 lid van de Admiraliteit (WP8.19)=Willem van Heemskerk [1728-1784] is raad in het college [WP8.196]=Isaac van Alphen is van 1756-1788 lid van de admiraliteit [NNBW 1911, blz. 89]=Abraham van Almonde (...- 1594) was raad in het admiraliteitscollege van Rotterdam [Kobus, blz 138]=Diederik Buisero (1640 Vlissingen - 1721) was raad ter admiraliteit op de Maas (Kobus, blz. 284)=Engelbert van Berckel is van 1724-1727 lid van het college van de admiraliteit op de Maas [NNBW 1911, blz. 309]=Jan Bichon [1716-1801] was van 1763-1765, 1783-1786 en van 1789-1792 lid van de admiraliteit van Rotterdam [NNBW 1911, blz. 345]
ontvanger=Drie van hen, Hugo Repelaer uit Dordrecht, Simeon Petrus Collot d‘Escury uit Gorinchem en Carel Jan Bosschaert uit Schiedam. oefenden de functie van ontvanger van convooien en licenten in hun woonplaats uit, terwijl een vierde. Jan Aernout Gallas. gedurende zijn sessie in Gecommitteerde Raden de functie van commies-collecteur van convooien en licenten te Doornenburg vervulde.… Zij allen waren beambten in dienst van de Admiraliteit op de Maze‚ belast met de inning van de belangrijkste inkomstenbron van dit Rotterdamse zeecollege [Gabriëls, Edel, blz. 556]
ontvanger-generaalEveneens in dienst van de Admiraliteit op de Maze was Willem Schepers uit Rotterdam. Hij was van l72l tot aan zijn dood in l750 Ontvanger-Generaal. het hoogste comptabele ambt bij dit college.… Ook dit was een financieel uiterst winstgevende betrekking [Gabriëls, Edel,  blz. 557]. secretaris=in 1680 is van Bosch secretaris bij de admiraliteit [Navorscher 2]=Gerrit Berck was secretaris van de admiraliteit van Rotterdam [NNBW 1911, blz. 307]
vendumeester=mr. ]osua van Beeftingh (1719-1806), vendumeester bij de Admiraliteit van de Maze [TvG  1910, blz. 312], 
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurANF 7 juli 1883, 26 juli 1883, 28 juli 1883, 7 augustus 1883, 9 augustus 1883, 16 augustus 1883, 18 september 1883, 6 oktober 1883, 13 oktober 1883, 18 oktober 1883, 27 oktober 1883, 22 november 1883; 5 januari 1884, 12 januari 1884, 4 maart 1884, 19 april 1884; 1885, p. 25 (18e e); 1889, p. 15 (1790)ARA 1919, pp. 15-16 (18e e), 40 (1628-1673)Bachiene, Vaderlandsche, blz. 241-242Becht, Statistische, pp. 28-29 (1681-1796), 31 (1622, 1625), 34 (1621-1669), 37 (1587-1596), 39 (1597), 45 (1627-1645), 59 (17e e), 64-66 ( 1587-1643), 111 91586), 112 (16e e), 140 (16e-17e e), 186 (17e-18e e), 194 (16e-17e)Caan, Schets, p. 179 (Rep.)Dillen, Naschrift, p. 28 (1716-1795)Dillen, Rijkdom, pp. 621, 625-626Dobbelaar, Opgaven (18e e)Dobbelaar, Statistiek, pp. 210-230 (1753)Ernsting, Voorgeschiedenis, p. 39 (18e e)Gabriëls, A.J.C.M., “De Edel Mogende Heeren Gecommitteerde Raaden van de Staaten van Holland en Westvriesland, 1747-1795” Aspecten van een buitencommissie op gewestelijk niveau, in :TvG 1981, blz. 527-564Heeren, Uit, p. 165 (1760)Houtzager, Hollands, pp. 138-139, 284Kobus/de Rivecourt, Biographisch, blz. 30, 138Lennep,Vroege, p. 94 (18e e)Merkus, Schets, p. 66 (1597)Moquette, Strijd, p. 59 (1630)   Navorscher II, p. 131 (1680); V, p. 2884 (17e e); VI, p. 214 (18e e); VII, p. 176 (17e e); VIII, p. 24 (1675); X,pp. 63 (1628), 232 (17e e), 351 (id); XIII, pp. 361-363 (1626); XVI, pp. 27 (1762), 40 (1625-1626); XVII, p. 269 (1727); XVIII, p. 120 (1720); XXIV, p. 364 (1597); XLVI, p. 650 (18e e); XLVIII, p. 17 (18e e)Roever, Geslacht, p. 127 (18e e)Smit, Prins , pp. 87 (1621), 93 (1612)T.S. Zeeland I, p. 70 (1708)Toll, Gedrukte, p. 14Voorthuysen, Mercantilisme, pp. 32-33, 111 (1780)Vries, Economische (Graf.), pp. 4 (1700-1795), 10-11 (1698-1795)Vries, Joh. de, De ontduiking der convooien en licenten in de Republiek tijdens de achttiende eeuw, in: TvG 1958. blz. 349-361Vries, Statistiek (1784-1793)Westermann, Statistische, p. 15 (1624-1670)Zuylen, Inventaris II, pp. 1437-1438, 1835
admiraliteitscollege MiddelburgalgemeenOp 25 februari 1577 en 3 april 1577 behandelen de Staten-Generaal, in Brussel bijeen, de rekening die Isaac Coebel, commies ter admiraliteit in Zeeland, heeft ingediend. De rekening betreft het equiperen van zes gewapende galeien in Zeeland [Nat. Archief , inv. nr. 1.01.01.01, nr. 49, blz. 14 [1577]bestuuralgemeenIn de Admiraliteit van Zeeland zaten, gelijk bekend is, de Gecommitteerde Raden van dat gewest. Hun aantal bedroeg zeven, als er een stadhouder en een eerste edele was; anders zes . Verder hadden in dit Admiraliteitscollege nog drie gecommitteerden uit andere provinciën zitting . Het is dus duidelijk dat „die van Seelant het meeste gesach hadden in (de Admiraliteit van) haer provincie ." [Kernkamp, Twee, blz. 347]commiezenIsaac Coebel, commies ter admiraliteit in Zeeland [februari 1577-april 1577]gecommitteerde =Pieter Schaep Gerritsz, was van 1602-1620 gecommitteerde voor Amsterdam in het Admiraliteitscollege van Zeeland [Kernkamp, Twee, blz. 333] =Pieter Teding van Berkhout [1643-1713] wordt in 1698 gedeputeerde voor zeven jaar [Leeuw36] =Levinus Ferdinand de Beaufort (1676 Hulst-1730) was gecommitteerde raad ter admiraliteit in Zeeland (Leeuw blz. 111) =Willem de Beveren (1624 Dordrecht-1672) werd in 1650 gecommitteerde in de admiraliteit van Zeeland (Leeuw blz. 150)griffier/secretarisPieter Boddaert (1694 Middelburg-1769) was tot zijn dood griffier bij het admiraliteitscollege (Leeuw blz. 181; Groot Charterboek deel 1 blz. 32]leden=Daniël Ockers is lid van de admiraliteit [ Vorrink, Revolutie, blz. 2]pensionaris=in 1753 is mr. H.J. Bosschaert eerste pensionaris [Groot Charterboek deel 1 blz. 32]BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurANF 28 februari 1884;  1885, pp. 13 (18e e), 51 (1763)ARA 1919, pp. 26 (Rep.), 40 (1628-1673) 221-222 (1783)Bachiene, Vaderlandsche, blz. 244-246Becht, Statistische, pp. 30-31 (17e-18e e), 31 (1623-1624), 35 (1620-1634), 45 (1620-1631), 59 (1640-1679), 61 (1639-1684), 111 (16e e), 113 (1593), 197 (16e-17e e)Caan, Schets, p. 178 (Rep.)Dillen, Rijkdom, pp. 528, 625Gabriëls, A.J.C.M., “De Edel Mogende Heeren Gecommitteerde Raaden van de Staaten van Holland en Westvriesland, 1747-1795” Aspecten van een buitencommissie op gewestelijk niveau, in :TvG 1981, blz. 527-564Kernkamp, G.W., Twee memoriën van Mr. Gerrit Schaep Pietersz over de regeering van Amsterdam, in: BMHG 1895, blz. 333-371.Kobus/de Rivecourt, Biographisch [A-H], blz. 111, 150, 181Leeuw 1883, deel 1, blz. 36Merkus, Schets, p. 66 (1597)Navorscher V, p. 319 (Rep.); XIII, p. 358 (17e e); XIV, p. 247 (18e e); XV, pp. 57 (17e e); 346 (1686); XVI, p. 27 (17e-18e e); XIX, p. 553 (1780); XXI, pp. 154 (18e e); XXI, pp. 154 (18e e); 588 (17e e); XLV, p. 147 (1639); XLVIII, p. 305 (17e e)Poel, Advocaat, p. 18Roever, Geslacht, p. 128 (1740)T.S. Zeeland I, Voorberigt, pp. 66 (17e e), 88 (id)Voorthuysen, Mercantilisme, p. 33Vorrink, Joh. A., De Revolutie van 1747 te Zierikzee, in: TvG 1914, blz. 1-11Vries, Economische (Graf.), p. 4 (18e e)Westermann, Statistische, p. 15 (1624-1670)Woertman, Korte, pp. 270 e.v. (1746)
admiraliteitscollege Noorderkwartier

algemeenIn 1586 deed Leycester een poging de drie colleges [Rotterdam, Hoorn en Middelburg] onder zijn centraal bestuur te brengen, maar de Gecommitteerde raden van het Noorderkwartier weigerden hun admiraliteit onder die van de algemene landvoogd te stellen. De admiraliteit werd te Amsterdam gevestigd, waardoor feitelijk twee admiraliteiten voor het Noorderkwartier waren ontstaan. In 1589 maakte prins Maurits een einde aan het geschil. Er zouden in Holland drie admiraliteitscolleges zijn, te Amsterdam, Rotterdam en Hoorn, ieder bestaande uit vier personen, door de prins uit een nominatie van de Staten van Holland gekozen [ TvG 1925, blz. 185-186].
bestuuradvocaat=mr. Johan Beets is in 1668 ordinaris-advocaat van het Ed. Mog. Collegie ter Admiraliteit van WestFriesland en het Noorderkwartier [Navorscher 3, blz. 11]
controleurJohan Berck [1643-....] was controleur van de convooien en licenten in Hoorn [NNBW 1911, blz. 308]
fiscaal=Nanning Keyser is fiscaal van het Admiraliteitscollege van het Noorderkwartier [Kernkamp, Memorie, blz. 343].
gecommitteerde-van 28 april 1699 t/m 26 juli 1702 is dr. Joan Abbekerk [1653-1702] gecommitteerde namens Holland, Hoorn [Repertorium]-in 1753 is mr. Herman Berckhout gecommitteerde  [Groot Charterboek deel 1 blz. 32 ]
leden=Daniël Ockers is lid van de admiraliteit te Hoorn  [Vorrink, Revolutie, blz.. 2]
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurANF 12 januari 1884Bachiene, Vaderlandsche, blz. 246-247Becht, Statistische, pp. 29 (1681-1796), 31 (1624-1625), 34-35 (1621-1669), 37 (1587-1597), 45 (1660-1680), 45 (1668-1669), 59 (1652-1665), 111 (1586), 112 (1587), 113 (1593)Caan, Schets, p. 178Hoboken, W.J. van, Een Hoornse scheepsbemanning in krijgsgevangenschap te Oostende, in: TvG 1948, blz. 363-370Kernkamp, G.W., Memorie van Nanning Keyser betreffende de gebeurtenissen van 1650, in: BMHG 1897, blz. 342-346Merkus, Schets, p. 66 (1597)Navorscher III, p. 11 (17e e); X, pp. 206 e.v. (17e e); XXIII, p. 580 (16e e)Thurkow, WestfrieseVoorthuysen, Mercantilisme, p. 33 (Rep.)Vorrink, Joh., De Revolutie van 1747 te Zieriksee, in: TvG 1914, blz. 1-11
admiraliteitscollege Veerealgemeen
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurBecht, Statistische, pp. 110 (1576), 111 (1586)Caan, Schets, p. 178 (Rep.)Craeybeckx, Organisatie, p. 186 (1559-1560)Ee, Admiraliteit, p. 507 (16e e)Schepper. Grote, p. 187
admiraliteitscollege Vlissingenalgemeen=in 1575-1577 is er een admiraliteit in Vlissingen [Grol, Beheer, blz. 313-317]
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurGrol, H.G. van, Het beheer van het Zeeuwsche zeewezen 1577-1587, in: TvG 1937, blz. 314
admiraliteitscollege algemeenaanloop=Het beheer der zeezaken berustte bij de admiraliteiten. Oorspronkelijk had de zeemacht van iedere provincie, zo gering zij was, onder haar eigen stadhouder gestaan; en toen de Staten van Holland, bij de komst van Leicester, aan Maurits het stadhouderschap opdroegen, benoemden zij hem tevens tot admiraal met een raad van admiraliteit nevens hem. Hun doel was het bestuur der zeezaken aan de Engelse landvoogd en aan de Raad van State, waarin Engelse leden zitting zouden nemen, zoveel mogelijk te onttrekken. Leicester, natuurlijk over die beperking zijner macht gebelgd, verijdelde dit doel langs slinkse weg door het oprichten van meerdere nieuwe admiraliteiten te bewerken, wier onenigheid vanzelf tot ondergeschiktheid aan zijn opperbewind moest leiden [Fruin, Tien, blz. 60]. Na zijn afstand was het niet wel mogelijk aan de zelfzuchtige steden haar eens verkregen admiraliteits-colleges te ontnemen; integendeel, bij de reeds bestaande kwamen er nu nog nieuwe; Zeeland en Friesland hadden elk het hunne, West-Friesland insgelijks, Holland behield zijn twee colleges. [...]. Holland bewoog de Staten-Generaal tot het aanstellen van Maurits als Admiraal-Generaal der Unie, met een superintendent-college naast hem, dat, zo men hoopte, allengs het gezag van de verschillende ondergeschikte colleges aan zich zou trekken. In 1593 werd het superintendent-college weer afgeschaft en sedertdien bleef Maurits alleen aan het hoofd der gezamenlijke scheepsmacht, met de moeitevolle taak belast om de eenheid te bewaren onder vijf naijverige, meest onenige admiraliteiten  [Fruin, Tien, blz. 61]
=De admiraliteitscolleges waren van 1589 tot 1785 belast met de behartiging van alle zaken die op de vloot, de havens en de beveiliging van de koopvaardij betrekking hadden. Eerder, in 1573, overlegde Willem van Oanje over dit soort zaken met een bijzondere raad. Daarna was er een veelal in Delft vergaderende “Vergadering van Gecommitteerde Raden ter Admiraliteit”. In 1585 kwam er voor de Gecommitteerde Raden een nieuwe instructie. Er werd vergaderd  in Den Haag of Rotterdam. In 1586 benoemde Leicester nieuwe admiraliteitscolleges. Om het gevaar van provincialisering af te wenden kwam er in 1589 een door de Staten-Generaal benoemd soort opperadmiraliteitscollege bestaande uit prins Maurits en zes raden, twee uit Holland en Westfriesland, twee uit Zeeland en twee uit Friesland. Er werden vijf nieuwe colleges opgericht. Het “Collegie van de Maas” met Maurits als voorzitter en 12 gecommitteerde raden, het “Edelmogend  collegie in Amsterdam”met 12 raden, het “Collegie van het Noorderkwartier in Hoorn of  Enkhuizen vergaderend met 12 raden, de Ädmiraliteit van Zeeland”in Middelburg met 9 raden en het “Collegie van Friesland”in Harlingen met 11 raden [Winkler Prins, Geïllustreerde 1884, blz. 190]
=Het bewind over de zeemacht van het gemeenebest was aan de Admiraliteit toevertrouwd, aanwelke, als zoodanig, de beveiliging der koopvaardijschepen ter zee en de bescherming der havens en stroomen was opgedragen. Deze admiraliteit was gevestigd in de provinciën, Holland, Zeeland en Friesland, en verdeeld in vijf kamer, als: de Amiraliteit op de Maze, of de Kamer Rotterdam, de Admiraliteit van Amsterdam, de Kamer Hoorn en de Kamer Enkhuizen, of de Admiraliteit van het Noorderkwartier, de Admiraliteit van Zeeland of de Kamer Middelburg en de Admiraliteit van Friesland of de Kamer Harlingen. De leden van deze Admiraliteitskamers, die den tiel vsn Edel Mogende Heeren voerden, ontvingen hunne kommissien en instructien vanwege Hun Hoogmogende, als hunne meesters [blz. 15]
=Reeds vóór de opstand werden pogingen gedaan, het beheer der zeezaken in één hand te brengen, dat van de admiraal-generaal, doch met gering succes. In 1572. toen de gehoorzaamheid aan de algemene landsregering verviel, kon van onderwerping aan het gezag van den admiraal-generaal geen sprake meer zijn; in Holland en Zeeland namen de provinciale autoriteiten het bestier der zeezaken in handen. De verbrokkeling hield hiermede echter niet op: beide gewesten hadden drie admiraliteiten, te Rotterdam. Hoorn en Middelburg gevestigd. In 1586 deed Leycester een poging, deze drie colleges onder zijn centraal bestuur te brengen. Het omgekeerde echter was het resultaat van diens, ook in dit opzicht ongelukkig, beleid; daar Gecommitteerde raden van het Noorderkwartier weigerden hun admiraliteit onder die van den algemeenen landvoogd te stellen, werd deze te Amsterdam gevestigd, waardoor feitelijk twee admiraliteiten voor het Noorderkwartier waren ontstaan. De hierover gerezen geschillen worden door dr. de Hullu uitvoerig beschreven; in 1589 maakte een decisie van prins Maurits een einde aan het geschil. Zij kwam hierop neer, dat er in Holland drie admiraliteitscolleges zouden wezen, respectievelijk gevestigd te Amsterdam, Rotterdam en Hoorn, ieder bestaande uit vier personen, door den prins uit een nominatie der Staten van Holland gekozen.  Misschien zou men in de, moeilijk verkregen, oprichting van het College van superintendentie (februari 1589) een symptoom van centralisatie willen zien, maar de overweging, dat terzelfder tijd ongeveer het beheer over de zeezaken aan de Raad van State, het centrale college, was onttrokken, geeft hiertoe geen vrijheid. Door de voortdurende afzijdigheid van het zeer particularistische Zeeland, voldeed dit college echter niet aan de verwachtingen, en op het einde van 1593 werd het opgeheven. Provisioneel en voor den tijd van één jaar - de regeling heeft echter, daar toen niets bestendiger was dan het voorloopige, tot het einde der Republiek gefungeerd - werd in juni 1597 de zaak aldus geregeld, dat er vijf admiraliteitscolleges zouden zijn, die resp. te Rotterdam, Amsterdam, Hoorn of Enkhuizen. Middelburg en in Friesland (eerst te Dokkum, sinds 1645 te Harlingen) gevestigd zouden zijn. [Unger, Bespreking Hullu, Archieven, blz. 185-186].
=De leden der vijf colleges leggen alle een eed af het Generaliteitsbelang te bevorderen zonder te letten op provinciale belangen. De admiraal-generaal is voorzitter en kiest de officieren uit een hem door de admiraliteit aangeboden dubbeltal. Het college heeft als taken:  1e  de jurisdictie over de prijzen,  2e de ‚,veylinge der zee", 3e. het monsteren, betalen en afdanken van het zeevolk en 4e het heffen en beheren der convooien en licenten". Aan de admiraliteitscolleges was verder opgedragen, niet alleen jurisdictie inzake het prijsrecht, maar ook over misdrijven binnen scheepsboord gepleegd, voor zoover de bestraffing niet aan dekapitein behoort, over zeeroverij en overtredingen op het stuk der convooien en licenten  [Boer, Kwarteeuw, blz. 113, 115]
opheffingeen algemeen Comité der marine in de plaats der vijf wederzijds onafhankelijke Admiraliteiten [Sickenga, Omwenteling, blz. 5]
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurAa, Aardrijkskundig, deel I, blz. 15 [1579-1795]ARA 1919, p. 15 (18e e)Altmeyer, Marguérite, pp. 57-58 (16e e)Bachiene, Vaderlandsche, blz. 239 e.v., 247-251Becht, Statistische, pp. 123 (1584); 126 (1597), 137 e.v. (16e-17e e), 200-206 (16e-18e e)Boer, M.G. de, Een kwarteeuw admiraliteitsleven, in: TvG 1941, blz. 113 e.v.Brauw, Departementen, pp. 5 (18e e), 35 (1795), 39 (18e e), 51 (19e e)Caan, Schets, pp. 129 (Rep.), 176-178 (id)Deursen, Raad, pp. 32-33Dillen, Rijkdom, pp. 279, 289, 335, 358, 476, 513, 520, 522, 524, 526, 558, 638Dillen, Stukken (1681)Doorninck/Uitterdijk, Bijdragen I, pp. 50 e.v. (17e e)Elias, Bijdrage, p. 40 (18e e)Engels, Geschiedenis, p. 178 (1798)Fruin-Colenbrander, Geschiedenis der Staatsinstellingen in Nederland, Den Haag 1901Griffiths, Creation, p. 515 (1810)Halma, Tooneel II, pp. 244-245 (Rep)Heyden/Hermesdorf, Aantekeningen, p. 180Houtzager, Hollands, pp. 176, 178Hullu, J. de, De archieven der admiraliteitscolleges, Den Haag 1924Japikse, Staten-Generaal, p. 124 (18e e)Lamens, UnieMerkus, Schets, pp. 49, 65-69, 81, 93 (18e e)Muller, Staat, pp. 71 (1573, 546 (1597)Poel,  Advocaat, pp. 3 (Rep.), 10 (id), 18 (id)Racer, Gedenkstukken, deel 2, blz. 270 (1671)Schepper, Grote, p. 187 (16e e)Schevichaven, Memorien, pp. 311 e.v. (1724)Schöffer, Consolidatie, pp. 70-71, 93Schrassert, Codex, pp. 21 e.v. (18e e)Sickenga, Omwenteling, blz. 5 [1795], 25 (18e e)Smitskamp, Lotwissel, p. 61Sturler. l'Empeschement, pp. 145-147 (17e e)T.S. Overijssel, p. 28 (Rep.)Unger, W.S. Bespreking Hullu, Archieven, in: TvG 1925, blz. 185-187Vermaseren, Levensschets, p. 158 (1581)Voorthuysen, Mercantilisme, p. 32 (Rep.)Vries, Geschapen, p. 340 (1727)Vries, Ontduiking (18e e)Woertman, Korte, pp. 267 e.v. (1744)Zuylen, Inventaris II, pp. 1600, 1611, 1613
admodiatieVerpachting van een bron van inkomsten van de overheid aan een particulier, bijvoorbeeld een belasting.
accijnzen=akte, waarbij Simon Henrik, regerende Graaf en Edele Heer ter Lippe, aan Mr. Otto van der Laken een augmentatie van traktement van f 50 tot f 100 jaarlijks voor de admodiatie van de imposten accordeerde, november 1692 [DDB].=verzoekschrift van den Magistraat en het gerecht van Vianen aan de Staten van Holland, om hun de admodiatie van de accijnzen en imposten weer voor 20 jaar op zekeren voet te vergunnen, na afloop van de tegenwoordige admodiatie in 1717 en 1718 [DDB].
convooien en licenten=uitgifte in admodiatie in 1683 [Nat. Archief A.2.1.2.6.2.9., nr. 169]=voor de helft uitgifte in admodiatie in 1687-1690  [Nat. Archief A.2.1.2.6.2.9., nr. 170]=voor de helft uitgifte in admodiatie in 1720  [Nat. Archief A.2.1.2.6.2.9., nr. 172]=de Oost- en West-Indische Compagnieën  sloten met de admiraliteiten admodiatiecontracten, waarbij de betaling van de in- en uitgaande rechten werd afgekocht [TvG 1948, blz. 227]
gemene landsmiddelen=peremptore consideratiën en motieven van den magistraat en Karel Aemilius, Grave van Dohna, als Heer van Vianen, over de verlenging van de admodiatie van de gemene landsmiddelen, 1685, Den Haag
lastgeld en veilgeld=uitgifte in admodiatie in 1718  [Nat. Archief A.2.1.2.6.2.9., nr. 171]
verponding=instructies, volmachten en memories van Simon Henrich, Graaf van der Lippe, voor zijn zoon Graaf Friedrich Adolf en anderen, betreffende de onderhandelingen met de Staten van Holland over de admodiatie en verponding in de heerlijkheden Vianen en Ameide, 1686 en 1687 [DDB]. 
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurBecht, Statistische, pp. 44 (1655-1680), 62 (1687-1690), 108 (17e e), 147 e.v. (id), 181 (1677-1678)Engels, Geschiedenis, p. 294 (19e e)Generale Index, Registers, AdmodiatieHeringa, Zelfstandig, p. 83 (1750-1760)Navorscher VI, p. 187 (1690)Nuyens, Inventaris, p. 137 (1841)Plankeel, Heren (1610-1825)Poel, Sijmen, blz. 99 Reglement Groningen (1825)Schrassert, Codex, p. 23 (18e e)T.S. Overijssel III, p. 13 (Rep.)Zuylen, Inventaris II, pp. 1985-1986, 1993
advertentiebelastingHet zegelrecht werd in Holland uitgebreid tot de advertenties in de dagbladen [Sickenga, blz. 11] 
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurSickenga, Omwenteling, blz. 11 [1795]WDBIUA 10 januari 1874
advocaat-fiscaal der admiraliteitAmsterdam=in 1620 is Henricus Storm advocaat-fiscaal [Navorscher2, blz. 205]=advocaat-fiscaal van het Amsterdamse admiraliteitscollege is mr. Jacob Boreel Janszoon [Malsen, Briefwisseling, blz. 321, 424]=de Heer Roseboom is advocaat-fiscaal geworden en dus aansienlijk geholpen   [Malsen, Briefwisseling, blz. 354]=in 1781 wordt Johan Cornelis van der Hoop benoemd tot advocaat-fiscaal  bij de Admiraliteit van Amsterdam  [Nat. Archief 1.10.42]
Rotterdam=in 1754 is mr. Jacob Bisdom advocaat-fiscaal [TvG 1921, blz. 278]=Het schijnt evenwel, dat Pieter Paulus  zijn haat tegen den Prins verborgen heeft gehouden, want hij werd naderhand in 1785 Raad en Advokaat-Fiscaal bij de Admiraliteit op de Maze. "Ik heb vier of vijf Fiscalen van dat Collegie gekend en onder die den Heer Gerard Daniël Denick, die een man was van uitstekende bekwaamheit, maar nimmer een , die zich, zoowel buiten als binnen dat Collegie zooveel op zijn Fiscaalschap liet voorstaan als deze Pieter Paulus.Alles scheen door zijn handen te moeten gaan , zoodat als men hem spreken moest , men in twee of drie kamers menschen vond , die, naar hunnen rang , in het een of ander vertrek geplaatst waren en op deaudiëntie by den Heer Fiscaal wagtten. Ik heb dit meer dan eens zelf ondervonden". BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurANF 7 juli 1883, 26 juli 1883, 28 juli 1883; 1885, p. 13 (18e e); 1889, p. 67 (18e e)ARA 1919, pp. 15-16 (1781-1795), p. 221-222 (1776-1784)Becht, Statistische, pp. 33 (Rep.), 40 (1597), 123 (16e e), 138 e.v. (17e e)Dobbelaar, Opgaven, pp. 135 e.v. (1754)Dobbelaar, Statistiek, p. 210 (1753)Lennep, Vroege, p. 85 (18e e)Malsen, H. van, Briefwisseling van den gouverneur-generaal Gustaaf Willem Baron van Imhoff met den advocaat-fiscaal der Amsterdamsche admiraliteit Mr. Jacob Boreel Janszoon (1738-1750), in: BMHG 1929, blz. 321-426Merkus, Schets, p. 69Moll, Honderd, p. 54 (1813)Navorscher II, pp. 205 (17e e), 354 (1594)Poel, Advocaat (17e-19e e)Taxandria V, p. 266 (17e e)Voorthuysen, Mercantilisme, p. 32 (Rep.)Vries, Ontduiking, p. 356 (18e e)
advocaat-fiscaal der gemene middelenalgemeen-In 1580 wordt Nicolaas Bulius benoemd tot advocaat-fiscaal van het Noorderkwartier (blz 285)-Cornelis Bo(e)ij (Zierikzee - 1665) was advocaat-fiscaal en procureur-generaal over Holland, Zeeland en Friesland (blz. 190)
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurANF 18 oktober 1883, 29 november 1883; 14 februari 1884Drielsma, Karakter, p. 420 (18e e)Feith, Gericht, p. 96Kobus/de Rivecourt, Biographisch A-H, blz. 190, 285Navorscher VII, p. 308 (17e-18e e); XLVI, p. 283 (17e e)Poel, Advocaat (16e-18e e)
advocaat-fiscaal voor de gewone middelendepartement Zuiderzee=Robert Hendrik Arntzenius [1777-1823] bekleedt deze functie [NNBW 1911, blz. 181]BRONNENgeraadpleegde bronnen
advocaat-fiscaal der domeinen
mr Frans van Limborch [...-1765] is advocaat-fiscaal van de domeinen [Navorscher 2, blz. 286]
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurIterson, Confiscatie, p. 596 (17e e)Navorscher 2, blz. 286
advocaat-fiscaal voor de middelen te landealgemeen=Robert Hendrik Arntzenius (1777 Amsterdam-1823) vervult vanaf 1814 die functie in Noord-Holland. In 1820 vervalt de functie (Aa, Bio I, blz. 397)=Hubert Matthijs Adraan Jan van Asch van Wijck (1774 Utrecht ...) wordt in 1814 in die functie benoemd in Utrecht (Aa, Bio I, blz. 405)=mr. Pieter van der Horst is in 1685 advocaat-fiscaal van het admiraliteitscollege op de Maas  [ANF deel 1, 1883-1884, nr. 3, 7 juli 1883, blz. 3]
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurAa, A.J. van der, Biographisch Woordenboek der Nederlanden, deel I, Haarlem 1852, blz. 405Kobus/de Rivecourt, Biographische A-H, blz. 60
aequivalentietheorieZie equivalentietheorie.
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurPoel, Sijmen, blz. 132
afforageEen betaling aan de heer waarmee het recht wordt verworven om dranken binnen de heerlijkheid te verkopen. 
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurBaelde, Domeingoederen, pp. 154 (1551), 169 (id), 170 (id), 180 (id)Doorman, Brouwerij,  p. 7 (1141)Gelder, Nederlandse, p. 95 (16e e)Stallaert, Glossarium I, p. 48 (m.e.)
afkoop
belasting in natura=afkoop van en plaatsvervanging bij herendiensten in Ned.-Indië [Fokkens, Diensten, blz. 2]=reglement op den afkoop van heerendiensten door de heerendienstplichtige bevolking in de afdeling Tondano, residentie Menado [Stakman, blz. 11]
compositie…de wassende ontevredenheid over de onvoldoende, vaak ergerlijke wijze van rechtspleging, met name in crimineele zaken, zoowel waar hot de rechtspraak gold van den burgerlijken als die van den militairen rechter. Te dien einde haalt spreker een aantal voorbeelden aan van rechtsbedeeling, zoo te Utrecht zelf als in andere plaatsen, door gerecht, baljuw, hof en krijgsraad, in gevallen van verschillenden aard, allen geput uit de authentieke bescheiden op hot Rijks- en het Stadsarchief, en wijst hij aan, hoe het stelsel van compositie of afkoop tot de meest ergerlijke misbruiken leidde, en hoe daarbij de wijze van benoeming der rechters, der hoofdofficieren en andere magistrates dezen in de verleiding en in de gelegenheid bracht tot ontduiking van hun plicht en tot vermeerdering hunner inkomsten door ongeoorloofde of althans afkeurenswaardige middelen [Kramer, Sticht, blz. LXXXIX-XC]
tol=Diederic, heer van Wassenaar doet [op 11 april 1289] voor zich en zijne erfgenamen voor altijd afstand van den tol, dien hij placht te heffen van de zeeschepen, die de Maas uit en in komen en zulks tegen een som van 100 £ lion., aan hem door Dordrecht voor den afkoop betaald [Dalen, Oorkonden, blz. 212].=Graaf Florens (V) beveelt [op 18 april 1289] de poorters van Dordrecht 100 £ te betalen aan Pieter den Lombard wegens den afkoop van den tol van den heer van Wassenaar [Dalen, Oorkonden, blz. 213].=De toenadering tot Denemarken was nog noodzakelijker geworden en natuurlijk werd daarmee nu ten nauwste verbonden de kwestie van de afkoop van de Sonttol, of zoals de tìjdgenoten zeiden „de Redemptie"‚ De eerste ofliciële schrede in de zaak van de redemptie van de Sonttol werd gedaan in september 1648, toen daarover gesproken werd in de Amsterdamse vroedschap naar aanleiding van een mededeling van Marselis, dat de Deense kroon bereid was om te onderhandelen met de Nederlanden over afkoop van de Sonttol. Besloten werd de zaak met andere er bij geïnteresseerde steden te behandelen, wat nog in dezelfde maand plaatsvond. In deze vergadering werd gezegd, dat de redemptie van het hoogste gewicht was voor deze landen, het beste middel tot bevordering van de algemene handel en in het bijzonder van die op de Oostzee. Het ontwerp moest aangenomen worden door Holland, zelfs wanneer Zeeland en Friesland er tegen waren. Verder werd de aflossingssom geschat op 300.000 gulden, terwijl men een voorschot van 300 000 rijksdaalders of 750.000 gld. zou betalen. In oktober 1649 wilden Zeeland, Utrecht en Overijssel, die weinig belang hadden bij de handel op de Oostzee, alleen het verdedigend verbond goedkeuren, als Zweden daaraan geen aanstoot zou nemen, en dat dezelfde gewesten tegen het Redemptie-tractaat waren, vooral tegen het voorschot, dat de Deense koning eiste, maar Holland wist de zaak door te drijven, gesteund door de afgevaardigden van Friesland en Gelderland. Zo kwam, nadat nog enige tijd over de afkoopsom en het voorschot onderhandeld was, op 9 oktober een eigenaardig verdrag tot stand. Het. werd eigenlijk slechts door Holland, Friesland en Gelderland gesloten, en ook deze gewesten waren zelfs niet door hun committenten daartoe gemachtigd  [Hoorn, Redemptie, blz. 269-271].=In verband met de afkoop van de Sonttol tegen betaling van een vast jaarlijks bedrag werd in 1651 een belasting op de scheepvaart naar de Oostzee ingesteld, de zogenaamde Orizontse tol. Toen twee jaren later de afkoop weer ongedaan werd gemaakt, werd deze belasting voorlopig toch gecontinueerd, doch werd het heffingsbedrag met twee derden verminderd, waardoor de opbrengst tot een weinig betekenend bedrag werd gereduceerd [Westermann, Statistische, blz. 6-7] 
plunderingGraaf Hendrik van den Berg trok met een troep Spanjaarden , ondersteund door 14,000 man keizerlijke troepen , onder bevel van den Graaf Ernst Montecuculi, door de Veluwe  drong in het Sticht van Utrecht en verscheen 3 augustus 1629 voor Amersfoort. De bevelhebber Tertulliaan van Dorp zag zich genoodzaakt , dewijl het de stad aan genoegzame sterkte en bezetting ontbrak , haar  op den tweeden dag van het beleg bij verdrag over te geven . Ofschoon de regering der stad aan Montecuculi grote sommen tot afkoop van de plundering had gegeven , werd zij nogtans , tegen de voorwaarden van het verdrag in, deerlijk geteisterd en geplunderd. De schade  hierdoor veroorzaakt werd op meer dan 70,000 gulden geschat [Aa, Aard1, blz.  153]. 

tiende en twintigste penningIn zijn functie als rentmeester van 's graven zijde ontmoeten wij ontvanger-generaal mr. Jacob Bol als ontvanger van de in 1570 verkochte losrenten ten behoeve van den afkoop van den 10en en 20en penning met commissie van Alva d.d. 1570 Juli 12. [Leeuwenburg/Smit, Ongedrukte, blz. 15]
tijnsEnkele akten uit de 13e eeuw suggereren dat de eerste burgerlijke eigenaars in Brussel hun allodiale rechten verworven hebben door afkoop van een tinsplicht en daarmee samenhangende lasten. Veel conclusies vallen daaruit niet te trekken. Het is mogelijk, dat de tinsplichtigen dankzij de handel tot voldoende welvaart waren gekomen. Men kan ook vermoeden dat zij op andere wijze het voor de afkoop benodigde kapitaal bijeenbrachten [TvG 1963, blz. 94]
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurAa,  A.J. van der, Aardrijkskundig woordenboek, deel 1,  letter A., Gorkum 1839, blz. 1-596 Andreae/Downer, Plakkatenlijst, p. 116 (1789)Becht, Statistische, p. 154 (1649)Blécourt/Meijers, Memorialen, pp. 17-18 (1429)Blok, Geschiedenis I, p. 201 (13e e)Blok, Holl. stad Bourg., pp. 31, 38-39 (16e e), 240 (1542)Craeybeckx, Moeizame (1572-1574)Dalen, J.L. van, Oorkonden en regesten betreffende de stad Dordrecht en hare naaste omgeving tijdens het grafelijke huis van Holland,, 1006-1299, in: BMHG 1912, blz. 115-278Dillen, Rijkdom, p. 282 (17e e)Doorman, Brouwerij, p. 20 (1344; 1599)Engels, Geschiedenis, pp. 77 (1576), 10 (m.e.)Fokkens, Fokko, Eindresumé van het bij besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indië van 24 Juli 1888 no. 8 bevolen onderzoek naar de verplichte diensten der inlandsche bevolking op Java en Madoera, (gouvernementslanden), Dn Haag 1901, Eerste stuk, blz. 2. In DDBFormsma, Ommelander, p. 62 (1570)Fruin, Informacie, pp. 436 (1514), 677 (1515)Gaillard, Etudes, p. 212 (m.e.)Gosses, Welgeborenen, pp. 22 (1070), 149 (1345)Gosses/Japikse, Handboek, p. 307Halma, Tooneel I, p. 61 (1569)Heringa, Tijnsen, pp. 27 (16e e), 28 (id), 51 (15e e), 59 (1547), 86 (1795), 88 (id)Heyden/Hermesdorf, Aantekeningen, p. 146 (m.e.)Hoorn, D. van, Het Redemptietractaat met Denemarken in 1651, in: TvG 1912, blz. 265-279Hugenholtz, Cura, pp. 174-175 (1354)Jong, Droogmaking, p. 92 (1700)Kort, Inwoners, p. 1 (1371-1396)…Kramer, Het Sticht in de eerste jaren van het Erfhouderschap, in: BMHG 1901, blz. LXXXIX Kuile, Verschijnselen, p. 152 (Rep.)Leeuwenburg.J. C./Smit.J., De ongedrukte Resolutiën der Staten van Holland 20 april-16 juni 1572 en van 29 october-17 november 1577, in: BMHG 1940, blz. 1-37Meilink, Rapporten, p. 19 (1541)Meyroos, Onze, p. 7 (m.e.)Muller, Stukken, (1574-1576)Navorscher III, p. 14 (1615)Nuyens, Inventaris, p. 179 (19e e)Sickenga, Omwenteling, pp. 13 (18e e), 30 (1796)Stakman, Marinus Cornelis Emanuel, De Minahassa, Amsterdam 1893, Bijlage 6, blz. 11Taxandria IV, p. 38 (m.e.), VI, pp. 88-89 (17e e)T.S. Stad en Lande, pp. 398-399Venner, Inventaris, p. 146 (1646)Westermann, J.C., Statistische gegevens over den handel  van Amsterdam in de zeventiende eeuw, in: TvG 1948, blz. 3-15Wiskerke, Geschiedenis, pp. 42-43 (18e-19e e)Woltjer, Hervorming, pp. 202 (1570), 304 (1579)Zuylen, Inventaris I, pp. III, 24 (1496), 53 (15011-1501), 60 (1502), 69 (1503), 345 (1520), 407 (1525), 478, 558 (1540); II, pp. 1311, 2045Zijp, Strijd, p. 43 (1543-1566)
aflaatsgeldGeld door de kerk ingezameld voor de bouw van de Sint Pieter Basiliek of een oorlog tegen de Turken. Door de betaling zijn de zonden vergeven.dijkaflaatDuidelijker nog stond het Dr. A. Eekhof voor oogen met nadruk betoogde hij , dat Leo X eerst den ,,Sint-Pieters-aflaat" afgekondigd en daarna, op verzoek van Karel V, een afzonderlijken aflaat toegestaan heeft, waarvan de opbrengst dienen moest tot herstel der in Karel's gebied liggende dijken. Maar hij kon niet precies zeggen, wanneer deze dijkaflaat werd ingesteld. Ook het juiste tijdstip van afkondiging was hem onbekend [Brom, Dijkaflaat, blz. 408]
Als zoodanig komt in aanmerking onze dijk-aflaat, die reeds 7 september 1515 werd verleend en zich dus onmiddellijk aansluit bij het bovenvermelde bezoek van Karel V aan de IJ-streken. Want op zijn allerdringendst en bijzonder verzoek - „a nostre tres instante et singuliere requeste" - was het, dat deze buitengewone aflaat verkregen werd zoo verklaarde 3 november 1515 Karel zelf aan het Utrechtsche Domkapittel, toen hij met een eigenhandig geteekend schrijven dit invloedrijke college verzocht, de afkondiging der betreffende aflaatbulle toe te laten en te bevorderen [Brom, Dijkaflaat, blz. 409]kruisvaardersaflaat=Willem I van Gelre wist namelijk 25 November 1388 van Urbanus een zoogenaamden kruisvaardersaflaat te verkrijgen voor al degenen, die hem in zijn nog te ondernemen krijgstocht tegen Clemens VII met lijf en goed, of met een van beide, zouden behulpzaam zijn. Van dezen aflaat was de opbrengst bestemd als subsidie voor hertog Willem's krijgsonderneming [Brom, Tegenpaus, blz. 39]
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher 1-3; TvGliteratuurBrom, G., De tegenpaus Clemens VII en het Bisdom Utrecht, in: BMHG 1907, blz. 1-102Brom, G., De dijkaflaat voor Karel V in 1515-1518, in: BMHG 1911, blz 407-459Eekhof, Dr. A., De Questierders van den Aflaat in de noordelijke Nederlanden, Den Haag Nijhoff 1909Kist, N.C., Bijdragen tot de geschiedenis van den Pauselijken Aflaathandel in Nederland , in: Kist/Royaards, Archief voor kerkelijke geschiedenis, inzonderheid in NederlandLaan, GroningerNagge, Historie I, p. 352Stallaert, Glossarium II, p. 343 (1379)Theissen, Regeering, p. 236 (1515-1518)Sickenga, Omwenteling, pp. 131, 153, 169
afschrijvingVerscheijde oude schulden in de boeken voortlopende is gelast na Batavia als in het Vaderland bij de brieven levendich te maeken, of om deselve te doen innen en niet te verouderen, of om op ordre als desperaet afgeschreven te werden [Reede tot Drakestein, Journaal, blz. 224] 

BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher 1-3; TvGliteratuurHulshof, A., H.A. van Reede tot Drakestein, Journaal van zijn verblijf aan de Kaap, in: BMHG 1941, blz. 1-245 Menalda, Behandeling, pp. 39-40 (19e e)Poel, Compositie, Stelling 7 (20e e)Sickenga, Omwenteling, pp. 131, 158, 169

afslag

vermindering=verzoekschrift van den Veldmaarschalk Van Brederode aan de Staten-Generaal om een verklaring, hoe de hem door hen toegeleide f 7000 aan de Staten van Groningen en Ommelanden in afslag zouden strekken, met beschikking van 28 Januari 1645 [DDB]. =Amsterdam, 18 februari 1637. Besluit der Zweedsche regeering om afslag van tol te geven voor goederen, die in Zweedsche schepen uit Nederland naar Zweden worden gebracht [Kernkamp, Zweedsche, blz. 110]=De Eijlanders zijn vrij van de pagt vant Gemaal, en daar geen molen, nog Bakker opt Eijland [Marken] woonen. Al haar brood krijgen ze van de stad Monnikendam, en de Bakkers die haar brood op dit Eijland leveren krijgen van de Pagter vant gemaal, zoo verre afslag,als zij bewijsen aldaar brood gelevert te hebben [Overmeer, Marken, blz. 27]
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurFruin, Informacie, pp. 175 (1514), 323 (id), 334 (id), 373 (id), 381 (id), 387 (id)Kernkamp, G.W., Zeeuwsche archivalia. Brieven van Samuel Blommaert aan den Zweedschen Rijkskanselier Axel Oxenstierna, 1635-1641, in : BMHG 1908, blz. 3-196Overmeer, W.P.J., Het eiland Marken, in: TvG 1905, blz. 16-29
aftochtsrechtOok aftogtsregt.
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurwetgevingBesluit 16 februari 1840, Stb. 3Besluit 17 april 1840, Stb. 9Besluit 29 mei 1840, Stb. 13Circulaire 1 augustus 1833, B. 404Circulaire 24 december 1833, B. 575Circulaire 9 december 1840, B. 560 Circulaire 11 december 1840, B. 593Overeenkomst 2 november 1839Overeenkomst 13 januari 1840Overeenkomst 7 februari 1840
aftrekbare kosten
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurEngels, Geschiedenis, pp. 151 (1627), 184 (1806)Engelsman, Ontstaan, pp. 126-127 (1812)Oldewelt, Beroepsstructuur, p. 81 (1674)Sickenga, Omwenteling, pp. 74, 167-168 (19e e)Thorbecke, Staatsinrigting, p. 75 (19e e)Veen, Ambt, p. 271 (1649)
afwentelingBRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurPoel, Sijmen, blz. 167-169
agentschap van financiën
bestuuragent=Izaak Jan Alexander Gogel1765-1821] is agent van 1798-1801 [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 240]=Andries Sijbrand Abbema (1736-1802) is van 2 oktober 1801 t/m 8 december 1801 Agent der Finantiën [AaBio1.24; Kobus/Rivecourt1.5; Repertorium; Winkler Prins, Geïllustreerde 1884, blz. 83]=Izaak Jan Alexander Gogel is agent van 1805-1806 [Verwoert, Handwoordenboek I, blz. 240]
algemeenIn het algemeen bestond er voor de finantien eene gewestelijke administratie met eene Departementale Kas en eene algemeene administratie voor de geheele Bataafsche Republien later voor hat Koningrijk Holland) met een Agent van Finantien der Bataafsche Republiek aan het hoofd, eene Nationale Rekenkamer en eene Nationale Kas. Hoe deverdeeling van administratie der finantien tusschen het gewestelijk en algemeen bestuur was ingericht en wat door de eene of wel door de andere ward ontvangen en betaald en hoe de verhouding en verrekening tusschen beide takken was, is ons onbekend en tot nu toe, zoover ons bekend is, ook niet in eenig geschrift uiteengezet of toegelicht  [VerLoren van Themaat, Geschiedenis, blz. 648]. chef de bureauCanneman [1777-.......]  werd bij de organisatie van het Agentschap van Financiën in 1798 chef de bureau onder Gogel en diens vertrouwdste helper. Na de staatsomwenteling van 1801, die Gogel tijdelijk van het tooneel verwijderde, bleef Canneman instaatsdienst als griffier van den Raad van Financiën [Kannegieter, Concept, blz. 27]. commies=E.C. Aeyelts is tweede commies vanaf 1 juli 1800 bij het Agentschap [Repertorium]BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurAa, A.J. van der, Biographisch Woordenboek der Nederlanden, deel I, Haarlem 1852, blz. 24Brauw, Departementen, pp. 6 (19e e), 39 (1798), 59 (id), 64 (id), 95 (1798-1799), 99-119 (1798), 131-142 (id), 158 (id), 160-161 (id), 162 (1800)Elias, Bijdrage, p. 47 (18e e)Kannegieter, J.Z., Concept-grondwet op last van koning Willem I in het jaar 1832 samengesteld door E. Canneman, M. P.iepers en H. van Royen, met bijbehoorende stukken, in BMHG 1931,  blz. 21-172Kobus/de Rivecourt, Biographisch [A-H], blz. 5Kobus, J.C./jkhr W, de Rivecourt, Biographisch Handwoordenboek van Nederland, Zutphen 1870, deel 1 [A t/m H], blz. 5Merkus, Schets, pp. 95 (1798), 99 (id), 101 (id)Scheltema, Staatkundig, p. 3 (18e e)Sickenga, Omwenteling, pp. 54, 64-65 (18e-19e e)VerLoren van Themaat, H., Geschiedenis der Vicarien in de Provincie Utrecht en der geestelijke of gebeneficieerde goederen in het algemeen, na de Reformatie, in: BMHG, blz. 98-664
agentschap van oorlogbestuur=van 2 juli 1800 tot ..... is Jan Frederik Abbema [1771-1820] klerk bij het Agentschap [Repertorium]BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuur
agent van de RijkskassieralgemeenAlle de gelden, welke in ' s Rijks schatkist komen , zonder onder scheidt van bestemming , worden vereenigd bij den Algemeenen Rijks kassier , die in alle arrondissementen Agenten heeft ; door middel van welke hij tegen kwitantie alles ontvangt , wat hem voor rekening van het Rijk wordt aangeboden , en daarentegen de onder hem berustende fondsen , op last van den Minister van Financiën , be schikbaar stelt , dáár , waar die voor de betalingen worden vereischt [Aa, Aard1, blz. 120]bestuur=in 1839 is H.C. Hoyer agent in Brielle  (Aa, Aard 1, blz. XXIV) BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurAa,  A.J. van der, Aardrijkskundig woordenboek, deel 1,  letter A., Gorkum 1839, blz. 1-596 
agent van 's Rijks domeinenbestuurIn 1839 is mr. W.G. Hory in Overijssel agent. Hij woont in Zwolle (Aa, Aard 1, blz. XXIV) 
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuur
algemeene wet op den ophef
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1;  DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurHogendorp, Bijdragen, deel 6, blz. 330-391
algemeenheidsbeginselBRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurAblaing, Bannerheeren, p. 16 (1578)Anoniem, Belastingen, pp. 12-13, 41, 45Avis, Directe, p. 64 (1459)Bl;ockmans/Prevenier, Armoede, p. 508 (1365; 1413)Engels, Geschiedenis, pp. XVI-XVII (19e e)Fruin, Informacie, pp. 18 (1514), 339 (id)Goes, Register I, p. 701 (1543); III, p. 480 (1554)Jansen, Middeleeuwse, p. 198 (m.e.)Lieftinck, Ridderboec, pp. 18-19 (1400)Meester, Geschiedenis I, pp. 83 (1441), 110 (1495)Merkus, Schets, p. 33 (m.e.)Muller, Stukken, pp. 111 (1575), 132 (1576)Pélerin, Beschryvinge, pp. 24 (1613), 26 (1622)Rees. Geschiedenis, p. 87 (m.e.)Rompaey, Rechtsbronnen, p. 253 (1419)Smidt/Rompaey, Chronologische III, p. 269 (1536)Snijder van Wissenkerke, Privilegien, pp. 56-57 (19e e)Theissen, Regeering, p. 199 (16e e)T.S. Overijssel II, p. 320 (16e e)
algemene rekenkameralgemeen=De Algemeene Rekenkamer, die jaarlijks de rekeningen der verschillende departementen van algemeen bestuur moet opnemen en vereffenen, mitsgaders behoorlijke rekening en verantwoording vorderen van alle bijzondere landscomptabelen , bestaat uit 5 leden , geadsisteerd door eenen Secretaris. De leden worden door den Koning gekozen uit eene lijst van drie kandidaten, welke door de Tweede kamer der Staten-Generaal worden voorgesteld [Aa, Aard1, blz. 44]. =Van de verantwoordelijkheid der afzonderlijke ministers had men zich in 1840 ook in die zin een goede uitwerking voorgesteld, dat het ongewijzigd gebleven grondwetsartikel over de Algemene Rekenkamer, tot dan praktisch een dode letter gebleven, nu vanzelf beter zou worden uitgevoerd“. Inderdaad werden bij een wet van 1841 de instructies voor de Rekenkamer aangepast aan een grotere openheid in financiële zaken“. Aanvankelijk stonden de koning en zijn minister Rochussen hier ook gunstig tegenover. Willem II wenste te breken met het geheime financieel beheer, dat zijn vader zo was opgebroken en gaf zijn minister van Financiën carte blanche“. Zodra echter bleek, dat het de Tweede Kamer menens was met haar financiële bemoeienis, zagen de koning en velen van zijn ministers hierin een groot gevaar. Zuchtend en steunend over de ‘aanmatigingen’ van Tweede Kamer en Rekenkamer waren zij zo behoedzaam mogelijk met inlichtingen [Bornewasser, Ministeriële,  blz. 446]bestuuradjunct-commies=in 1826 is S. Essenius Greef adjunct-commies bij de Algemene Rekenkamer [Gosselin, blz. VIII]=in 1850 is Jhr. mr. Henrick Maurits Jan van Asch van Wijck adjunct-commies bij de rekenkamer. [Wie is dat, blz. 23] algemeenIn het algemeen bestond er voor de finantien eene gewestelijke administratie met eene Departementale Kas en eene algemeene administratie voor de geheele Bataafsche Republiek(en later voor hat Koningrijk Holland) met een Agent van Finantien der Bataafsche Republiek aan het hoofd, eene Nationale Rekenkamer en eene Nationale Kas [
=De Algemene Rekenkamer bestaat in de 19e eeuw uit 5 leden geassisteerd door een secretaris. De leden worden door de Koning gekozen uit een lijst van drie kandidaten welke door de Tweede Kamer der Staten-Generaal worden voorgesteld.leden=Jan Pieter van Mansvelt [1794-1860]  is lid van de algemene rekenkamer [Zwart, Brieven, blz. 71]=Gijsbert Schotto Gerhard baron van Fridagh [1800-1876] is lid van de algemene rekenkamer [Zwart, Brieven, blz. 8].=Jan Laurens Becking [1823] wordt in 1879 lid van de rekenkamerreferendaris=in 1826 is L. Burer referendaris bij de Algemene Rekenkamer [Gosselin, blz. VI]secretaris=in 1826 is S. Dassevael secretaris van de Algemene Rekenkamer [Gosselin, blz. VII]In een voorgaand artikel van het K.B. 27 september 1815 no. 14, S.S. inv. no. 143. was Dassevael benoemd tot secretaris van de Algemene Rekenkamer zonder dat zijn — ongetwijfeld — ontslag als griffier en archivist ter Staatssecretarie er met zoveel worden in vermeld werd. Een zonderlinge redactie [=J.A A. de Bree is in 1933 ambtenaar van de Algemene Rekenkamer. Hij doet in een brief van 21 april 1933 aan de gouverneur-generaal mededeling van de oprichting van de Nederlandsch-Indische Fascisten Organisatie, waarvan hij als leider optrad. De N.I.F.O. diende zich aan als een „royalistische en loyale vereeniging", die de regering zou steunen „bij Hare bestrijding van staatsgevaarlijke invloeden" [S.L. van der Wal, De Nationaal–Socialistische Beweging in Nederlands-Indië, in: BMHG 1968, blz. 43].BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurAa,  A.J. van der, Aardrijkskundig woordenboek, deel 1,  letter A., Gorkum 1839, blz. 1-596 Bornewasser, J.A., Ministeriële verantwoordelijkheid onder Koning Willem II, in : TvG 1962, blz. 436-458]Delden, A.J.W., Blik op het Indisch Staatsbestuur, Batavia 1875, blz. 85 e.v.Gosselin, J.J., Alphabetische naamlijst der gemeenten en derzelver onderhoorigheden ...etc, Amsterdam 1826, blz. VIParvé, Steijn/Couperus, Daniel, De toekomstige wijze van beheer en verantwoording der geldmiddelen van Nederlandsch-Indië, ingevolge Artikel 60 der grondwet, beschouwd in verband tot hetgeen daaromtrent thans is verordend in onze en in eenige vreemde koloniën, Zaltbommel 1852 [DDB]Steur, J., Staatssecretarie en Kabinet des Konings onder Willem I, in: BMHG 1969, blz. 92Wie is dat, blz. 36 [1879]Zwart, J.M., Brieven aan den gouverneur-generaal Duymaer van Twist van vrienden in het vaderland, in BMHG, blz. 1-86
algemene wet inzake douane en accijnzen
Zie ook Algemeene wet op den ophef
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvG
aliënatiënheffing
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurDillen, Rijkdom, p. 278GS Gelderland, Kort, p. 28 (1803-1806)Sickenga, Omwenteling, p. 99 (19e e)
aluinrechtBRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurBaelde, Domeingoederen, p. 164 (1551)Henne, Histoire X, p. 164 (16e e)Smidt/Strubbe, Chronologische I, pp. 317 (1497), 458 (1499)Unger, Rekening, pp. 78-88 (15e e)
amalgama
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurBlécourt, Opheffing, p. 414 (1819)Elias, Bijdrage, pp.36 (18e e), 42 (id), 80 (id)Merkus, Schets, pp. 97 (1798), 104 (1801)Sickenga, Omwenteling, pp. 46 (1798), 47-51, 98
ambachtsheerlijkheidalgemeen=Onder de door de graven ter beloning afgestane leengoederen waren ambachtsheerlijkheden. De eigenaar daarvan had lage rechtsmacht, d.w.z. dat hij zelf de schout (civiele zaken) of baljuw (strafzaken) mocht benoemen, danwel zelf die functies vervullen. In de Romeinse tijd heetten dergelijke eigenaren al ambacti (ambachten) en na het erfelijk worden ervan ambachtsheren (Caan, Schets, blz. 4)=Een heerlijkheid was, in strikte zin, de rechtsmacht over een bepaald territorium, niet het territorium zelf.“ Bezat een heer het recht om in halsmisdrijven de doodstraf te eisen en te voltrekken (de ‘hoge’justitie) dan spreken we van de hoge heerlijkheid; mocht hij alleen recht spreken in minder ernstige delicten (de ‘lage‘ justitie) dan spreken we van de lage heerlijkheid of ambachtsheerlijkheid. De hoge justitie was in dat geval voorbehouden aan de baljuw. wiens district verscheidene ambachtsheerlijkheden omvatte. De woorden heerlijkheid, ambachtsheerlijkheid of eenvoudig “ambacht‘ worden echter ook gebruikt om het territorium waarover een heer rechtsmacht bezat aan te duiden, en komen dan meestal overeen met een dorp of een parochie [Jansen, Geschiedenis, blz. 435]. =De ambachtsheren hebben niet overal dezelfde rechten. Aan hun titel is eigenlijk geen ander recht verbonden dan ambtenaren te mogen aanstellen ter bediening van de lagere jurisdictie. De meesten weten zich daarbij, hetzij door bijzondere vergunning, hetzij door aankoop of anderszins nog andere rechten te verschaffen. Tot die rechten behoren bijvoorbeeld het tiendrecht, het recht van pastorij, kosterij en scholasterij, het recht van aanwas, van de wind, de visserij, jacht of vogelarij, waaronder nog een bijzonder recht om zwanen te mogen houden [Regt, blz. 51]. In de grondwet van 1848 zijn enige rechten opgeheven en is toegezegd om voor de nog resterende in bijzondere wetten de afkoop te regelen [Regt, blz. 52]=Dat het verschijnsel van de tanende betrekkingen tussen de heer en de heerlijkheden zich niet tot Amsterdam beperkte, bewijst de Dispositie van 9 september 1837 van de gouverneur van Noord-Holland. Blijkens deze Dispositie waren vele ambachtsheren de laatste jaren nalatig geweest bij versterf of overgang van eigendom van heerlijke rechten, daarvan kennis te geven, zodat de toenmalige eigenaren niet voldoende bekend waren. De burgemeesters der plattelandsgemeenten werden uitgenodigd vóór | oktober van dat jaar te laten weten of hun gemeente als ambachtsheerlijkheid moest worden aangemerkt en wie de eigenaar was. In die jaren verdween ook het hoofd "Ambachtsheerlijkheden" in Amsterdam van de agenda [Jansen, Geschiedenis, blz. 431]. zwaansdriftOok zwanendrift. Het houden van zwanen was een uitsluitend heerlijk recht. Het doden van een zwaan was dus schending van het eigendom van de landsheer of ambachtsheer, beschimping van zijn heerlijke rechten , en bijgevolg een groot misdrijf [Navorscher 2, blz. 53]. BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGJansen C.H., Geschiedenis van de Amsterdamse ambachtsheerlijkheden, 1795-1848, in: TvG 1965, blz. 417-444literatuurCaan, Schets, blz. 4 (m.e.)

ambtgeld

Ook aequivalent, medianaat, recognitie
Geld dat ambtenaren in de schatkist moesten storten voor het mogen bekleden van een ambt
algemeen=het ambtgeld komt voor in twee vormen: [1] eenmaal het bedrag der jaarwedde of inkomsten uit het ambt, in vier jaar af te betalen, en [2] het bedrag dat in buitengewone situaties van de jaarwedde geheven werd als gedwongen lening, waar tegenover rentegevende schuldbrieven werden afgegeven [Andreae/Downer, Plakkatenlijst, p. 89] (1694)=De Staten van Holland hebben belang bij de begeving van het magistraatsambt omdat ze van de ambten ambtgeld heffen [Rijpperda, Politie39]=De Criminele Ordonnantie van 1570 verbiedt ambten te verkopen, te verpachten of te belenen; de benoemde ambtenaren dienen de functies te vervullen [Winkler Prins, Geïllustreerde 1884, blz. 500]=in 1716 in de Republiek ingevoerd. De president van de Hoge Raad had een tractement van f 4200, maar hij ontving f 3.000. Er werd f 1200 gekort [Winkler Prins, Geïllustreerde 1884, blz. 501]=Ondanks verzet uit ambtelijke kringen werden de ambten door de provinciale en vaak ook door de stedelijke overheid gebruikt als bron van inkomsten voor de schatkist. Zo werd in Holland door de provincie naast het recht van zegel op de aanstellingsakte de honderdste en tweehonderdste penning van het merendeel der ambten geheven. Bij de aanvaarding van de meeste bedieningen moest daarenboven aan het land een vaste som worden betaald. die in Gelderland. Holland en Utrecht ambtgeld werd genoemd. in Zeeland contante recognitie en in Friesland. Stad en Lande en Drente aequivalent. In de vier eerstgenoemde gewesten werden tenslotte in de l8de eeuw de zgn_ ambtobligatiën of ambtfurnissementen geïntroduceerd. Hierbij ging het om een gedwongen lening op de ambten. waarvoor de provincie obligaties afgaf. De term ambtgeld werd in Holland ook wel gebezigd wanneer men deze furnissementen wilde aanduiden. Zo sprak men van de ambtgelden van l716. 1727. 1744 en l794.” [Vries, Geschapen, blz. 344-345]
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurAndreae/Downer, Plakkatenlijst, p. 89 (1694)Bataviaasch, Realia, deel I, p. 39 (1801), 267 (18e e), 483 (1792)Bockel, Gevormde, p. 130-132, 158Deursen, Raad, p. 87 (1681)Dillen, Effectenkoersen, pp. 4 (18e e), 13 (1747)Dillen, Rijkdom, p. 277Engels, Geschiedenis, pp. 151 (1632), 165-167 (18e e)Feith, Gericht, p. 49Gouw, Ambacht, pp. 147-148 (1725)Groot Placaetboek, deel 3, p. 104, Res. 31 mei 1680Groot Placaetboek, deel 5, p. 1017, Res. 27 juni 1716Gratema, Stadhouders, pp. 40 (1694), 110 (1754)Heuff, Ambtmanschap, pp. 149-150 (1751)Holk, Willem, p. 360 (1741)Hugenholtz, Cura, pp. 174-175 (1354)Kuile, Overijssel, p. 280 (18e e)Liesker, Gewestelijke, p. Navorscher XLV, p. 620 (1794)Nederlandsch-Indisch Plakaatboek, deel 17 (1602-1811), blz. 394, 493, 667Nederlandsch, Placaat, deel I, p. 119-122  (1716)Poel, Sijmen, blz. 136 (17e e)Register, Decreeten, p.. 78 (1796), 115 (1796)[Rijpperda, Politie39]Sickenga, Omwenteling, pp. 56 (19e e), 119 (id), 122 (id)T.S. Drenthe, pp. 66 (Rep.), 67 (id), 69-73 (id), 79-80 (id), 90 (id)T.S. Overijssel III, p. 1 (Rep.)T.S. Zeeland I, pp. 71-73 (1673;1703)Utrechts Placaatboek, deel 2, p. 1218, Res. 1727Verstegen, Gewestelijke, p. Vries, O, Geschapen tot een ieders nut. Een verkennend onderzoek naar de Noordnederlandse ambtenaar in de tijd van het Ancien Regime, in : TvG 1977, blz. 328-349Woertman, Korte, pp. 255 e.v. (1744)Zuylen, Inventaris II, pp. 1526-2148 (1674-1800)
amortisatiesyndicaat
algemeen=Amortisatie is het delgen van schulden. Dat kan op diverse manieren oa. door aflossing, vernieuwing of repudiatie [geen betaling door staatsbankroet]. Als de beurskoers van de schuld pari of beneden pari staat kan worden ingekocht. De Staat vraagt dan voor welke som men bereid is de vordering af te staan. degene met de laagste eis, krijgt de voorkeur [Winkler Prins, Geïllustreerde 1884, blz. 527]"De Koning bood mij [Rochussen] de betrekking van Minister van Finantien aan. Ik had reeds gehoord dat Zijne Majesteit gezegd had dat hij voor Minister van Finantien wilde nemen een jong chirurgijn, Ik antwoordde dat ik wel een chirurgische operatie wilde doen, namelijk eene lating, zoo de patient dit nog kon verdragen, doch nimmer eene amputatie, waaraan ik mijn naam nimmerzou leenen. Ik verzocht Zijne Majesteit mij te magtigen den staat van zaken te onderzoeken : 1e. bij het Departement van Finantien; 2e. bij het Amortisatiesyndicaat; 3e. bij het Departement van Kolonien. [...]. Het door mij met den Koning besproken en door dezen goedgekeurde programma omvatte" onder meer opheffing van het Amortisatiesyndicaat [Reinsma, Autobiografie, blz. 82]amortisatiekasEen kas gevuld uit de opbrengsten van het domein of een open krediet bij de schatkist om indien de omstandigheden gunstig zijn staatsschuld in te kopen en met de rente op de ingekochte schuld opnieuw in te kopen [Winkler Prins, Geïllustreerde 1884, blz. 528]. Ingevoerd bij de Staatsregeling van 1798. Geen succes. Herhaaldelijk moest een beroep op de schatkist worden gedaan. Bij wet van 14 mei 1814 verplichtingen nader omschreven. O.a. de uitgestelde schuld moet door uitloting overgaan in werkelijke schuld. Tussen 1815 en 1840 is sprake van bijna een verdubbeling van de staatsschuld. In 1815 oprichting naast de amortisatiekas van het syndicaat der Nederlanden. Uitsluitend ter dekking van de kosten van de oorlog tegen Napoleon. Er werd een lening gesloten van 40 miljoen waarvoor werden uitgegeven syndicaatbons met een rente van 5%. In 1822 samensmelting van kas en syndicaat in één amortisatiesyndicaat. Opgeheven in 1840. Er zijn vijf redenen waarom het wel moest mislukken [Winkler Prins, Geïllustreerde 1884, blz. 528].personeel=Het Amortisatiesyndikaat, ingesteld bij de wet van 27 december 1822, heeft vervangen de Generale directie van 's Lands Amortisatiekas en het Syndikaat der Nederlanden. Het bestaat uit vijftig Leden en wordt gepresideerd door de Minister van Financiën. Het dagelijkse beheer van de zaken en de voorbereiding van al hetgeen door de gehele vergadering van het Amortisatiesyndikaat ter voldoening aan zijne instelling moet worden gedaan is opgedragen aan eene bijzondere Kommissie den titel van Permanente Kommissie van het Amortisatie Syndikaat voerende en uit den Vice President en zeven Leden bestaande. Jaarlijks heeft er een zamenroeping plaats van alle de leden van het Amortisatiesyndikaat in welke vergadering de rekening wordt overgelegd en voorloopig gesloten alsmede bepaald de som die in het volgende jaar tot inkoop van schuld zoude kunnen worden gebruikt [blz. Aa. Aard1, blz. 120]=Jan Frederik Abbema jr. is vanaf 18 december 1807 secretaris-generaal van de Amortisatiekas [Repertorium]BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurAa, A.J. van der, Aardrijkskundig Woordenboek, deel 1, Gorinchem 1839, blz. 1-596ANF 29 december 1883Brauw, Departementen, pp. 88 (1807), 134 (1798), 189-190 (1816-1828), 197 (1830), 205 (1840), 232 (1831)Engels, Geschiedenis, pp. 208 (1806), 217 (1813)Houtzager, Hollands, p. 109Jongh, Voorgeschiedenis, pp. 247 (1822), 255 e.v. (id)Merkus, Schets, p. 117 (1806)Nierop, Honderd, p. 38 (1807-1815)Nuyens, Inventaris, pp. 75 (1814), 456 (1841)Prins, Restauratie, p. 179Reinsma, R., De autobiografie van Jan Jacob Rochussen (1797-1871), in: BMHG 1959, blz. 55-138Sickenga, Omwenteling, pp. 95, 102, 104-105 (19e e)Taxandria VII, p. 194 (1837)TGO 1840, pp. 214-217 (1840)Thorbecke, Staatsinrigting, p. 102 (19e e)VerLoren van Themaat, Geschiedenis, p. 206 (19e e)
andriesguldenEen Nederlandse gouden munt, geslagen in Brabant, Gelderland, Gent en Luxemburg. Aan de beeldzijde was afgebeeld de apostel Andreas met een dwarskruis, aan de muntzijde de wapens de Nederlandse vorsten uit de huizen van Bourgondië en Oostenrijk. De waarde was wisselend, in 1489 58 stuivers. in de periode van Leicester 49 stuivers en in 1621 59 stuivers [Navorscher deel 1, 1851, blz. 42].....dat Alkmaar terstond 2600 gouden St. Andries guldens zoude moeten opbrengen (1591) [Aa, Aard1, blz. 92] Om dit met kracht door te zetten , werd bij den Raad der stad [in 1490] besloten , om 12,000 Andriesguldens bij leening op te nemen , ter uitrusting van eenige schepen van oorlog [Aa, Aard1, blz. 230]. =Over de kweste der heffing van een Andriesgulden op elk ingevoerd Engelsch laken, waarover Schanz reeds schreef‚ geeft deze bronnenpublicatie nog tal van bijzonderheden (1496, pp. 597—627). BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurAa,  A.J. van der, Aardrijkskundig woordenboek, deel 1,  letter A., Gorkum 1839, blz. 1-596 
ankergeld
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurBecht, Statistische, p. 54 (1518-1807)Fruin, Rechterlijke, pp. 68-69 (1500)Goes, Register II, p. 542 (1549)Smidt/Rompaey, Chronologische III, p. 234 (1536)T.S. Overijssel IV, p. 188 (1710)T.S. Zeeland I, pp. 113-114 (1581)Unger, Rekening, p. 76 (15e e)
annaliteitsbeginsel
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurPélerin, Beschryvinge, p. 26 (1622)
annaten
algemeen=Jaarlijkse inkomsten van een bisdom of van een abdij; het bedrag van een jaar inkomsten moet door elke nieuw benoemde bisschop of abt aan de paus betaald worden. Deze schatplichtigheid bij iedere benoeming, wordt in 1589 ingevoerd door paus Bonifacius lX, door het concilie van Bazel van 1431 wordt dit afgeschaft, maar al weer in 1448 opnieuw ingevoerd. De annaten geven aanhoudend aanleiding tot geschillen tussen de souvereinen van Europa en de Pauselijke Stoel. Door Hendrik Vlll worden ze in Engeland afgeschaft en in Frankrijk heeft dat plaats in 1789 [Bruin, Historisch]=Annaten zijn gelden die aan de Curie te Rome moesten worden afgestaan wanneer men een prebende ontving; zij bedroegen de helft van de opbrengst van het eerste jaar voor lagere beneficies, en een derde voor de hogere (bv. bisdommen). Sinds de 15e eeuw noemde men ‘annaten‘ iedere som die men bij de verlening van een beneficie aan de Curie moest betalen. Uiteraard hield men te Rome daarvan registers bij. Deze registers vormen een kostbare bron voor de kennis van personen en parochies in de Middeleeuwen. Nauwkeurig staan immers namen en opbrengsten genoteerd  [ TvG 1965,  blz. 330]=In de rekening van de Ontvanger van de gebeneficieerde goederen over 1784 staat als ontvangen genoteerd "van de Heer Mr. Joan Gideon Loten, als Ontfanger der Annaten van Zijne Doorlugtige Hoogheid den Heere Prince van Oranje en Nassau, als Possesseur van een hofstede met 24 mergen land, gelegen op 't Leuterveld, verschenen Petri 1784  f 30—" [Verloren, Vicariën, blz. 280BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB;; TvGliteratuurBruin, HistorischVerloren van Themaat, H., Geschiedenis der vicariën in de provincie Utrecht en der geestelijke of gebenificieerde goederen in het algemeen, na de Reformatie, in BMHG 1881, blz 280
annotatierechtBRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurMerkus, Schets, p. 62
anticipatieHet voorschot dat een regering neemt  op de toekomstige opbrengst van een belastingalgemeen=Aangestelde inners van belastingen en pachters gaven vrijwillig of gedwongen een som geld te leen. Later moest de hoofdsom met rente worden verrekend  met de geïnde belasting. Het ligt in de macht van de pachters  om desnoods i.s.m. de regels zich schadeloos te stellen. De overheid maakt zich van de in haar dienst zijnde inners afhankelijk en compliceert daarmee de toezichthoudende taak. Onverstandig is het gebruiken van toekomstig belastinggeld voor huidige uitgaven. Het lokt steeds meer anticipatie uit [Winkler Prins, Geïllustreerde 1884, blz. 643-644]bede=Up huyden den IIen Maii [1510] geconsenteert by der vroetscap roerende van de anticipatie van de XXV duizend gulden, dat indien de meestedeel van de staten ende steden van den lande van Hollant consenteren, dat dese stede insgelijcx mede dairinne consenteren zal [Rollin Conquerque/Meerkamp van Embden, Goudsche, blz. 71-72]=op 21 mei 1516 wordt geconsenteert dat men zal anticiperen de portie van de bede die Sint Jansmisse betaald moet worden. Zij die ter dachvaert reisen sullen, sullen volcomen macht hebben te besoigneren angaende die anticipatie van den termijn van Sint Jansmis naistcomende  [Rollin Conquerque/Meerkamp van Embden, Goudsche, blz. 81]=Opten XXVIen dach in Junio anno XV°XVII soe is by de ghemeene vroetscap rypelicken gesloten ende geaccordeert, dat men opte begeerte van sekere commissarysen van onsen genadigen heer gesonden, in den Hage opte anticipatie van der beede van Kersmis naistcomende geheel antwoerden sal negatijff [Rollin Conquerque/Meerkamp van Embden, Goudsche, blz. 83]=Noch is upten XXIVen in Maert anno XVe XIX dach voirsz. bij de gemeen vroetscap alsboven geaccordeert ende gesloten, dat men reysen zal te Mechelen te dachvaert upte proposicie van deanticipatie van den termijn van Sint Jan [Rollin Conquerque/Meerkamp van Embden, Goudsche, blz. 91]=Upten XXIX en Aprilis anno XV° XIX als angaende die anticipatie van den termijn van Sint Jansmisse naestcomende, dat men daerinne insgelijcx consenteren zal indien men eenich goet mach doen ofte verwerven in de saeeke van de brouwerie  [Rollin Conquerque/Meerkamp van Embden, Goudsche, blz. 93]=Up den XXI Maii is by de gemeene vroescop gesloeten ende geaccordeert, dat men reysen sal by mijn genadige vrouwe ende ter antwoirde geven up punct van die duysent gulden te besegelen ofte die op te brenghen by anticipatie up den termijn van Kerinisse toecomende, dat dese stede 't selve nyet en mach vervallen, gemerct hoiren crancheyt van den neringhe van der brouwerie endeanderen saycken   [Rollin Conquerque/Meerkamp van Embden, Goudsche, blz. 93]grondlasten=Zeeland heft later nog eens een anticipatie op de gewone grondlasten, ter voorkoming  van de reeds dreigende executie (1797) wegens de quote [Sickenga blz. 10]BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurBaelde, Collaterale, pp. 52-53 (1576)Blok, Financiën, p. 68 (1470)Boeles, Heerschappij, p. 101 (1543)Engels, Geschiedenis, p. 53 (16e e)Goes, Register I, pp. 62 (1526), 93 e.v. (1527), 146 (1528), 155 (id), 173 (id), 180 e.v. (id), 194 e.v. (id),  343 (id)Henne, Histoire I, p. 301 (1512); III, p. 288 (1522); V, p. 142 (1531)Houtzager, Hollands, pp. 45, 117 (1562), 118-119 (1569)Kooperberg, Margaretha, pp. 191 (1506), 320 (1508)Lanz, Correspondenz I, p. 70 (1522)Meerkamp van Embden, Goudsche, pp. 130 (1527), 138-139 (1528), 141-143 (id), 145-151 (id), 157-158  (1529), 165 e.v. (1530), 189-201 (1532), 202 e.v. (1533), 221 (1537), 244 (1542), 248 (id), 251 (1543)Meilink, Notulen, p. 273Rollin Conquerque L.M./Meerkamp van Embden, A., Goudsche Vroedschapsresoluties betreffende dagvaarten der Staten van Holland en der Staten-Generaal, in: BMHG 1916, blz. 61-181Sickenga, Omwenteling, pp. 10(1797), 59 (19e e), 103-105 (id), 165-166 (id)Thorbecke, Staatsinrigting, p. 95 (19e e)Ubachs, Tricolore, pp. 573-574 (1814-1815)Woltjer, Hervorming, pp. 205 (1572), 232 (1573), 236 (1574)Zuylen, Inventaris I, pp. 85 (1505), 113 (1507), 189, 233, 295, 489-490, 493, 558; II, pp. 1267, 1997

apanage

Een bedrag uitgetrokken op de Rijksbegroting voor het onderhoud van niet regerende leden van het koningshuis  [Winkler Prins, Geïllustreerde 1884, blz. 683]

algemeen

De achtergrond zou zijn dat men daarmee de jongere kinderen schadeloos wil stellen voor het gemis van de troon. De Grondwet van 1848 regelde het inkomen van de troonopvolger, vanaf 18 jaar f 100.000 per jaar. De koningin-weduwe geniet f 150.000 per jaar. verder heeft niemand een toelage  [Winkler Prins, Geïllustreerde 1884, blz. 683].
Thans wil men [het kabinet, La] een apanage vragen voor Prins Hendrik ter gelegenheid van zijn huwelijk en tevens Borret (een aarts Jezuit) in den Raad van State brengen ! Beide punten geven gehaspel [Zwart, Brieven, blz. 38]
Gij weet dat Sire niet zeer ingenomen is met constitutioneel regeren. Op een punt is hij bijzonder gesteld. Dat is het inkomen van de kroon. Hij wil weder 15 ton hebben. Daarvoor moet de Grondwet veranderd worden; bij provisie wilde hij dat wij eene wet zouden voorstellen om aan Heintje broer eene apanage te geven ter gelegenheid van zijn huwelijk. Dit weigerden wij [Zwart, Brieven, blz. 42]
Het apanage van Prins Frederik bedroeg geen 400.000 gulden. doch evenzoveel franken. zijnde 190.000 gulden  [TvG 1953, blz. 402]
Van belang zijn ook de stukken aangaande het voorgenomen huwelijk tussen onze koningin en hertog Hendrik. De regering van Mecklenburg blijkt geëist te hebben dat de hertog de dubbele nationaliteit, dus de Nederlandse en de Duitse, zou krijgen, dat hij een apanage van f 150.000. en de titel van prins van Oranje of die van prins der Nederlanden zou krijgen [, blz. 358  [TvG 1965, blz. 358].
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurZwart, J.M., Brieven aan den gouverneur-generaal Duymaer van Twist van vrienden in het vaderland, in BMHG, blz. 1-86


AppeliusJean Henri  Appelius (1767-1828), 1803 Raad van Financiën, 1805 lid Raad van State, 1808 chef staatssecretarie, 1809 Mininster van Financiën
Gogel, Appelius, van Gennep, Hanegraaff en Copes van Cattenburch  waren de huisvrienden van mijnen vader [Rochussen]; vooral nadat Koning Lodewijk de zetel van het bestuur endus ook het Ministerie van Finantien naar Amsterdam had overgebragt. Staatkunde, finantien, belastingen, staathuishoudkunde, waren dikwerf de hoofdonderwerpen hunner gesprekken [Reinsma, Autobiografie, blz. 26]
Jean Henri Appelius wordt geboren in 1767 te Middelburg, waar zijn vader Predikant bij de Waalsche gemeente was, werd, na zich aan de Hoogeschool te Leyden aan de beoefening van allerlei nuttige wetenschappen inzonderheid van de regtsgeleerdheid te hebben toegewijd, in 1786 tot Doctor in de beide regten bevorderd. Hij vestigde zich als Advokaat in zijne geboortestad, waar hij tevens Schepen werd.Na de omkeering van zaken in 1795, uit hoofde van zijne ongemeene kunde en. bekwaamheid tot Pensionaris van Zeeland benoemd, werd hij niet lang daarna als vertegenwoordiger van dat gewest bij het bewind der Bataafsche Republiek gekozen, waar hij zich door zijne werkzaamheden en bekwaamheid onderscheidde. In 1803 tot Raad van finantiën aangesteld, werd hij in 1804 lid van den Staatsraad onder het bestuur van den Raadpensionaris Schimmelpenninck.Koning Lodewijk plaatste hem in 1808 aan het hoofd der Staatssekretarij, en benoemde hem in het volgende jaar tot Minister van finantiën, welk ambt hij behield tot de ineensmelting van het koningrijk Holland bij het Fransche rijk. In alle die betrekkingen toonde hij groote administrative kundigheden, eene bijzondere geschiktheid tot werken en vooral een buitengewoon helder doorzigt te bezitten.Zijne groote bekwaamheden deden hem onderscheiden door Napoleon, die bijna niet dan uitstekende talenten om zich vergaderden, hij werd diensvolgens naar Parijs geroepen en tot Staatsraad bij de Afdeeling der finantiën benoemd. Den 12 April 1814 verliet hij Frankrijks hoofdstad om naar zijn vaderland terug te keeren.
Koning Willem I. stelde hem dadelijk tot Lid van den Raad van State voor de provincie Zeeland aan, en droeg hem, bij de vereeniging der zuidelijke en noordelijke gewesten tot het Koningrijk der Nederlanden, de organisatie van het Finantiewezen in de eerstgenoemde op, en benoemde hem in 1815 tot Directeur-Generaal der indirecte belastingen. In die hoedanigheid ontwierp hij het stelsel van indirecte belastingen. In de zitting der Staten-Generaal van 1815 bood hij der Tweede Kamer een ontwerp van wet op de successiën aan, dat verworpen werd. Hij maakte zich de aanmerkingen, welke gedurende die zitting gedaan waren, ten nutte, en in 1817 stelde hij zijn ontwerp, daarnaar gewijzigd, op nieuwvoor, en toen werd het aangenomen. De Koning beloonde zijne bemoeijingen, door hem in Junij 1819 tot Kommandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw te benoemen, en stelde de domeinen, de registratie, de in- en uitgaande regten en accijnsen onder zijn bestuur. In 1820 werd Appelius, als Minister van Staat, met de algemeene directie der ontvangsten belast, en eindelijk in 1824 tot Minister van Finantiën benoemd.Na alzoo gedurende dertig jaren de hoogste posten bij het finantiewezen te hebben bekleed, overleed hij den 12 April 1828 te 's Gravenhage, aan de gevolgen van het graveel en aanhoudende verzwakking. Eene zeer welsprekende hulde werd hem bij zijne ter aarde bestelling op de begraafplaats te Scheveningen, den 16 April 1828, toegebragt door Mr. H. van Royen (Aa, Bio I, blz. 335-336).
Na het overlijden van Appelius had de Koning, 21 April 1828, de portefeuille van Financiën door De Mey eerst aan Roell doen aanbieden. Dit geschiedde, gelijk blijkt uit Roell's Gedenkschriften, vooral met het oog op de noodzakelijkheid van een gezaghebbende verdediging van het naderend tweede Tienjarig Budget. Roell weigerde eerst mondeling, daarna in een persoonlijk schrijven aan den Koning, waarop de Koning in Mei 1828 den handigen, beginselloozen en weinig vertrouwden Van Tets, Gouverneur van Noord-Holland, benoemde. De twee heeren konden elkaar niet zetten [Gerretson, Gesprekken, blz. 136]
Ik [Roëll, La] merkte almede bij die gelegenheid aan, dat de nu overledene Minister Appelius mij, juist de laatste maal toen ik hem voor zijnen dood sprak in een gesprek over de toen aanstaande Tienjarige Begrooting, met zeer veel nadruk aangespoord had, om, wanneer ik iets mogt kunnen toebrengen, om het bestaande finantiestelzel te handhaven, [zulks niet na te laten] , want dat hij, ofschoon met de invoering van hetzelve weinig ingenomen geweest zijnde, nu echter, nadat hetzelve was ingevoerd, en zo geheel aan de verwagting had beantwoord, hoogst onraadzaam zoude achten, daarin wezentlijke veranderingen te maken [Gerretson, Gesprekken, blz. 163]. 
Toen Appelius 1814 uit Parijs terugkwam (waar hij Napoleon gediend had) en G.-K. had bezocht, schreef van Hogendorp aan Willem I (V, bl. 372): „Oppervlakkig komt hij mij voor te zijn laag, slim en valsch”.  Desniettemin benoemde Willem I  Appelius tot lid van den Raad van state (V, bl. 389), als Zeeuw en als "goed financier” (zegge als tegenwicht van Hogendorp !). Hogendorp slikt de pil zonder verzet (bl. 390). Maar in februari 1816 komt de botsing: een nota van G.-K. tegen een wetsvoorstel van Appelius betreffende deindirecte belastingen [   blz. 94]
Het is overbekend, welke storm door de plannen voor invoering van accijnzen op  suiker, koffie en potasch in het Noorden, speciaal te Amsterdam, ontketend werd, en hoe Appelius te Amsterdam van de Beurs gedrongen en te Rotterdam zelfs mishandeld werd [TvG 1925, blz. 103]
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1, BMHG; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurAa, A.J. van der, Biographisch Woordenboek der Nederlanden, deel I, Haarlem 1852, blz. 335-336Doedes, N.D, “Brieven en Gedenkschriften van G.K van Hogendorp [vijfde en zesde deel], blz. 81-96Gerretson, C., Gesprekken met den Koning, 1826-1839, in: BMHG 1936, blz. 136Poel, J. van der, Ter ere van Mr. Jean Henri Appelius 1767-1828, Deventer z.j.  bespr. in TvG 1957, blz. 268Reinsma, R., De autobiografie van Jan Jacob Rochussen 1797-1871, in: BMHG 1959, blz. 55-138
arbeidsbeloningalgemeentextielIn 1851 schrijft WJ.L. dat een vlugge spinster in een dag van 15 uur een half "Nederlandsch pond" wol tot fijne draad kan spinnen. De wolkammer geeft haar daarvoor 6,5 ons ter bewerking. De spinster verdient op zo'n dag 20 tot 25 cent [Navorscher 1851, blz. 15]. 
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurNavorscher 1851, blz. 15
armengeld

=In de stedelijke inkomsten en uitgaven is tot op zekere hoogte nog wel vergelijking mogelijk tussen de Friese en Hollandse steden tijdens de Republiek. Het volgend overzicht kan dat bewijzen. Tot de inkomsten behoorden vooral onderstaande vaste posten:(...)armengeld. het zg. oortjesgeld (% stuiver op de gulden) ten behoeve der stadsarmen en meestal geheven bij verkoping en verpachting [Hallema, Financiële, blz. 89]
=De charitatieve zorg eiste van jaar tot jaar steeds hogere bedragen op. Hierop kwam duidelijk kritiek o.a, te Haarlem. waar deburgerij in 1805 zich ontevreden toonde over het toenemend beroep dat op haar geldbuidel werd gedaan. De kritiek richtte zich ook op het weinig professionele beleid van de ambestuurders die "in het algemeen genomen maar weinig meer dan oppervlak-ki ge kennis van zaken hebben". Betreffende het groot getal suppoosten en bedienden in de armengestichten luidde het verwijt dat dezen ‘niet altoos denken dat het armengeld is. hetgeen besteed wordt”. Daarom verlangden de burgers hier “enige meerderezekerheid dan voorheen, dat hare opgebragte gelden op eene zuinige wijze worden besteed‘ ”.   [Eerenbeemt, Armoede, blz. 483]
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurAnspach, Tielsche, p. 220 (1645)Beernink, Nijkerk, pp. 195 (17e e), 198 e.v. (id)Eerenbeemt, H.F.J.M. van den, Armoede in de “gedrukte”optiek van de sociale bovenlaag in Nederland, 1750-1850, in: TvG 1975, blz. 468-500Hallema, A., Financiële perikelen in een Friese stad tijdens de Republiek, in: TvG 1950, blz. 88-104 Soeteman, Sociale, pp. 9 (1617), 13 (16e e)Venner, Inventaris, p. 179 (1691)
assignatieHet voldoen van een schuld door aanwijzing [assignatie] van één van de eigen debiteuren. Deze kan ook weer doorverwijzen totdat uiteindelijk iemand betaalt. =Men beklaagde zich bovendien ook over de moeilijkheden, waartoe de ingeslopen gewoonte om per assignatie te betalen, aanleiding gaven; de crediteur werd voortdurend van den een naar den ander verwezen om betaling te erlangen [Dillen, Girobanken,   blz. 49]  BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurAerts, Inhoud, p. 180 (15e e)Dillen, J.G. van, De girobanken van Genua, Venetië en Hamburg, in: TvG 1927, blz. 33-58Halma, Tooneel II, p. 246 (Rep.)Meilink, Notulen, p. 273Muller, Staat, p. 272 (1581)Prevenier, Maatregel, p. 391 (1197)Woltjer, Hervorming, p. 235 (1574)Woude, Staten, p. 69 (16e e)overige bronnenNationaal Archief
assisia=Volgens de oudst bewaarde stadsrekeningen, einde 13e eeuw, betalen de makelaars een assisia van 500 pond. Dergelijke belasting werd geheven op het verbruik en op de werkzaamheid van sommige beroepen, bv. de arbeiders van de draperie, vleeshouwers, makelaars, waarden en muntenaars [Bogaerts, Notice].=Met den accijns of assisia, de stedelijke belasting bij uitnemendheid, begint in Haarlem  de zelfstandige huishouding der stad, ze vervangt vaak den tol of andere grafelijke belastingen. Reeds van den beginne af stond deze stedelijke verbruiks-‚ verkeers- en bedrijfsbelasting bij landheer en gemeente slecht aangeschreven en de namen „Ungeld" „mala tolta" spreken ook elders van haar impopulariteit: de kleine man trof ze in zijn dagelijkse behoeften, geestelijken noch edelen waren er door hun immuniteit voor gevrijwaard  [TvG 1906, blz. 139-140]BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-;  TvGliteratuurBogaerts, P/Deljoutte, V., Notice historique sur les impôts communaux de la ville de Bruges depuis leur origine jusqu'en I794, p. 13-14 (Brussel 1846).
assurantietheorieDe theorie die het heffen van belastingen  rechtvaardigt omdat de Staat  de belangen van de burger verzekert. Ook 
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurEngels. Geschiedenis, p. XIV (1798)Merkus, Schets, pp. 96-97 (1797)Navorscher VI, p. 333 (1554)Poel, Sijmen, blz. 132Scailteur, Contribuable, pp. 22-23, 27, 32overige bronnenNationaal Archief
auditeurauditeur van de KoningVan 28 november 1806 t/m 18 december 1807 is Jan Frederik Abbema auditeur bij koning Lodewijk Napoleon [Repertorium] 
auditeur van de Grafelijkheidsrekenkamer Den HaagLucas van Teylingen 1477-1489Willem van der Goes 1489-1499Pieter van Teylingen 1499-1505Vincent Cornelisz 1506-1509Tielman van Dullekem 1509-1511Jacob de Jonge 1512-1526Vincent Danmas 1526-1532Pieter Bol 1533-1541Heyman van de Ketel 1541-1544Aelbert van Loo  1544-1550Adriaen Numan 1550-1552Pieter Herweyer 1573-1574
-Loys Rattaller  1576-1580Den 26 Januarij [1569, La] ende anderen naevolghenden daghen zijn binnen Utrecht alle die mueble, goederen ende imboedel van den heeren van Brederoeden vercoocht in den stadthuyse int openbaer int bywesen van Rataller, auditeur in de Rekencamer in Hollant, ende Mr. Jan Boey, rentmeester der landen van Vianen, als daertoe gecommittert zijnde [Brugmans, Kroniek, blz. 85]  
Philips Doublet 1589-1590 [vijfde rekening]Cornelis van der Goes 1596-1599Bernaert van Cromvliet  1601-1627Dirck van Santen 1631-1632Loys van Kinschot 1633-1647  [TvG 1929, blz. 176]Cornelis Camerling  1647-1694Johan Hop 1695-1721Pieter Quarles 1723-1728
auditeur der rekeningen van ZeelandYeman Claes Yemansz behoort tot de leiders van de Staten in de jaren 1577-1580 [Heeringa, Stukken, blz. 5]
auditeur van de rekenkamer van Brabant=in december 1556 is Frans Doolman auditeur [Soly, Schepenregisters, blz. 538]
auditeur bij de Staatsraad=Jan Frederik Abbema is van 8 juli 1806 t/m 28 november 1806 auditeur bij de Staatsraad. =In 1809 wordt mr. Hendrik Jacob baron van Doorn van West-Capellen auditeur [Smits, Instructies, blz. 239]
civiele auditeurDe civiele auditeur zal alle bepaalde en geautoriseerde kosten zonder enige verwijzing aan het Gouvernement erkennen, en op eigen gezag en zonder verwijzing aan het Gouvernement al de kosten verwerpen, die niet vooraf bekrachtigd zijn [Steijn, blz. 29]
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurBrugmans, J., Utrechtsche kroniek over 1566-1567, in: BMHG 1904, blz. 1-258.Heeringa, K., Stukken betreffende de inkomsten van Zeeland in 1572 en volgende jaren en de invoering der gemeene middelen, in: BMHG 1943, blz. 1-44Smits, A., Instructies aan en rapporten van Gouverneurs uit 1830, Van Doorn, Gouverneur van Oost-Vlaanderen, in:  BMHG 1949, blz. 239-273 Soly, H., De schepenregisters als bron voor de conjunctuurgeschiedenis van Zuid- en Noordnederlandse steden in het Ancien Régime, in TvG 1974, blz. 521-544Steijn Parvé/Daniel Couperus, De toekomstige wijze van beheer en verantwoording der geldmiddelen van Nederlandsch-Indië, ingevolge Artikel 60 der grondwet, beschouwd in verband tot hetgeen daaromtrent thans is verordend in onze en in eenige vreemde koloniën, Zaltbommel 1852 Repertoriumoverige bronnenNationaal Archief
autonomie belastingrecht
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher 1-; TvGliteratuurPoel, Compositie, pp. 53-59 (Rep.)overige bronnenNationaal Archief
azijnaccijnsbereidingNatuurazijn wordt traditioneel bereid met behulp van de azijnzuurbacterie acetobacter, deze zit van nature in hout. Om dit proces plaats te laten vinden worden alcoholische dranken over houtkrullen gecirculeerd bij 30-35 °C. Oude wijn kan als grondstof dienen, net als vergiste appelsap of andere producten. Als bij de rijping van wijn lucht in het vat komt, kan de alcohol worden omgezet in azijnzuur en ontstaat wijnazijn [Wikipedia]. 
republiek=in het tijdvak 1636-1662 wordt in Amsterdam de "grooten accijns" geheven: onderdeel daarvan is een accijns op de azijnen, die binnen de fortificatie  van de stad geconsumeerd werden ,  =accijns op azijn is al geheven sinds 1749 [Noord-Hollands Archief, nr 2166, Publicaties Stadsbestuur Haarlem, stuk. 578Y (14 december 1749) Ordonnantie op de heffingswijze van de azijnaccijns.]. 
koninkrijk=De azijnaccijns heeft na de Republiek in Nederland gegolden van 1816-1916 [Visser, blz. 130]. Als fiscaal-politieke rechtsgrond wordt genoemd: steunfunctie tegen fraude [Visser, blz. 234]. Voorts is thuismarktbescherming een specifieke rechtsgrond [Visser, blz. 236]. =Tijdens de behandeling van het ontwerp van wet worden verzoekschriften ontvangen van bierazijn- en wijnazijnmakers. De eersten vragen om de accijns op azijn niet in te voeren, de laatsten vragen om vrijdom voor wijnen die worden gebruikt voor de fabricage van wijnazijn [TK 1815-1816, Handelingen 4 juli 1816, blz. 147] =Twee rekesten over een verhoging van de accijns met 50% van enige azijnbrouwers uit Amsterdam en van rozijnazijnmakers uit Beverwijk. [TK 1828-1829, Handelingen 20 februari 1829, blz. 292] De heer Zaaijer merkt op: "Het is bekend dat de lagere volksklassen bij de aardappelen uit gebrek aan iets beters azijn gebrui­ken; elke maatregel nu om kunstmatig den azijn hier te lande duurder te maken is alleen daarom reeds af te keuren" (blz. 822) [TK 1888-1889, Handelingen 8 maart 1889, blz. 822]=Verdrijving binnenlandse azijn door goedkope buitenlandse azijn [TK 1828-1829, Handelingen 20 februari 1829, blz. 292] Over invoerrecht op vreemde azijnen en fraude met de grondstof gedistilleerd [TK 1888-1889, Handelingen 8 maart 1889, blz. 818] De gunstige situatie voor azijnmakers in het buitenland [TK 1888-1889, Handelingen 8 maart 1889, blz. 820]=Over de benodigde grootte van uitgevoerde partijen azijn om afschrijving van accijns te kunnen krijgen. TK 1888-1889, Handelingen 8 maart 1889, blz. 818=Loodwitmakerijen en sacharine-saturni stokerijen hebben vrijdom van azijnaccijns. Garen-en katoenweverijen hebben vrijdom van azijnaccijns voor zover aanwending plaatsvindt buiten de menselijke consumptie (Visser, blz. 54)=Over de opbrengst van de azijnaccijns en de uitvoer van azijn TK 1856-1857, Handelingen 14 mei 1857, blz. 783=Over afschaffen azijnaccijns zonder nadelige gevolgen voor de industrie. Over rozijnazijnmakers en snelazijnmakers (blz. 781). =Over de samenhang met andere accijnzen zegt de minister van financiën Vrolik: "De accijns van den azijn staat dan ook in zoo naauw verband met andere, dat reeds de heer Appelius in 1816 de volgende woorden uitsprak: "De belasting op de bier-, kunst-en wijn-azijnen, welke in den rang der contributie op die op de bieren volgt, is de consequentie der laatstgemelde, daar het niet mogelijk is de bier-azijnen vrij te laten, zoo men geen wijde deur voor sluikerijen wil openzetten; terwijl het bezwaren van den kunst-en wijnazijn, de laatste zelfs als product der nationale industrie beschouwd, onvermijdelijk wordt, zoodra de bierazijnen of de minste soort aan eene belasting wordt onderworpen. Het is dus een zamenhangend geheel, daar niet zoo maar in eens door een amendement een greep in kan gedaan, een slag in kan geslagen worden, waardoor het verband geheel wordt verbroken. Ik meen ook hierop te moeten wijzen, dat eene niet onbelangrijke hoeveelheid van den snel-azijn wordt uitgevoerd. Het moet dus een punt van onderzoek uitmaken in hoe verre die tak onzer industrie met den vreemde zal kunnen concurreren wanneer wij den vrijdom van den accijns op het gedistilleerd opheffen"" (blz. 782). Als het amendement tot afschaffing uiterlijk op 1 januari 1860 van de azijnaccijns met 26 tegen 23 wordt aangenomen trekt de minister met verlof van zijne Majesteit het wetsontwerp in (blz. 784) TK 1856-1857, Handelingen 14 mei 1857, blz. 781-784  =Wat de accijnzen betreft, het is het voornemen der regeering (Tweede Ministerie Thorbecke) om bij de tegenwoordige herziening voorstellen te doen tot afschaffing van de belasting op brandstoffen, zeep en azijn, terwijl de afschaffing althans van den accijns op het geslacht kan worden voorbereid. Als equivalent zou gedeeltelijk kunnen dienen voor de eerste eene verhooging van de personeele belasting bij den grondslag haardsteden, waaraan tevens het progressievekarakter zou worden ontnomen. Tegenover de afschaffing van den azijnaccijns zou staan eene verhooging van den bieraccijns met verbetering van de wetgeving op de vervaardiging der bieren (blz. 37) [Bruyne, J.A. de, De geschiedenis van onze tijd, deel III, blz. 37]. =Eerste levensbehoeften, zooals brandstoffen, zeep en azijn, worden van belasting ontheven, terwijl maatregelen worden genomen om in die richting voort te gaan (blz. 38). Bruyne, J.A. de, De geschiedenis van onze tijd, deel III, blz. 38=Bijblad van de Nederlandsche Staatscourant 1870-1871, blz. 1302  Voorlopig Verslag der Commissie van Rapporteurs voor het ontwerp van wet houdende bepalingen omtrent den accijns op bier en wijn.
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher 1-; TvG; literatuurAnoniem, Belastingen, p. 57 (19e e)Aten, Als, blz. 206Bruyne, J.A. de, De geschiedenis van onze tijd, deel III, blz. 37, 38Engels, Geschiedenis, pp. 97 (1749), 169 (Rep.), 230 (1821), 307-314 (19e e)Fruin, Informacie, pp. 236 (1514), 242 (id), 262 (id), 374 (id), 382 (id)Hogendorp, Bijdragen, deel 6, blz. 231-245Googl SearchMeyroos, Onze, pp. 9 (1515), 14 (id)Regionaal Archief Leiden, SA II (1574-1816)Sickenga, Omwenteling, p. 69 (19e e)Troelstra, Wet (1871)Visser, W.M.G., Accijnzen, FM nr. 126, Kluwer Deventer 2008, blz. 54, 119, 130, 152, 234, 236WDBIUA 13 juli 1872, p. 4Zuylen, Inventaris I, pp. 458, 738, 753; II, pp. 1267, 1494, 1552, 1593, 1977, 2016-2017, 20044, 2063overige bronnen Nationaal Archief
azinggeldEen vergoeding voor de asega, asing (1356, 1388), asinga, asige, asege, asyge, azig [1631; 1729], azige (1291; 1310, 1422), azing (1654), aysige (1344), azyge (1292), azeghe, azighe (1310; 1422; 1631) en asinge en aerga [1631]. 
vorm van rechtspraakAasdom, aesdom, aesdoem, asichdom, asichdoem, asigdom of aasgadoem is de benaming voor het door de buren uitgesproken vonnis, waarvoor door de asega als kenner van het recht een voorstel wordt gedaan. Als de aanwezige dinggenoten, de zgn ommestand een andere mening heeft dan prevaleert die mening [1]. Aanvankelijk berustte de kennis van het volksrecht bij een priester. Later vindt rechtspraak plaats  door de asega. Hij wordt door het volk gekozen en door de graaf beëdigd [1a] en is de in de rechtspleging ervaren voorzitter van een uit de schout en plaatsgenoten (buren) bestaande rechtbank. De asega is zelf een medebuur. Aasdomrecht komt voor in Friesland en in Holland in de streek ten noorden van IJssel en Maas waar eertijds de Friezen heersten, zoals in West-Friesland [2], Waterland [3], Kennemerland [4], Rijnland [5], Amstelland [6]). "...ten tijde van de ontginning was het instituut blijkbaar nog zo krachtig dat het ook in nieuw land werd ingevoerd, voor zover dat aansloot bij oud land waar reeds aasdom gold." [7] 
vervanging asingenDe asing was de door het volk gekozen "drager van het nog onbeschreven volksrecht" [7a]. Eind 13e eeuw zijn in vrijwel het gehele gebied de asingen vervangen door schepenen [7b]. In de gebieden waar Gijsbert van Amstel macht uitoefent (Rijnland en een deel van Amstelland) houdt aasdom nog langere tijd stand [8]. In maart 1388 doen in Ouder-Amstel en Nieuwer-Amstel schepenen hun intrede als rechter [9]. Maar op 13 januari 1515 zijn Dirck Hermenss en Claes Geryts nog asingen in het gerecht van de proosdij van Sint Pieter in Abcoude-Aasdom [10]. En in 1531 wordt in Aarlanderveen nog azinggeld betaald [11] Tijdens het bewind van Karel V wordt in Noordwijk en andere dorpen schepenrecht ingevoerd [11a]
versterfrechtDe term aasdomsrecht wordt ook gebruikt voor een in de Middeleeuwen in Friesland en een deel van Holland voorkomend versterfrecht, waarin een nalatenschap, waarover niet bij testament is beschikt, toekomt aan de naaste bloedverwanten met voorrang voor de afdalende lijn boven de opgaande en de zijlijn [12]. De Staten van Holland en Westfriesland hebben op 18 december 1599 aan sommige steden en plaatsen waar voorheen het aasdomrecht gold deze vorm van erfrecht toegestaan, in afwijking van het gemene landsrecht [13]. Tegenover aasdomrecht staat het schepenrecht, uitgeoefend door schepenen [14]. 
BRONNENgeraadpleegde bronnenAard1; BMHG; DDB; Navorscher 1-; TvG;
NOTEN[1] Blok, Dirk Peter, Opmerkingen over het Aasdom, in: Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis deel 31, 1963, blz. 243-274; Ypey, Annaeus, Beknopte geschiedenis der nederlandsche tale, tweede deel, Oomkens Groningen 1832, blz. 127-128; Wikipedia; Wiarda, Tileman Dothias, Asega-Buch, Ein Alt-Friesisches Gesetzbuch der Rüstringer, Berlin/Stettin 1805[1a] Zuidema, W., Wat heeft men te gelooven omtrent de aloude Friesche Vrijheid, in: TvG 1890, blz. 350-366[2] [3][4][5] Fockema Andreae, S.J., Aantekeningen omtrent het baljuwschap Rijnland, in: TvRg 1932, deel XlVII, blz. 236-264. p. 242 (1521-1535), merkt op: "...we vinden een asige in Jacobswoude en Benthuizen, terwijl in 1317 Willem d'asighe land bezit in de Elfhoeven te Reeuwijk, doch dit laatste bewijst niet veel. In Aarlanderveen werd in 1531 nog azinggeld betaald. We kunnen dus wel aannemen dat ook naar het oosten heel Rijnland aasdom bezat".[6][7] Buitelaar, A.L.P., De Stichtse ministerialiteit en de ontginningen in de Utrechtse Vechtstreek, Verloren Hilversum, blz. 121[7a] Geschiedenis van Oud-Friesland, blz. 132[7b]  Hoogewerf, C.L., l.c.: "In art. 4 van het Kennemer landrecht van 1291 werd het vonnissen door de asega met medewerking van de dinggenoten, vervangen door het vonnis wijzen door schepenen ("Voerd dat die azeghe wisen souden in Kenemaerland, dat sullen die scepenen wisen in alsulken rechte als die azighen wisen souden ... Herhaald voor West-Friesland in 1310. Zie Hugo de Groot, Inleidinge tot de Hollandsche Regtsgeleertheyd, 1631, blz. 73 dorso. [8] Hoogewerf, C.L., Het Haarlemse stadsrecht (1245) : inleidende beschouwingen, tekst, vertaling en artikelsgewijs commentaar. diss. UvA 2001, blz. 43; Doorn, van, Een Azinc in Zegveld en Kamerik Mijzijde, in: Verslagen en Mededelingen van de Vereniging tot Uitgifte van Bronnen van Oudvaderlands Recht 65, deel 12 nr. 3, blz. 497-505[9] Hoogewerf, C.L., l.c.: [10] Gelders Archief 0407 Huis De Cannenburg, regest nr. 59, 13 januari 1515 (op Sunte Poncyaensavont).[11] Fockema Andreae,S.J., l.c.[11a] Hugo de Groot, Inleidinge tot de Hollandsche Regtsgeleertheyd, 1631, blz. 73 dorso; Groenewegen van der Made, Simon van, Alphabet der Hollandsche regten, Amsterdam 1729, blz. 16-17[12][13][14]Google SearchGosses, Welgeborenen en huislieden, Groningen/Den Haag 1926, blz. 80-85Heijden, E.J.J. van der/Mulder, W, Nijmeegsche studieteksten 3, Landrechten, blz. 22Mieris, van, Groot Charterboek der Graaven van Holland, deel III blz. 473; deel IV, blz. 254, 640N.E. Algra, Rechtshistorische aspecten van het Landrecht der Vriesne, in Ph.H. Breuker (red.), Landrecht der Vriesne, ISBN 90-6171-828-7, Leeuwarden 1996, blz. 162-167.N.E. Algra, Zeventien keuren en Vierentwintig landrechten, Doorn 1991.J. Bolhuis van Zeeburgh, Kritiek der Friesche geschiedschrijving, 's-Gravenhage 1873, blz. 74-76.Rolf H. Bremmer Jr, Hir is eskriven: Lezen en schrijven in de Friese landen rond 1300, ISBN 90-6550-817-1, Hilversum/Leeuwarden 2004.Rolf Bremmer, Literatuer en identiteit yn Fryslân om 1300 hinne, in: De Moanne, juni 2005[dode link], blz. 8 t/m 12.M.P. van Buijtenen, De grondslag van de Friesche Vrijheid, Assen 1953.(Wybren Jan Buma, Wilhelm Ebel, Martina Tragter-Schubert (1977), Altfriesische Rechtsquellen VI/ 1 u. 2. Westerlauwersches Recht 1.: Jus municipale Frisonum. Texte und Übersetzungen, blz. 14-16 en 127-130, Vandenhoeck & Ruprecht, ISBN 3525181582Marijke Carasso-Kok (1981), Repertorium van verhalende historische bronnen uit de middeleeuwen heiligenlevens, annalen, kronieken en andere in Nederland geschreven verhalende bronnen, blz 230-231, Brill Archive, ISBN 9024791324Philipp Heck, Die altfriesische Gerichtsverfassung, Weimar 1894.Johannes Hoops e.a. (1967), Reallexikon der germanischen Altertumskunde, blz. 13-14, Walter de Gruyter, ISBN 3110044897Willy Krogman, Altfriesische literatur, in: Ludwig Erich Schmitt (1971 ), Kurzer Grundriss der germanischen Philologie bis 1500,blz 167-170, Walter de Gruyter, ISBN 3110064685Thomas L. Markey (1981), Trends in linguistics: Frisian: frisian Tilsr 13, Blz 64-65, Walter de Gruyter, ISBN 9027931283Geertruida de Moor (1994), Verborgen en geborgen, blz. 363, Uitgeverij Verloren, ISBN 9065502661Karl von Richthofen, Untersuchungen über friesische Rechtsgeschichte, deel II-1, Berlijn 1882, blz. 435 en 458 t/m 472.W van Tuyl (1998), Het ambacht Zwammerdam, blz.120, Uitgeverij Verloren, ISBN 9065500359Jan Willem Verkaik, De moord op graaf Floris V, Hilversum 1996, blz. 166-168.Paula Vermeyden, Arend Quak (2000), Van Ægir tot Ymir, blz. 62-63, Uitgeverij Boom, ISBN 906168661XOebele Vries, Asega, is het dingtijd?: De hoogtepunten van de Oudfriese tekstoverlevering, Leeuwarden-Utrecht 2007.
32 bladzijden