Uitzicht in Engeland
Eén dag voor vertrek. Het is broeiend warm, al wekenlang. De hittegolf heeft ons klemvast in een wurggreep. De koelte is ver te zoeken tussen beton en steen, de stad laat geen zuchtje wind toe. In de afgelopen werkweek bood een tropenrooster nog enig soelaas, vroeg opstaan, vroeg klaar, maar de hoeveelheid arbeid was er niet minder om. Integendeel, het was extra druk omdat spoedklussen vóór de vakantie nog af moesten. Toch lag het tempo noodgedwongen een tree lager, want in die moordende hitte was elke stap er een teveel. Ongemerkt is de loomheid in de botten geslopen.
Morgenvroeg vertrekken we naar Engeland. Hoop op een beetje verkoeling. De voorbereidende dag is een vermoeiende dag: kampeerspullen inpakken, kleren, bagage, nadenken wat niet mag ontbreken. Alleen zwembroek zou je denken, maar je weet niet wanneer het weer omslaat. Wat nog meer? Paspoorten, geld, bankpassen, een biljet van twintig pond.
23 juli 2006
De wekker gaat, het is zover. Het is halfvijf in de ochtend, of beter gezegd in de nacht. Ik kan niet zeggen dat ik wakker ben. Ik droom ook niet dat ik aan het lezen ben, want dan zou ik de man uit een spannend boek worden: de hoofdpersoon. De held die zich in slechte omstandigheden krijgshaftig voortbeweegt zonder een spoor van vermoeidheid. Maar ik ben duf en als er geen boot stond te wachten, dook ik mijn bed weer in.
Het is vakantie, ik ben vrij. Waarom doe ik me dit aan, midden in de nacht? Even weg om het alledaagse leven achter me te laten. Een andere omgeving, een andere tijd. Terug naar het eiland, naar de zee. Weg uit die volgepakte stad met haar vervuilde adem, de stinklucht als de zucht langs een rotte kies. Even het wegpoetsen van de aanslag, een fris snoepje in de mond.
Tijdens het autorijden verdwijnt het zware gevoel in mijn hoofd niet. Ook de koffie wil niet helpen, toevallig ben ik niet die hoofdpersoon, niet uit dat boek. De omschakeling woon-werk naar vakantie is niet in een handomdraai omgezet. Vooral niet na deze nacht van waken en suffen.
▲ Jurassic Coast, Uplyme
De reis gaat voorspoedig, ook al druist het tegen een goed gevoel in. We zijn op tijd in Calais. Ook deze vijfde keer wordt er geen roet in het eten gegooid. Alles gaat perfect: de reis, de auto, de afvaart. Zelfs het gevoel dat het mis kan gaan, heb ik niet. Het zijn alleen mijn ogen die moe zijn.
Op de boot kan ik bijkomen. Buiten op het dek in de zeelucht een frisse neus halen, maar de ziltheid ruik ik niet.
De boot af, meteen links rijden, geen probleem. Herhaling heeft mijn hersenen voorbereid. Als een ervaren bergbeklimmer betreed ik heuvels die ik al beklommen heb, wetende dat dit voorlopig de laatste keer is, de laatste kans om een reeks te vervolmaken. Een laatste ontdekkingstocht, nu we nog jong zijn. Later, jaren overgeslagen te hebben, zullen we terugkeren om herinneringen op te halen, van toen, toen we nog jong waren en die avonturen beleefden.
Het is nog steeds vroeg in de ochtend, ook al omdat de klok wegens het tijdsverschil een uur teruggezet is. Het gras is net zo dor en geel als thuis. Nog steeds geen verkoeling, een raam open is een hete föhn. Zuid-Europese toestanden met een tikje Afrikaans.
De camping, ook al zijn we er nooit geweest, is niet geheel onbekend. De voorbereiding is op het internet gedaan. Websites hebben nuttige informatie prijsgegeven en foto’s laten zien. In het wereldwonderlijke web hebben we een spin uitgekozen.
Het is altijd spannend hoe onze woonplaats voor de komende dagen in het echt eruit zal zien. De tent is bekend, de ligging nog een onbeantwoorde vraag. Is het een ligplaats waar we ons prettig voelen? Waar we de aard hebben? Dichter bij de aarde kunnen we niet zijn. Slechts een zeil, een luchtbed verwijderd van Moeder Aarde. Eén met de natuur, met de wortels, de oorsprong van het bestaan.
Ik kan er nog niet volop van genieten, mijn gedachten zitten deels vastgeroest aan de stoplichten van het vaderland. Langzaam word ik daarvan losgemaakt, bij elke rotonde een beetje meer. Rotondes die linksom gaan; tegenstrijdig, maar logisch met de klok mee. De ene na de andere, het went al snel. Probleemloos volg ik de bewegingen van de secondewijzer die ritmisch doortikt, zonder opstoppingen. Rotonde na rotonde raak ik meer vertrouwd met een andere denkwijze, een verlichte gedachte. Wegen worden lichter en smaller, de bestemming is er, wacht op ons. Ook al hebben we niet besproken, de campingbaas wijst ons de weg. Daar of daar? De spin is gevonden.
De camping is gelegen in Uplyme, vlakbij de grotere badplaats Lyme Regis, op de grens van Devon en Dorset.
De kustlijn hier, in het zuidwesten van Engeland, wordt de Jurassic Coast genoemd, een paradijs voor geologen. Er zijn botten van dinosaurussen gevonden, en vele andere fossielen van prehistorische dieren.
In het kustgebied, dat voornamelijk uit zacht kalkgesteente bestaat, liggen nog vele geheimen verborgen. Door de invloeden van de zee verschuift er regelmatig een stuk land, waarbij andere lagen boven komen te liggen. De stranden worden dan ook druk bezocht door zoekende mensen. Overal zijn schatgravers met hamers en beitels in de weer in de hoop een ammoniet te vinden.
Sommige stukken strand zijn gevaarlijk als het vloed wordt, omdat er dan plots op het droge geen uitweg meer is. Niet goed opgelet en je bent zelf een fossiel in wording.
En heb je er niet een gevonden, dan zijn er volop fossielen in de winkels te koop.
Lyme Regis is een echte fossielenstad die een hoop toeristen trekt.
We blijven hier vier dagen, maar ontdekken geen onbekende, uitgestorven beesten of merken ze niet op. Het is gezellig toeristisch in het stadje met de nauwe steegjes. Een levendig plaatsje direct aan de kust is nooit saai. Lyme Regis was in vroegere tijden een van de belangrijkste havensteden van Engeland.
Vanaf de camping is het bijna een uur lopen naar Lyme Regis. Het voetpad langs de autoweg is zeer steil, maar er is ook een schilderachtig, vlakkere achteraf route langs de rivier. Ik leg vele kilometers te voet af, ook langs het kustpad. De enige zorg is genoeg drinken bij te hebben.
▲ Cornwall, Tintagel
27juli 2006
Het is flink heet geweest de afgelopen dagen, zelfs hier zitten we klem in het hogedrukgebied. Over slecht weer valt er niet te klagen, behalve op het heetst van de dag als er geen schaduw te vinden is. Soms hoor ik pijnlijke kreten en gekreun van verbrandingen, of zie ik rode lichaamsdelen die er eerder niet waren. Hoe zal dat in Zuid-Europa zijn met temperaturen boven de veertig graden? Hier is het toch enkele graden koeler zodat we nog iets kunnen ondernemen. Volgens de voorspellingen is het einde nog niet in zicht.
Als de laatste restanten eetwaar verorberd zijn, gaan we op weg naar het volgende oord. De keuze is gevallen op Tintagel, een plaatsje aan de westkust waar we vijf jaar geleden ook al zijn geweest, in het noordwesten van Cornwall. Toen zijn de laatste dagen van ons verblijf door een aanhoudende Atlantische regenbui in het water gevallen. De tent was doorweekt. Tijden zijn gelukkig veranderd en het klimaat is niet meer wat het geweest is.
Ondanks het feit dat de kans op regen in die contreien relatief hoog is, kunnen we nu, in tijden van het broeikasprobleem, het erop wagen. Afgaand op het effect van de broeikas is deze zomer warm genoeg, en daarbij heeft het nauwelijks geregend.
In het weer worden de meeste records gebroken. Toeval of is het milieu zo snel veranderd? Zal er nu enkel droogte zijn? Als het regent, dan zijn de buien soms wel heviger.
Zoals twee jaar geleden, toen een overstroming in Boscastle, een buurdorp van Tintagel, het nieuws haalde. In een gigantische regenbui met stormwinden vanuit zee veranderde de straten in een modderstroom. Auto’s werden meegesleurd en huizen zwaar beschadigd.
Maar dat was toen. Ik kan me niet voorstellen dat die oeromstandigheden zich vandaag de dag nog voordoen. De streek is schitterend en de moeite waard om in een zonnig licht te zien.
De reis gaat voorspoedig, in een vloek en een zucht steken we het eiland over. Ook al ben ik veel vergeten, de omgeving komt me bekend voor. Als de windmolens aan de horizon verschijnen, weet ik dat het niet ver meer is.
Het landschap heeft een eigen identiteit die ik nergens anders gezien heb. Het gesteente is rijk aan kleurnuances door de verscheidenheid aan metalen die het bevat. Schoorstenen van niet meer in bedrijf zijnde tinmijnen sieren de velden. Op de mineraalrijke bodem gedijen gele akkers, de planten gezond en sterk door het gematigde zeeklimaat. Veel regen, veel zonuren en veel wind; allemaal krachten die op het land inwerken en een typerend beeld creëren.
De oceaan omringt het land uit drie windrichtingen, alleen de zon komt op boven het land in het oosten. De wolken zijn vaak verzadigd van verdampte zeeadem en laten in de buurt van de rotsige kusten het water lopen.
Nu we hier rijden, vraag ik me af wat ik nog van de streek weet. De smalle straten; een overwoekerd pad in het brein dat door het te betreden de herinnering naar boven haalt. Hoe reden we toen? Waar is de camping? In de herinnering is de afstand korter; ik had gedacht dat we er nu wel zouden zijn. De realiteit is dat de tijd niet meer hetzelfde is en dat de herinnering vervormd is. De omstandigheden zijn anders, de sfeer is niet meer als toen.
Het is hét moment dat soms op een plaats opvlamt en achteraf besef je dat het geweldig was. Het geheugen doet er nog een schepje bovenop, buitengewoon geweldig. Op het juiste moment op de juiste plaats, dat herhaalt zich niet elke keer. Niet doen, valt altijd tegen; is het advies. Het is beter de herinnering te koesteren. Maar nu is het droog!
Dit is een leerzame reis, spannend om wat er herkend gaat worden. Verborgen in het brein liggen herinneringen te wachten die nogmaals het levenslicht willen zien. Het strandje? Hoe zag het er ook weer uit? De zee was niet ver van de camping verwijderd, dat weet ik nog. De weg oversteken en je was er bijna. Dat was juist zo aangenaam: dicht bij de zee, en een leuk dorp dat te voet te bereiken is. Hoe ik me ook inspan, het strand kan ik me niet inbeelden. Het plaatje is vaag en de achtergrond kan ik niet voor de geest halen.
Als we de camping oprijden, de herinnering betreden, wordt het plaatje helderder. Als we het wandelpad naar de zee naderen, het weiland met schapen zien, begint er iets in de bovenkamer te dagen. Het uitzicht langs de kustlijn, de zee. En ineens na vijf jaar weet ik het weer. Het smalle rotspad gaat daar steil naar beneden, kronkelt met vele traptreden naar de baai. De terugweg is een zware klimpartij. Hoe kon ik dit allemaal vergeten? Dit is een geweldig stuk van het eiland: een haast verborgen baai met privé-strand voor de campinggasten.
Het strand heeft gewacht op mijn thuiskomst en de zee laat haar bad vollopen. De temperatuur van het water is afgestemd op mijn lichaamswarmte en speciaal voor deze keer zijn de golven rustig.
Ik zwem heen en weer over een denkbeeldig, veilige lijn met de kust wantrouwig in het vizier. De zee is verraderlijk en straks zullen de golven haast onopgemerkt in een hogere versnelling bewegen en ferm tegen de grillige kustlijn aanbeuken.
Het water is schoon en tot op heuphoogte is de bodem zichtbaar. Soms moet ik een onverwachte manoeuvre uithalen om een blauwe kwal te ontwijken. Ik moet alert blijven om tijdig giftige tentakels te ontwijken.
De tijd gaat snel en het gevaar loert om de hoek: door de opkomende vloed is inmiddels het zandstrand verdwenen. De baai is bijna donker geworden door de schaduwen van de wolkenkrabberhoge rotsblokken, waarachter de zon wegzakt.
Snel ga ik het water uit om me op de laatste in de zon gelegen rotssteen te drogen te leggen. Ik heb heerlijk gezwommen. Liever een schone zee met kwallen en manoeuvres dan een luxe zwembad met chloorwater en badmeesters.
Later op de avond loop ik een flink eind langs de kust, via het kasteel naar het dorp en terug naar de camping. De omgeving is alsof ik vijf jaar niet weg ben geweest. In geest en lichaam ben ik weer opgenomen.
De natuur is hetzelfde gebleven, maar de mensen zijn veranderd. Een ander slag volk dan toen. Normaal! Nu zijn het de zonaanbidders die in eigen land van het goede weer kunnen genieten, soms met kleine kinderen die toen nog niet geboren waren. Ongelooflijk hoeveel kleine peuters er rondlopen, lawaaiige peuters, en zelfs een hele brutale die zomaar onze tent binnenloopt terwijl wij buiten zitten. Nee, er is veel veranderd. Het klimaat is veranderd en de mens heeft zich aangepast.
In de regen van toen waren het avonturiers, zeelui en oude rotten die hier verbleven; in het kaarslicht verhalen vertellend van verdwenen eilanden en mysterieuze verschijningen in de mist boven zee. De rijkere gezinnen waren op vakantie in een warmer land. De stedelingen die het niet konden betalen bleven thuis bij de open haard en lagen door het slechte weer vroeg in bed. Een klein jaar later waren er heel veel bevallingen. De gevolgen van de geboorte-explosie zijn nu hier, te zien aan het aantal peuters van vier jaar. De zon en de kinderbijslag: de vakantiegangers zijn in eigen land nog nooit zo rijk verwend.
Voordat ik naar bed/luchtbed ga, krijg ik de eer een wonderbaarlijke schoonheid te aanschouwen. De hemel is superhelder, nachtelijk blauw, en bevat zoveel fonkelende sterren dat mijn ogen er wijd open van gaan staan. Zoiets heb ik nooit eerder gezien. Het hemelgewelf schittert zo intens alsof er speciaal voor één keer een extra lichtbron op aangesloten is.
Deze uitzonderlijk gunstige situatie om sterren te observeren, doet zich ook op dit deel van de planeet niet dagelijks voor. Het warme, heldere weer van de laatste weken, de geringe stof- en roetdeeltjes in de lucht en toevallig mijn aanwezigheid met oog voor de lichtpuntjes vallen samen in dit ultieme moment. Het heelal opent zich en toont zijn grootsheid.
In deze streek is omwille het gunstige klimaat en uitzicht een observatiecentrum met ruimtetelescopen gevestigd. Door de geringe industrie, verkeerswegen en bebouwing is het ’s nachts nog echt donker, en in de nabijheid van de zuiverende oceaan is de luchtvervuiling te verwaarlozen. Ideale omstandigheden om sterrenland te observeren.
In de altijd verlichte steden omgeven met industriegebieden is zo’n uitzicht op de hemel onmogelijk geworden. Zeker in Nederland waar de smogdeken zich haast nooit oplost. Ook al heb ik vroeger op het platteland gewoond met weinig lichtvervuiling, de sterren heb ik nooit zo duidelijk als hier gezien. Deze aanblik is fenomenaal en zal ik niet gauw vergeten.
28 juli 2006
In de vroege morgen ga ik meteen op pad om vers brood te halen. De rest van de familie slaapt nog en die wil ik verwennen met een lekker ontbijtje. De zon schijnt al volop en ik heb geen enkel besef van tijd. Mijn horloge ligt al dagen in het dashboardkastje van de auto, dus tijdens deze wandeling heb ik daar niets aan. Hoe laat zal het zijn? Soms kijk ik uit gewoonte op mijn pols en besef dan dat tijdverplichtingen er in de vakantie niet toe doen. Behalve op het eind natuurlijk om de boot te halen, maar daar denk ik liever nog niet aan.
Na een half uur of driekwartier (lastig zonder klokje) bereik ik een kleine supermarkt. De deur staat open en uit een vrachtwagen worden goederen gelost. Ik loop het winkeltje binnen op zoek naar iets eetbaars. Uit het armoedige zooitje kan ik alleen melk en bananen gebruiken; een vers geurend brood zou toch ook wel lekker zijn.
Er zijn geen andere klanten in de zaak en de caissière kijkt soms ongedurig mijn kant op, zeker of ik mijn spaarzame artikelen eens wil afrekenen. Ze heeft dan ook een dubbeltaak: de leverancier helpen met uitladen en de kassa bedienen. Best druk in je eentje.
Als ik eindelijk uitgekeken ben en wil betalen met een briefje van tien heeft de caissière geen wisselgeld. ‘De winkel is eigenlijk nog niet open’, zegt ze. ‘Je bent te vroeg.’
Wat als ik gepast geld had gehad, dan mocht ik wel kopen? Ik geef de goederen terug en denk: hier ga ik nooit meer heen.
Gelukkig is er even verderop nog een supermarkt die met verse broodjes wel wakker is. Ik koop er een lekker stukje kaas bij en ander broodbeleg. Ook melk en fruit draag ik in de in mijn hand snijdende plastic zakjes.
De terugweg is een behoorlijk verre wandeling, en dat terwijl mijn auto en horloge op de camping stilstaan. Als ik het kampeerterrein oploop, zie ik dat het piepkleine kampwinkeltje al open is. Eigenlijk is het meer een receptie dat ernaast een aantal artikelen verkoopt. Voornamelijk ijs en snoepgoed, heb ik gezien toen we aankwamen. Beter een goed ontbijt, ik schat dat ik daar anderhalf uur voor weggeweest ben. Tot mijn verbazing zie ik een klant met onder zijn arm een zak met versgeurende broodjes het winkeltje uitkomen. De gemakkelijkste weg niet genomen? Ach, het ging mij om de reis, niet om het brood.
De tijd blijft ongebruikt in het dashboardkastje liggen, want na het ontbijt lopen we met z’n allen naar alweer Tintagel. Het dorp is beroemd geworden door de legendes van King Arthur, een mythisch figuur waarover veel geschreven is.
Men weet niet eens zeker of hij echt bestaan heeft, maar hier leeft hij nog steeds; het toerisme bloeit er welig bij. Bussen vol met toeristen doen dit dorp aan in een rondreis door Cornwall.
Er zijn allerlei leuke winkels te bezoeken met streekgebonden snuisterijen die het Keltische verleden in ere houden. King Arthur, de ridders van de ronde tafel, het magische zwaard Excalibur en Merlijn de magiër zijn de blikvangers in de etalages. Er is volop keus in de wereld van de Keltische mythologie. Artikelen zijn gewijd aan mysterieuze wezens zoals elfen, heksen, feeën, druïden en vreemde beesten. Kristallen, ultraviolet licht en kruidige parfumgeuren accentueren daarbij de sfeer.
De familie vermaakt zich prima in het grote aanbod. Ik heb het wel gezien en ga naar buiten, nog een eindje in een hogere versnelling lopen. Van dat geslenter word ik alleen maar moe. Ik wil het zuidelijk deel van het ‘Coast Path’ hier verkennen, want dat moet ik toch ook gezien hebben.
Ik passeer de ruïne van Tintagel – volgens de overleveringen de geboorteplaats van King Arthur - die tegen betaling te bezichtigen is. Het is gebouwd op een schiereilandje, een houten brug met kassa is de verbinding met het vaste land.
Vijf jaar geleden zijn we er geweest in de stromende regen tegen betaling van een fiks bedrag. Er zijn alleen fundamenten en lage muurtjes te zien, beschutting is er niet. We waren kletsnat geworden.
Het uitzicht op de ruïne en de streek eromheen zijn net zo mooi en bovendien gratis. Met het nodige klimwerk gaat mijn reis verder tot het punt waar ik omdraai. Over hetzelfde pad ga ik terug en langs de zee loop ik naar de camping.
Na het avondeten lopen we met z’n allen langs de andere kant van de zee naar het noorden. Na een afdaling en een klim komen we uit op een hoogvlakte met een weids uitzicht over de zee en kustlijn. In het hoge grasland staan schapen te grazen, op heuvels die de diepte in lijken te storten.
Het smalle kustpad slingert tussen de lage begroeiing van heideplanten door, op veilige afstand van de rotsige afgrond. Een eindje verder wordt het pad breder; een dik tapijt van geplette grashalmen veert nu rustgevend onder onze voeten. Over een lengte van een paar kilometer is er geen hindernis meer te bekennen, tot aan de rand waar het pad lijkt dood te lopen. Een grote inham verbreekt de kustlijn en dat is tevens het eindpunt van de plaatselijke hoogvlakte.
Recht voor ons uit is een gapende afgrond, in de diepte gaat de watermassa dreigend op en neer. Het deinende sop klotst over kleine eilandjes, slijt het eerder weggeslagen land verder af. De hongerige zee heeft een grote hap uit het land genomen, te zien aan de kleine baai. Boven op de heuvel staat een bordje: ‘Rocky Valley’.
Rechts landinwaarts gaat het kustpad verder, de diepte in. Een trap daalt in de vallei tot zeeniveau, volgt de rondingen van het dal en in de verte aan de overkant van de baai zie ik het kustpad weer omhoog kruipen.
Ik houd wel van hoogteverschillen, de berg op en af lopen alsof het vlak terrein is. De afdaling kan hier niet te onverschillig gedaan worden, daarvoor is het terrein te wild. Om in balans te blijven is opperste concentratie nodig, met zorg dienen de voeten stap voor stap neergezet te worden. De traptreden zijn ongelijkmatig, scheef, soms met grote hoogteverschillen of rechtstreeks uit de granieten berg gehouwen; in scherpe bochten kronkelt het steil naar beneden.
Iedereen is er stil van geworden, alsof we de ingang van een heilige plaats betreden. De aanblik heeft ook iets weg van een verborgen Mayastad in de jungle: groen en dichtbegroeid, de stenen vochtig, op de achtergrond het geluid van een waterval.
Om van het uitzicht te genieten, blijven we even stilstaan, want anders is een enkel snel verzwikt. In concentratie verzonken zijn we ongemerkt in een andere wereld terechtgekomen. Een sprookjeswereld met creaties die niet door de mens zijn voortgebracht. Rotsformaties die de fantasie prikkelen. Steenlagen die miljoenen jaren van elkaar verschillen en zich in deze tijd openbaren. Is het werkelijkheid of fantasie? Het is werkelijk fantastisch, dit prachtig stuk natuur.
Inmiddels is het donderend geraas van vallend water in volume toegenomen en wordt de bezienswaardigheid van de vallei zichtbaar, een soort van galerij waar het late avondlicht nog vrij spel heeft.
In een open ruimte tussen de hoge granieten rotswanden botst de zee met veel natuurgeweld op een snelstromende rivier. Zout en zoet ontmoeten elkaar, een botsing van culturen. Tegengestelde stromingen van land en zee beuken op elkaar in. Het schuim spat hoog op, in de smalle kloof tussen immens hoge rotsen.
De vallei versterkt het schurende geluid van water op steen nog eens meerdere malen waardoor het als een luidspreker de aandacht op zich trekt. Het late avondlicht is niet meer toereikend en al snel wordt de vallei een duistere, geheimzinnige plek.
Na een flinke afdaling nemen we een andere terugweg, langs de rivier waar we het vervallen huis zullen tegenkomen. Dat weet ik nog van vijf jaar geleden, deze route is in de hersenpan goed intact gebleven. Ik had toen dit stukje paradijs ontdekt en vond het meteen een bijzonder plekje. Het is alsof hier de elementen aarde, water en lucht in pure vorm aanwezig zijn.
Het vervallen huis aan de rivier staat er nog onveranderd. Eigenlijk is het meer een ruïne, de bouwvallige muren zijn restanten van een middeleeuwse watermolen. Verlaten in het donker is het net een heksenhuisje. Het dikke gebladerte van een oude boom dient als dak.
Binnen, op de wand van rotsblokken, zijn twee mysterieuze labyrinten in het gesteente gekerfd. Een openbare kunstschat uit de oudheid. Men schat dat ze ongeveer 3500 jaar oud zijn, al zijn ze pas in de vorige eeuw ontdekt.
Het labyrint is een oud symbool dat in vele culturen voorkomt. Er zijn mythes, rituelen en verhalen mee verbonden. Het zijn zogenaamde vingerlabyrinten: door met de vinger het slingerend pad van een lijn te volgen, wordt de weg gewezen, de weg die men in het leven volgt. Het is geen doolhof, men kan er niet verdwalen. De spiraal is een symbool van de verbinding tussen de menselijke en goddelijke wereld. Het stamt uit een tijd dat godinnen van Moeder Aarde en zonnegoden werden aangeroepen voor een goede oogst.
Maar ook nu zijn er aanhangers die dit soort plaatsen vereren. Door de vondst van de labyrinten is dit ook een magische plek geworden. Er hangen gekleurde linten aan de takken, waarschijnlijk opgehangen door vrouwen in lange gewaden onder invloed van de magische energie. Mijn eerste indruk van een heksenhuis was zo gek nog niet.
De weg naar de camping is niet moeilijk meer. Vandaag heb ik minstens zes uur gelopen, en tussendoor veel gelezen. Heerlijk! Zonder te verdwalen is de binnenkamer opgeruimd.
Ik liep over de velden, mijn gedachten dwaalden,
over de paarse heide, over de groene weide,
maalde mijn dwalingen, enigszins over paden,
en langs heggen en struiken,
en smallere weggen en fuiken,
waar ik even in kon wegduiken,
om mijn mijmeringen te laten bedaren.
Ik ging verder, lopend over de kustpaden,
en mijn malende gedachten verdwaalden.
29 juli 2006
Wekenlang zijn we het niet meer tegengekomen; bij het ontwaken miezert het. Regen! In een tent voelt het niet prettig aan. De gevoelstemperatuur is met een graad of tien gedaald, nog niet echt koud, maar toch…
De regen wordt naarmate de tijd verstrijkt heviger. Wat kan je nu doen? Binnen blijven. Lezen in de tent, maar dat gaat ook vervelen als je opgesloten zit.
In de middag klaart het gelukkig op. Meteen trekken we eropuit, gaan te voet naar Tintagel, maar daar begint het weer. We zijn precies op tijd in een winkel om te kunnen schuilen.
Even later is het weer droog. De lucht is wel grijs, verzadigd van water, gereed om het land nogmaals te besproeien. Het zijn van die wolken waaruit geen druppels vallen, maar mistige dauw waarvan je net zo nat wordt. De sproeikoppen gaan aan en uit, twijfelen wat te doen.
Wij twijfelen ook, is het te doen of niet? Toch gaan we maar, nog een stukje lopen naar een kerk uit de twaalfde eeuw, even buiten het dorp.
Onderweg wordt de kraan in de hemel wijder opengedraaid; het natte, hoge grasland dat we oversteken, biedt geen schuilplaats. We zijn nat en koud als voor ons uit in de mist de silhouetten van grijs gesteente opduiken. Via de achterkant van het terrein dwalen we over het kerkhof langs eeuwenoude graven om in de kerk te kunnen schuilen.
Merkwaardig genoeg is de stemming nog goed. Is iedereen tegenwoordig zo volwassen om ontberingen te kunnen verdragen? Is het de hulp van boven, die ons vertelt dat na regen weer zonneschijn komt?
Het is nog een flink eind, terug naar de camping. Laat in de middag komen we aan, allen doorweekt. In de tent is alles vies en nat. Toch verlang ik niet naar huis. Dit zijn momenten dat je beseft dat je leeft. Dicht bij de oerelementen, dicht bij de natuur, onderhevig aan de grillen van het weer. De voeten doen pijn van de wandeling. Tenen zijn smerig van het soppen in de natte sandalen. Af en toe komt er een vleugje stinkende voetengeur voorbij. De klamme jassen hangen over de stoelen te drogen.
Een opgewarmd soepje uit blik smaakt overheerlijk. Een beetje rijst met wat groenten is een feestmaaltijd. Koffie na. Zo slecht hebben we het niet!
En ineens om zeven uur is het droog. Ik heb lang genoeg stilgezeten en ga nog maar eens van het uitzicht op zee genieten. Een pittige wandeling van twee uur is het resultaat met het nodige klimwerk, weer door Rocky Valley, maar nu het kustpad volgend.
30 juli 2006
Een toeristisch dagje uit in Boscastle. Op de grote parkeerplaats is nauwelijks een plekje te vinden. Het is druk, alle winkels bevinden zich in de dorpskern dat uit twee straten bestaat.
Het is een zonnige dag met een harde, koude wind. Schitterende omgeving, lekker ruig. De rivier, de haven, de kust. Hier was de overstroming.
We bezoeken de The Museum of Witchcraft waar een uitgebreide collectie te zien is wat hekserij betreft. Een populaire toeristentrekker omdat het in de mysterieuze beleving van Cornwall past.
Het stevige klimaat laat prachtige bloemen gedijen. Flinke bloembollen, intense kleuren, een gezond klimaat. Sterk geworden door de wind; sterke stromingen van de zee; de zon die eeuwig met de wolken vecht, als een balans tussen oorlog en vrede.
Wij, die het niet gewend zijn, worden moe in de strijd tegen de elementen. Wij zijn nietig in deze haven, als de elementen boos worden, als het geweld echt losbreekt. Zoals twee jaar geleden, midden in de zomer, toen het dorp door hevige regenval grotendeels werd weggespoeld. Een grote modderstroom waardoor de grond nu een rijke voedingsbodem is, waar exotische planten kunnen bloeien. De mineralen zijn hier volop aanwezig.
Rotsen en zee die de mens in hun vrije uurtjes aantrekt. Van verre komen ze, maar de plaatselijke bevolking lokt ze in winkeltjes om hun geld af te troggelen. Ik zie liever de kust, die winkels mogen ze van mij sluiten. Ik wil die bloem zien, de zee horen, de blauwe lucht achter de rotsen opnemen.
Ik wil het uitzicht vastleggen in een foto. Nooit is de lens toereikend, altijd ontbreekt een stuk. De foto is nooit zoals ik het toen gezien heb. De kleuren zijn bleker of anders van tint. Van het prachtigste uitzicht blijft, later gezien op de foto, slechts een alledaagse ansichtkaart over.
Alleen het ultieme moment van beleving heeft de waarde van puur goud. Elke poging tot vastleggen is namaak. Zelfs de herinnering, opgewekt door het zien van die foto, kan dat ultieme moment niet oproepen. Alleen in het nu kan de pure schoonheid van het uitzicht beleefd worden.
Het uitzicht is de tegenpool van de dagelijkse beslommeringen, de benepenheid, de bekrompenheid, het duistere regengebied, de beklemming van te dicht op elkaar, door mens vervaardigde gebruiksartikelen. Het uitzicht raakt de oerelementen aan. Het uitzicht is uit het zicht aan het raken. Ik zie het bijna niet meer.
31 juli 2006
Vroeg in de middag lopen we via een omweg langs de kust naar Tintagel. De blauwe lucht en het zonnetje geven het uitzicht weer extra glans. De wind is stevig. Toch hangt een roofvogel, op nog geen twintig meter horizontaal van ons vandaan, doodstil boven de steile hellingen, perfect in evenwicht, loerend op klein gespuis in de lage begroeiing.
De kustlijn zit vol met hoogteverschillen. De smalle paadjes gaan op en neer, met steile trappen gemaakt van natuursteen uit de naaste omgeving. Regelmatig is in deze contreien een haventje of vallei te vinden waardoor het pad tweehonderd meter daalt en dan weer stijgt.
Reeds als gevorderd wandelaar ga ik in een stevig tempo hier doorheen, de ademhaling geeft nauwelijks een krimp. Met de familie moet ik het rustiger aan doen en heb ik meer tijd om op de kleine dingen te letten. De vele kleuren van allerlei plantensoorten, mossen tussen de rotsen, muurtjes van opgestapelde platte stenen met een diversiteit aan begroeiing.
We lopen over een grote uitstekende rots dat als een hoog schiereiland boven de zee uitsteekt. Wat zijn we klein in dit landschap. Het uitzicht reikt mijlenver langs alle kanten: het binnenland met zijn heuvels, de kustlijn en zee waar wolken zich aan het verzamelen zijn.
Het begint alweer te spetteren. Een hittegolf zal hier nooit lang aanhouden, in de nabijheid van de Atlantische oceaan. We houden het nog redelijk droog, maar het is een stuk kouder geworden. Naïef als we zijn, vertrouwend op het stralende zonnetje van daarnet, hebben we geen jassen meegenomen.
Ik verheug me op een Cornish Pastie, de specialiteit van deze streek. Een warme maaltijd bestaande uit een omhulsel van deeg met een inhoud van aardappelen, uien, koolraap en specerijen.
De plaatselijke bakker is zo te zien zeer populair, want er staat een rij van wel vijftig mensen te wachten, het grootste gedeelte buiten. De pasties worden vers gemaakt, en de bereiding is door de winkelruiten te bezien.
Een grote berg groenten en vlees wordt in een deeg gepropt en zo gevormd dat het lekker in de hand past als het straks de oven uitkomt. Het verschil tussen fabrieksbereiding of vers is enorm. Ik heb er hier al eerder één gegeten en ben nu graag bereid er even voor te wachten. Deze zijn echt lekker en rijk gevuld. Het is een hele maaltijd, een brok energie als brandstof voor mijn benen.
Als we bij de tent aankomen, begint het harder te regenen. Geeft niet, weer tijd om ons in het boek te verdiepen. Mijn boek gaat over een expeditie van een stel natuurwetenschappers die te voet door het hooggebergte van de Himalaya trekken. Afgezonderd van de rest van de wereld met slechts wat schaarse bezittingen en voedingsmiddelen zijn ze overgeleverd aan de elementen van de natuur. In de vakantie beleef ik een boek intenser dan thuis en ik verlang ernaar om verder te lezen. Ik geniet ervan weg te duiken in de zware klimtochten, de straffe weersomstandigheden, het één zijn met de natuur in het verlaten gebied. Met de regen op het tentdoek en mijn recente trektochten kan ik de situatie goed inleven en de beelden levendig voorstellen.
Om halfzeven wordt de regen minder en in de ban van het boek ga ik er op uit. Het witte torentje aan zee bij Boscastle, dat van verre te zien is, wil ik bereiken. Gisteren zijn we er vlakbij geweest, met de auto! Met een doel voor ogen ga ik op pad.
Langs een autoweg en via een gehucht loop ik over een mij onbekende weg naar de zee. Dan regent het, dan is het weer droog. Paraplu open, dicht, open. Het gras is kletsnat en algauw zijn mijn schoenen doorweekt, mijn voeten plonsen in soppende sokken. Natte stenen, glibberige steenslag over vervaarlijke paadjes, klimpartijen over gladde, modderige weggetjes brengen me in vertwijfeling. Is het wel verstandig waar ik mee bezig ben? Als het weer droog is heb ik in de paraplu een handige wandelstok.
Ik kom geen mens tegen. Het pad gaat nu over grasland, de sprieten staan fier overeind, niemand heeft hier vandaag een weg gebaand. Het witte torentje komt steeds dichterbij, ik moet doorgaan, ook al is de terugweg dan nog langer. Het witte gebouw is een oude uitkijkpost om smokkelaars op zee op te sporen.
De terugweg is langer, want die ga ik volledig langs de kust doen. Op zo’n regenachtige dag kom ik onverwacht veel wild tegen, waarschijnlijk ook omdat de mens zich vandaag verscholen houdt. Behalve ik, ik zie voor het eerst hier uit de kluiten gewassen konijnen, een opschrikkende fazant en daarachter opspringend, door het geroep gealarmeerd, drie herten.
De regen is definitief opgehouden en het lage zonnetje dat onder de donkere wolken begint te stralen, zet de nevelige heuvels in een prachtig groen licht. Met die natte voeten is het niet fijn lopen, maar op het einde van de rit verkeert het lichaam in perfecte staat. De vochtige lucht heeft een helende werking op de luchtwegen. Ik heb flink de pas erin gezet en de longen hebben het gemakkelijk kunnen bijbenen. Een normaal mens was op deze regenachtige dag binnen gebleven, maar ik ben blij dat ik toch gegaan ben.
1 augustus 2006
Een autorit naar het zuiden, op de kaart een klein stukje, duurt langer dan gedacht. Het lijkt wel of de smalle wegen nergens naar toe leiden, alsof we rondjes rijden in een labyrint met aan weerszijden hoge, dichtbegroeide heggen. De straten zijn vaak te smal voor twee auto’s, gelukkig is de weg geregeld iets breder om een tegenligger door te laten. Het is elke keer afwegen, de situatie inschatten of de weg breed genoeg is om door te rijden of om te remmen. Een extra handicap is dat ik niet in het midden van de weg zit, maar met het stuur links in de berm en de tegenligger door de vele bochten vaak pas laat zie aankomen.
We gaan naar een stukje kust dan nog imposanter moet zijn dan bij Tintagel: de Bedruthan Steps, iets ten zuiden van Padstow. De auto zetten we op een parkeerplaats waar ze de prijs wel weten. Iedere boer hier probeert van zijn land geld aan de toerist te verdienen. Het is niet voor niks, de omgeving is de moeite waard.
De zee is nog woester, de lucht nog blauwer, de wind nog harder en de kliffen nog hoger. De golven zijn wild en spatten in witte schuimvlokken hoog op. Het is geweldig genieten van het uitzicht. Ook het goede weer is volledig teruggekeerd. Wandelend volgen we een pad, gaan linksaf om de reusachtige rotsblokken van de Bedruthan Steps te ontdekken, die volgens de legende door de reus Bedruthan bij vloed als voetpad werden gebruikt om de baai over te steken. Na een flinke afdaling komen we bij een strand uit. Is het hier?
De wind is enorm krachtig en komt pal van zee. Ook al is het niet koud, een jas is wel comfortabel. De zee lonkt en met de wind schreeuwend in mijn oren beweeg ik me naar de waterlijn. De vlag op het strand wappert dieprood, het is verboden te zwemmen. De zee is nu zeer gevaarlijk, aangezien ik geen zwembroek aan heb zal ik niet in de verleiding komen.
In een roes loop ik in korte broek en slippers over de fijn geslepen zandkorrels. Ik raak enigszins betoverd door het boeiende schouwspel van golven die op de kust kapotslaan. Op blote voeten baad ik door het water met mijn slippers in de ene hand en in de andere mijn fototoestel. Ik probeer zo dicht mogelijk bij het schouwspel van de brekende rollers te komen, iets verder de zee in.
De slippers leg ik even op een nog droge zandbank zodat ik mijn handen vrij heb voor het fototoestel. Gehurkt en voorovergebogen houd ik mijn camera in een lage positie, vlak boven het wateroppervlak, in de hoop zo een bijzonder plaatje te maken.
Plots is daar uit het niets een hoge, krachtige golf; door een snelle opwaartse reactie weet ik mijn toestel droog te houden, maar niet mijn broek. De slippers spoelen met een enorme snelheid van mij vandaan naar de zijkant van de baai. Ik ren er achteraan en nog net voordat de zee ze gaat opslokken, kan ik ze voor een spelonk beetgrijpen. Gelukkig, anders had ik op blote voeten terug gemoeten en op die scherpe rotspaadjes zou dat toch wel pijnlijk zijn geweest. Wat gaat zo’n vloedgolf snel, verraderlijk als een tsunami.
De weg terug. Een flinke klauterpartij waarbij beenspieren het zwaar te verduren hebben, is nodig om uit het dal te klimmen. Het stijgingspercentage is zeer hoog, maar net iets te laag om hoogteziekte op te lopen. Waar zijn die Steps dan toch? Nog verder weg? Dan moeten we dadelijk met de auto maar een stuk verder rijden.
Bij het beginpunt aangekomen, lopen we nog even langs de andere kant van de zee. Misschien is het hier. En ja hoor, we zijn de verkeerde kant opgelopen. Als we het pad naar rechts hadden genomen waren we er al bijna. Vlakbij de parkeerplaats, zijn de Bedruthan Steps.
De rotsblokken liggen ver beneden ons in het dal, als eilanden omgeven met strand. Als ik afdaal langs een steile trap met hoge treden en beneden aangekomen ben, zie ik hoe hoog die rotsblokken zijn. Waar ik zojuist was, zijn de mensen kleine stipjes. Wat zijn afstanden toch slecht in te schatten. Het beeld is helemaal vertekend, anders dan de werkelijkheid.
En ook dit hebben we weer gezien. Het was de moeite waard. Men moet alles gezien hebben. Als ik ergens ben waar ik nog niet geweest ben, wil ik zoveel mogelijk zien. Langs de zee is er altijd een punt waar naar je kan uitkijken, en altijd ben ik nieuwsgierig wat daarachter te zien is. Op zoek naar een nieuw uitzicht. Een uitzicht dat uiteindelijk weer vervaagt.
We rijden weer noordwaarts, langs de kust, in een landschap dat allesbehalve saai is. Een interessant gebied om er, in een volgend verblijf, eens te gaan kamperen en nader uit te kammen.
Na de spaghetti en koffie is er de laatste gelegenheid voor een avondwandeling. De laatste keer in Tintagel, want morgen verkassen we naar een meer zuidelijk oord.
Ik loop nog een keer langs Rocky Valley, het voelt als een afscheid van dit speciale plekje aan de oceaan. Onderweg blijf ik even stilzitten, boven op het uiteinde van een rots dat hoog boven de zee uitsteekt. Hier heb ik een goed overzicht, een goed uitzicht over land en zee. Landinwaarts en langs de kustlijn trekken een aantal middeleeuwse kerktorens en ruïnes alle aandacht naar zich toe. In het late avondlicht zijn de silhouetten van de gebouwen scherp afgetekend tegen de horizon, opvallend als vuurtorens.
Wisseling van de wacht: in de zee zakt de zon, op het land verschijnt de maan. Boven me stijgen meeuwen op de stromingen van de wind. De zee, ver beneden me, is een kolkende massa. Het licht van de zon verdwijnt in de horizon, zet het einde in een rode gloed. Daar ligt Amerika, waar het dag begint te worden. Het is goed te zien dat de aarde rond is. Wat groot is deze planeet en hoe klein de halve, sikkelvormige maan. Zon en maan die de zee in beweging zetten, waardoor ik weer aangetrokken word. Hier voel ik me thuis. En een beetje warmte van die zon, dan ben ik hier dolgelukkig. Dit plekje is voor mij één van de zeven natuurwereldwonderen. Hier bij Rocky Valley, daar waar een rivier de zee instroomt en de zee de rivier instroomt. Daar waar zout zoet ontmoet en zoet zout ontvangt. Daar waar die twee op elkaar botsen, de schuimvlokken woest omhoog spatten. En landinwaarts een beeldschone rivier waarlangs een mysterieus huisje staat met tekens aan de wand van labyrinten en heksengespuis. Eén van de zeven natuurwonderen.
▲ Cornwall, Polperro en Looe
2 augustus 2006
We verhuizen naar het zuiden van Cornwall, nog geen twee uurtjes rijden, en zoeken een camping in de omgeving van de kustplaatsen Polperro en Looe. Hemelsbreed is het nog geen vijftig kilometer van Tintagel vandaan, maar het klimaatsverschil doet een grotere afstand vermoeden. Het landschap is geler, de graslanden meer verdord. De regen die wij gehad hebben, is hier niet gevallen. In het zuiden gelden de wetten van de tropische golfstroom. Zelfs de wegen zijn smaller, gekrompen door de hitte.
Het havenplaatsje Polperro is voor het autoverkeer niet toegankelijk, behalve voor de plaatselijke bevolking. De steegjes zijn namelijk in een eeuw ontstaan waarin men het niet zo breed had. Om het dorp te bezoeken kunnen toeristen gebruik maken van de grote parkeerplaats, uiteraard tegen betaling. Als we daar aankomen besluiten we een stukje verder te rijden, in de hoop een beter stekje te vinden. De doorlopende straat echter wordt donkerder en smaller en lijkt niet ergens heen te leiden. De weg begint meer verschijnselen van een doodlopende valkuil te vertonen dan dat er een camping zal opduiken.
We keren om - de regio straalt toch niet de sfeer uit om er een aantal dagen te verblijven - en rijden naar Looe, dat meteen een betere indruk achterlaat. Opvallend zijn de oude brug over de brede rivier, het weidse uitzicht over de haven en de drukke winkelstraten. Het open karakter maakt het stadje toeristisch en levendig. Hier willen we zijn, maar we zullen een eindje terug moeten, want in de stad zelf zijn geen campings.
Een groot voordeel van niet reserveren is dat je ter plekke kan kijken of de omgeving bevalt. Op de wegenkaart zijn meerdere campings te zien, maar in de praktijk zijn ze nog niet één twee drie gevonden. Wanneer plotseling na een bocht diverse bordjes met tenten en caravans opduiken, moet ik snel een beslissing nemen. Op gevoel volg ik het bordje dat mij het beste lijkt, omdat het richting zee en Looe gaat en niet al te ver van niemandsland vandaan lijkt te liggen. De weg is natuurlijk weer smal en wordt nog smaller. Heggen en bochten beperken het uitzicht, het einde komt niet in zicht. Tussen de hagen past nu precies één auto en mogelijkheden tot uitwijken zijn schaars. Als er maar geen tegenligger aankomt.
Ondertussen is er twijfel ontstaan of we wel een goede keus gemaakt hebben. Voor de vakantie hebben we namelijk op internet de campings in deze regio met elkaar vergeleken en een lijst uitgeprint. Bij één site staat een dikke min geschreven en daar rijden we nu naartoe. Die vonden we niet geschikt omdat het een caravanpark is met een zwembad en een disco, wat doorgaans een ander soort publiek trekt met mogelijk lawaaioverlast. Toch gaan we het proberen, moeten wel, want omkeren zal niet lukken.
Bezorgdheid om niks, er is geen reden om het hier niet leuk te vinden. De disco is een restaurantje met bar, het zwembad is een pooltje voor kleine kinderen. Geen overdreven lawaai dus. Het is een goed verzorgd familiebedrijf. De eigenaren zijn supervriendelijk. De zoon van de baas geeft ons een rondrit in zijn auto om de vrije plaatsen aan te wijzen, dat hebben we niet eerder meegemaakt. Het is ook de duurste camping die we in Engeland bezocht hebben, maar we hebben nu wel een disco en een zwembad ter beschikking.
Insecten zijn ook dol op rijk gevulde campings merken we tijdens het middageten. Honderden kleine vliegende keverbeestjes en een aantal grote wespen hebben het broodbeleg geroken en verstoren een rustig etentje.
We hebben een goede plaats, boven op de heuvel met uitzicht op zee. De zuidkust is ten opzicht van het wilde westen totaal anders. Opmerkelijk dat op zo’n geringe afstand de verschillen zo groot zijn. De zee is rustig, geruisloos en diepblauw, alsof we in Zuid-Europa zijn terechtgekomen.
We lopen de steile heuvel af en gaan naar de dichtstbijzijnde baai. Het strand bestaat uit rotsstenen in warmrode kleuren. Het pokdalige geribbelde rotsmassief is avontuurlijk om overheen te lopen, een uitdaging met een zekere moeilijkheidsgraad. In uitgesleten richels stroomt het water snerpend over grint, scherpe schelpen zitten vastgeplakt op het gesteente. De kunst is geen natte voeten te krijgen en niet uit te glijden over het natte zeewier. Sommige hogere rotsen moeten beklommen worden om een volgende inham te betreden. Er is niet eens een plek waar je op blote voeten de zee in kunt, zand is er niet. Als je geen waterschoenen draagt, is het zwemmen een groot probleem.
Tijd om de benen te strekken. Ik ga maar weer eens de buurt verkennen, de familie gaat terug naar de tent.
De camping ligt ongeveer in het midden van Polperro en Looe. Via het ‘Coast Path’ wandel ik uit nieuwsgierigheid eerst naar Polperro. Eerder in de auto konden we niets van het dorp zien. De route is niet vlak. Een zeer hoge, lastige heuvel is een ware kuitenbijter. Op de top aangekomen kijk ik uit over de zee, de baai en verderop onze camping. Het is echt berg en dal hier, voor een inwoner uit de lage landen, met het boek van de Himalaya in het achterhoofd.
Een drie kwartier later kijk ik uit over een dal met een pittoresk haventje. Boten liggen in de modder op de vloed te wachten. De hemel is stralend en het zonlicht verscherpt de kleuren van het plaatje. De haven met daaromheen de witte en gekleurde huisjes op de hellingen doen schilderachtig aan.
Polperro is een fotogeniek plaatsje, haast verscholen en afgesloten van het massatoerisme, waar een glimp van voorbijgegane eeuwen nog opgevangen kan worden. Het dorp bestaat uit de smalste straten die ik ooit gezien heb.
De terugweg is veel steiler dan de heenweg. Ook een andere weg, want ik heb een afslag gemist. Deze route is korter en gaat rechtstreeks over de berg: bestaat uit een hele lange steile klim en een hele lange steile afdaling.
Onderweg krijg ik een lift aangeboden van een man die ik eerder op de camping gezien heb. Hij repareerde een hek van de omheining, waardoor we even moesten wachten.
‘Ik ga toch die kant op.’
‘Nee bedankt,’ antwoord ik. ‘Ik loop liever. Dit is toch wel de goede richting?’
Ik ben maar een vreemdeling. Fijn dat er nog van die aardige mensen zijn die je herkennen en de weg wijzen.
Een paar dagen later merk ik pas dat het de campingbaas was.
Deze streek heeft vandaag toch wel een aantal records gebroken: de smalste wegen, de steilste wegen, de vriendelijkste zee, de vriendelijkste mensen, de vervelendste insecten.
3 augustus 2006
Na vannacht kan er nog een record toegevoegd worden: de hardste wind. De tent heeft niet stilgezeten, en zwiepte vervaarlijk op en neer. Het flapperende tentdoek maakte een hels kabaal. Door de onrust is van een goede nachtrust geen sprake geweest. Gelukkig had ik de haringen met veel zorg de grond in getimmerd.
Het terrein verlaten met de auto voor een dagtochtje valt nog niet mee. Eerst moeten we wachten op een hele rits badgasten dat naar de baai gaat om van deze prachtige dag te genieten. Het uitzicht over de eenpersoonsweg is ronduit slecht en ik kan niet zien wanneer de weg weer vrij is. Op goed geluk weet ik een gaatje te vinden zodat ik even opgelucht kan ademen.
In uiterste concentratie vervolg ik de weg met het voorgevoel nog meer hindernissen tegen te zullen komen. Ik voel me onwennig, alsof het de eerste rijles is. Wat te doen als er een tegenligger aankomt? En ja hoor! Ik moet zeker een paar honderd meter achteruitrijden om te kunnen uitwijken. Achteruit een heuvel op lukt niet, de trekhaak schuurt tegen de grond! Nog verder achteruit, achterliggers gaan mee achteruit, een file die de verkeerde kant opgaat. Uiteindelijk weten we het spoor te verlaten.
Voordat we naar Looe gaan, rijden we een eind verder. Een poging om een parkeerplaats te bemachtigen is namelijk mislukt, maar wat geeft het, de auto kan weer vooruit. Ik heb een asfaltbaan gevonden die breed genoeg is, waar zelfs meerdere auto’s tegelijk op kunnen rijden.
In Duloe bezichtigen we een prehistorische steencirkel, de kleinste van Cornwall. Acht witte kwartsstenen staan in een kring, als grote versteende mensen. De resten van deze nederzetting van megalietenbouwers zijn waarschijnlijk vier- tot vijfduizend jaar oud. De steencirkel ligt in een weiland en is vrij te bezichtigen.
Daarna naar Looe, voor het oog een aantrekkelijke havenplaats met het brede water vol vissersboten. Alweer een fotogeniek plaatsje, dat feitelijk uit twee gedeeltes bestaat. De rivier is de scheiding tussen Oost- en West-Looe, de brug het verbindingspunt.
We bezoeken het oostelijke deel, dat op deze zomerse hittedag een trekpleister is. Het is erg toeristisch, te druk, en de nadruk ligt op eten. Iedereen is aan het eten of staat in de rij om eten te kopen. Bijna elke zaak verkoopt eten. De ene winkel na de andere. Pasties, fish and chips afgewisseld met bakkerijen en restaurantjes. In deze smalle straten dijt Engeland uit. Geen wonder dat alles vast komt te zitten.
Het geslenter door de winkelstraten is even gezellig, maar ik ben het ook snel beu. Later in de middag, als we op de camping terugzijn, wandel ik via het ‘Coast Path’ naar West-Looe, tot aan de brug waar we vanmiddag waren. Een schitterende tocht. Heen en terug doe ik er drie uur over.
De zon schijnt op mijn kruin. Groene hellingen, blauwe zee. Voeten gaan zonder zorgen, verteren mijn gedachten tot een zorgeloze brei.
Nieuwsgierig kijk ik uit, naar wat er komt, een onbekend plaatje om de hoek, een uitzicht om op te nemen, te verteren, te vergeten.
Een uitzicht is als eten, tijdelijk, om niet te verhongeren. De aanblik is genieten, een moment van leven, stillen van de honger.
Het uitzicht is als brood, nodig voor mijn kruin.
4 augustus 2006
Toen ik vanmorgen voor twee nachten wilde bijboeken, kreeg ik weer een rondrit, nu in een jeep. De campingbaas, de man die me al eerder een lift had aangeboden, wist anders niet of ons plekje voor een ander gereserveerd was. Hier gaat men blijkbaar niet te voet, zoals op andere campings. Te steil. Hier doen ze alles met de auto, zelfs de administratie. Onze plaats was nog vrij.
We blijven, want het is hier aangenaam, ook al deed de storm anders vermoeden. Gisteravond was de wind die door het dal gierde nog steeds niet gaan liggen. Tussen de hoge heuvels stonden we precies in het trekgat, als in de pijp van een schoorsteen, en vingen de volle lading op. De tent zwiepte weer flink op en neer, terwijl het beneden op de heuvel windstil was. Er dreigde weer een slapeloze nacht, maar we hebben als roosjes geslapen. Ongemerkt is de wind weggeslopen.
We lopen deze keer met z’n allen naar Polperro. Een zware tocht voor de minder getrainde wandelaar. Inclusief slenteren door het dorp doen we er heen en terug vier uur over. Ze zijn er moe van. Ik wandel nog een stukje langs de andere kant van de kust en neem een boek mee. Op een rots met uitzicht op zee lees ik in Jamaica Inn, dat zich toepasselijk in Cornwall afspeelt.
De warmte geeft een gelukzalig gevoel. Een licht zeebriesje voorkomt oververhitting. De lucht is helder, het zicht op zee reikt tot de einder. De zon brandt van vroeg tot laat, van hoog naar laag. Terwijl de laagstaande zon in het westen achter de groene heuvels bijna ondergaat, kleurt de hemel in tinten van de regenboog. Een rosse schijn met geel en zwart, van rood en grijs. Tegelijkertijd regeert de maan boven de zee en werpt een lichte gloed op de rossige zee. Een schitterend schouwspel. Een panorama van 360 graden. Het grote licht verdwijnt en gedempt wordt het niet donker. De maan straalt als een zaklamp en speldenprikjes van sterren verlichten de witte dunne sluimerwolken. Zelfs zonder zon is er licht, maar de warmte is verdwenen.
5 augustus 2006
We parkeren de auto in West-Looe en lopen langs de rivier en brug naar Oost-Looe.
Later, tegen de avond, wandel ik vanuit de camping via het ‘Coast Path’ naar West-Looe, tot waar vanmiddag de auto stond en terug. (2uur-15min)
Mijn voeten doen pijn en af en toe schiet er een krampscheut door mijn kuiten. Ik heb al heel wat kilometers afgelegd deze vakantie. De spieren worden flink opgerekt in deze steile heuvels. Elke avond val ik binnen tien minuten in slaap. Een gezond leven. Heel de dag buiten in de zuivere zeelucht.
De paden zijn smal en lopen schuin. De onregelmatige keien, uitstekende stenen, kuilen en oneffenheden verhinderen een regelmatige cadans van de voeten. Dan is er weer een stevige heuvel met meer dan honderd treden waarbij de knieën hoog geheven dienen te worden. Boven aangekomen hijg ik nauwelijks. Met de ademhaling is niks mis mee. De pijn in mijn linkervoet voel ik constant. Door mijn houding en looptechniek gevoelsmatig te corrigeren, beeld ik me in dat ik er minder last van heb. Toch schiet er nu en dan een pijnscheut door mijn enkel.
Ach, het einde is in zicht en ik heb trek als een wolf. Het eten smaak hier voortreffelijk. Heerlijk brood en een simpele warme maaltijd smaken veel beter dan thuis. Met deze laatste verkenningstocht langs dit kustgedeelte is het tijd om morgen verder te trekken.
▲ De Dartmoor, Widecombe-in-the-moor
6 augustus 2006
We gaan naar de Dartmoor, een nationaal park in Devon. Het is een groot natuurgebied van bijna duizend vierkante kilometer, grotendeels een kale hoogvlakte met heidelandschappen en rotsformaties.
Een groot deel van dit granieten plateau ligt zeshonderd meter boven de zeespiegel, aan de randen is het er lager. In de groene dalen zijn kleine dorpen en gehuchten, voornamelijk met boeren die van de landbouw leven.
De meeste campings zijn ook daar gevestigd. De kunst is er een te vinden die niet te ver van het centrum verwijderd is, want het hoogland is toch wel het fraaiste gedeelte van de Dartmoor.
Het gebied dankt zijn naam aan de rivier ‘Dart’ en natuurlijk de ‘moor’. Mijn eerste associatie met de ‘moor’ en ook Dartmoor is te wijten aan het boek ‘The hound of the Baskervilles’ van Sir Arthur Conan Doyle, dat ik op de middelbare school in het Engels las.
Het was in de eerste klas en veel Engelse woorden kende ik nog niet. Ik moest het aandachtig lezen om er iets van te begrijpen. Hierdoor beleefde ik het boek heel intens, met meer fantasie dan anders, waardoor het nog spannender werd. De detective Sherlock Holmes en zijn assistent Dr. Watson struinden in de zware mist door ‘the moors’, de moerassen, op zoek naar de mysterieuze, angstaanjagende wolfshond.
Pas later besefte ik dat ‘moor’ geen moeras betekent, maar heide. Ze liepen door uitgestrekte heidelandschappen. De regen en mistwolken in de ‘the moors’ vertaalde ik logischerwijs in het moeras, zoals het woord ook klinkt. De mistwolken duiken inderdaad op deze hoogte regelmatig op, wat een snelle weeromslag tot gevolg kan hebben, maar moerassen heb ik niet gezien.
Toch, ondanks mijn geringe kennis van de Engelse taal toen, is het verhaal in mijn hoofd blijven hangen, al is het in de mist. Ik verlang er nu al naar om het boek nog een keer te lezen.
Er zijn maar enkele hoofdwegen die het gebied doorkruisen: van noord naar zuid, en van west naar oost. De zoektocht naar een camping is niet eenvoudig; we hebben niet het goede gevoel in het noordwestelijk deel en deels over dezelfde weg rijden we naar het oosten.
Wanneer we over de metalen roosters rijden en het daarbij behorende geluid van de autobanden klinkt, weten we echt in het beschermd natuurgebied beland te zijn. De roosters zijn de enige hindernissen voor het vee, die in het uitgestrekte landschap alle vrijheid hebben. Het grootste deel van het vee bestaat uit pony’s die direct in het oog springen, als onderdeel van het uitzicht. Zij zijn mede verantwoordelijk voor het feit dat de begroeiing laag blijft, dat de heide niet in boslandschap verandert.
De weg is onderdeel van het geheel, grijs asfalt zonder afscheidingen, zodat overstekend wild tot de mogelijkheden behoort. Er wordt dan ook niet hard gereden op deze hoofdweg. Soms rijden we stapvoets omdat pony’s in de berm staan te grazen of de weg oversteken zonder op of om te kijken. Een andere keer blijft een stel paarden stoïcijns op het wegdek staan, zodat er een plaatselijke opstopping ontstaat. Onverwachte manoeuvres hoeven overigens niet uitgehaald te worden, want mijlenver is de horizon te overzien.
Het uitzicht wekt een bijzondere sfeer op, misschien de reden dat we hier nog eens naar toe gaan. Vier jaar geleden zijn we in Ashburton geweest, en nu ligt het weer op ons pad als we het dal inrijden. Het geheugen vertoont opnieuw gaten, denkend de weg te weten komt de camping van toen niet in zicht.
We rijden verder, er zijn genoeg andere gelegenheden volgens de kaart. Maar in de praktijk weten we niet meer waar we precies zijn. Wegwijzers zijn er niet meer en aan de smalle straat met heggen komt geen einde. Als in een doolhof terechtgekomen, rijden we op goed geluk door op zoek naar een uitgang, totdat uit het niets een camping opduikt.
Widecombe-in-the-moor is het dichtstbijzijnde dorp. We hebben schijnbaar de langste weg in het dal genomen, maar wel een die teruggeleid is naar een punt dat vlakbij de hoogvlakte ligt. Een goede locatie om te voet de buurt te verkennen.
De camping is een veld langs een rivier met eenvoudige faciliteiten. De eigenaar is een eenvoudige oude boer, die in de laatste honderd jaar geen veranderingen heeft doorgevoerd. Ook de prijzen niet, zo te zien op het welkomstbord.
‘Zoek maar een plekje’, zegt hij, ‘er is plaats genoeg en betaal maar als je weggaat.’
Hij schrijft niks op, vraagt geen persoonsgegevens of kentekennummers, weet niet met hoeveel personen we zijn. Dat heeft zo ook weer zijn charmes. Hij vertrouwt de mens, die op zo’n afgelegen plek komt kamperen.
Hoezo afgelegen? Widecombe is niet ver hier vandaan en telt wel tweehonderd huizen. Ik probeer met mijn mobiel te bellen: lukt niet, geen bereik. Op de verlaten hoogvlakte, daarachter, zullen ook wel geen masten staan.
Vanaf de camping zijn de hoge heuvels al te zien. Als ik de wandelschoenen weer aan het werk heb gezet, merk ik hoe diep we in het dal liggen. Aangezien ik de omgeving niet ken, volg ik de straat om niet te verdwalen. Het voetpad door het weiland is vast korter, maar alles lijkt hier op elkaar en in de Dartmoor wil ik niet verdwalen.
In een flinke klim loop ik langs de weg naar het hoogste punt toe, een wandeling van ruim een uur. Ik ben op de hoogvlakte, om me heen zijn meerdere heuveltoppen te zien, met die typerende pieken van granieten rotsstenen. Een dergelijke heuveltop wordt een Tor genoemd.
7 augustus 2006
De hoge toppen van de Tor’s en de wandelpaden daartussen doen me aan het ‘Coast Path’ denken. Het is bewolkt en de mist veroorzaakt een lichte motregen. Net als aan zee tocht het doordat de wind over de heuvels extra snelheid krijgt. Het uitzicht is beperkt en je zou bijna vermoeden dat de zee in de directe nabijheid is. De plantengroei is hetzelfde, enkel het water heeft zich in de loop der tijd teruggetrokken.
Bij zo’n Tor liggen een hoop grijze rotsblokken, vaak met een vorm alsof ze door mensenhanden zijn vervaardigd. Sommige zijn huizenhoog, het is niet te begrijpen hoe meerdere van deze giganten bij elkaar zijn gekomen.
In alle windrichtingen zijn op deze hoogvlakte andere Tor’s te zien, altijd wel één in de nabijheid om naar toe te lopen. Ze lijken allemaal op elkaar, die kleine gehuchten van rotsblokken. Als je niet goed oplet ben je al snel de richting kwijt. Er wordt ook aangeraden om bij opkomende mist te blijven waar je bent. Zelfs bij helder weer loop je algauw de verkeerde kant op.
De streek is dunbevolkt met hier en daar een farm. In de lagere gedeeltes is het groen; de valleien vangen het regenwater op van wolken die niet over de toppen komen. Stroompjes ontspringen tussen de hoge heuvels en zwellen tot beken en rivieren. Het dal doet wat ongezellig aan, de begroeiing houdt het licht tegen. De weggetjes zijn lang en smal en afgebakend door hoge, uitspringende heggen die nodig gekortwiekt moeten worden. Er zitten doornachtige struiken tussen, voelbaar als je te voet de heg in moet duiken om een auto te laten passeren.
De wegen draaien alle richtingen op, stijgen en dalen, en zonder uitkijkpunt is het alsof je in een doolhof rijdt. Een steile klim brengt oplossing. De begroeiing verdwijnt en het uitzicht komt in de plaats. Het dal is te overzien, de beklemming verdwijnt.
Alleen hierboven voel ik me thuis, net zoals aan de zee. De openheid, de wind die geen beschutting vindt. Hier kan ik mijn vleugels strekken en opgaan in de wind. De toppen van de heuvels zijn als bergen om te beklimmen. Vanuit de hoogvlakte heb ik uitzicht over de dalen. Ik zie waar ik ben geweest, daar beneden.
Toch woont hier niemand. Het is voor niemand pertinent bewoonbaar en we zijn met z’n allen genoodzaakt ons terug te laten zakken op de veilige plaatsen, de beschutte plekken, in het onoverzichtelijke gekronkel van het doolhof, de muizengangetjes van het bestaan.
Maar als de hemel opklaart is het goed vertoeven in het dal. De sterren fonkelen, de temperatuur is behaaglijk, een houtvuurtje ruikt aangenaam; het is gezellig. Het riviertje ruist op de achtergrond. Zacht gelach stijgt op. Dit is de werkelijkheid, dit is kamperen in de vrije natuur zonder het geluid van autowegen.
8 augustus 2006
De ochtend begint met een ontspannen ontwaken. Gewekt door het zonlicht, lig ik lekker lui in mijn slaapzak van de warme stralen te genieten. De tent kan het aangename klimaat niet vasthouden. Een broeierige hitte en een volle blaas doen me opstaan.
Daarna volgt het inmiddels vertrouwde ritueel: water halen, het gasstel aansteken om koffie te maken. Er heerst een tevreden ontspannenheid, in de verte blèren schapen, vogels zingen, het riviertje klatert onophoudelijk als een eeuwig tikkende klok.
Rond het middaguur gaan we met de auto een stukje Dartmoor verkennen. Bij Postbridge is een brug uit de oudheid, gebouwd met los op elkaar gestapelde grote stenen. Een kunstwerk over een natuurschone rivier. De rivierbedding ligt bedekt met oeroude keien, de kleuren komen tot volle recht in het heldere water. Een tiental meter verderop is een gemetselde stenen brug voor het autoverkeer, die qua schoonheid niet veel van de ander onderdoet en ook niet piep meer is.
Aan de oevers van de rivier aanschouwen bewonderaars de schoonheid. Een man legt zijn impressies rondom de rivier met verf vast op het canvasdoek. Ik sla een beeld van de twee bruggen door de lens digitaal op. Het gevarieerde weidse uitzicht is een inspiratiebron voor schilders, tekenaars en vakantiefotografen.
Op de terugweg doen we Ashburton aan om boodschappen te doen. Het is een hele afdaling door nauwe wegen, bochten en smalle bruggen voor een beetje eten, maar de streek is dunbevolkt en veel mogelijkheden tot winkelen zijn er niet. Ashburton is een naargeestig dorp, de grotere plaats in de buurt, maar nog steeds afgelegen. Een beetje fatsoenlijk brood is er niet te koop, alleen voorverpakt fabrieksbrood.
Vier jaar geleden had ik hier ook dat gevoel van onbehagen. De mensen in de winkels zijn nochtans vriendelijk. Het is de rommelige uitstraling van de winkelpuien en de scheve trottoirs die een slordige indruk achterlaten. De wegen zijn net zo chaotisch en steil waardoor auto’s met een hoop lawaai roetwolken achterlaten. Vreemd, hoe een omgeving je stemming kan beïnvloeden.
De Dartmoor, het is een geweldig interessante omgeving, maar ook mystiek en verraderlijk. Zoals al die heggen langs de weg: ze zijn liefgroen, als je er te dicht bijkomt, voel je de gemene stekels. Waarom verandert de open ruimte in die vernauwende wegen? Welke kant je ook opgaat, langzaam verdwijnt een gevoel van richting. Een opgewekt gevoel kan zo neerslaan in de mist en je omlaag trekken in een depressief moeras: het gevaar van de moor, verborgen in de hei.
Toen mijn gemoedstoestand beneden peil dreigde te zakken ging ik wandelen.
Het gevaar van de moor
Het wandelpad gaat door heide en weilanden, omheinde percelen afgescheiden door ijzeren hekken. De palen, met daarop pijlvormige bordjes waarop een wandelroute is aangegeven, staan los in de grond. De wegbewijzering is nogal oud en door de half vergane letters in het verrotte hout is de eindbestemming onduidelijk geworden. De pijl wijst nu in de richting van een vermoedelijke doorgang zichtbaar aan de overkant, aan het eind van dit weiland. Ik loop erheen, ook al is er geen spoor van platgetrapt gras te bekennen. Hoe lang is het geleden dat hier iemand is geweest?
Bij een groot hek aangekomen, afgesloten met een zwaar kettingslot, zie ik door het gaas een volgend beschut weiland liggen, met heggen en muurtjes omgeven. Een wegwijzer zie ik echter niet meer, zeker weggewaaid of vergaan. Het maakt ook niet uit waar ik heen ga. Ik ben hier om de omgeving te ontdekken en niet om de snelste weg te vinden.
Ik klim over het hek. Vermoedelijk is dit de kortste weg naar het dorp Widecombe. De ondergrond is onregelmatig en drassig, een maanlandschap met kraters en kuilen. Wat is dit? Geheel in gedachte is mijn blik nu naar mijn voeten gericht om in het hoogstaande gras de opduikende modderpoelen te ontwijken. De gevaarlijke moor? Drijfzand? Nee, het zijn grote plakkaten koeienvlaai waar je beter niet in kan stappen.
Weer opkijkend, zie ik ineens op korte afstand de daders staan: een kudde stevige dikbillen. Zeven enorme logge koppen staren me aan, alsof ze voor het eerst een mens zien. De koeien zijn zo dicht bij me dat het vreemd is dat ik ze niet eerder heb opgemerkt. Ze kijken dreigend, alsof ze ieder moment op me af kunnen stormen. Ik vertrouw het niet helemaal. Ach, het zijn maar koeien, die doen toch geen vlieg kwaad?
Maar ineens, met het oog op gevaar, beginnen mijn hersens op volle toeren te werken. In een flits herinner ik me iets en vliegensvlug trek ik mijn felrode T-shirt uit: misschien zijn het wel stieren. Met de rode lap achter mijn blote rug houdend, sus ik mezelf: een openbaar wandelpad kan toch niet gevaarlijk zijn?
Ik passeer de dikbillen die me op gepaste afstand blijven nakijken. Roerloos blijven ze staan, het grazen en herkauwen even vergetend. Even verderop kom ik een ander groot hek tegen. Pas als ik eroverheen geklommen ben, doe ik mijn T-shirt aan.
Al dat moeilijk te nemen hekwerk is niet echt praktisch op een wandelpad! In het volgend perceel kan ik geen doorgang of bordje ontdekken. Het spoor loopt dood. Er zit niets anders op dan terug te gaan, een andere weg is er niet.
Wanneer ik bij het hek aankom, staan daar de zeven runderen, geduldig naast elkaar aan de andere kant van het gaas, pal tegen het ijzeren frame van de afscheiding.
“Als ik er door wil, moet er toch minstens één aan de kant gaan. Jullie voelen je wel sterk hè, met z’n zevenen tegen één. Of is het dat rood wat jullie aantrekt?”
Nogmaals trek ik mijn shirt uit en klim zelfverzekerd over het hek. Ik ga er doorheen, op hoop van zegen. Het zijn wel dikbillen, maar hoorns kan ik niet ontdekken. Van zoveel brutaliteit stuiven ze uiteen, zodat ik onbekommerd via het vorige hek het weiland kan verlaten.
Dan pas zie ik een beetje verder een wegwijzer staan, half verscholen achter een boom. Er gaat een lichtje bij me branden. Dat bordje heb ik eerder gemist. Het werkelijke pad gaat hier langs, door het aangrenzende weiland. Een kudde schapen is er rustig aan het grazen, niet op of om kijkend, gewend aan de regelmatig voorbijkomende tweevoeter. Het gras is kort, er zijn geen moerassen, zelfs geen moor. Ik ben dus ongemerkt van het gangbare pad geweken, en heb me op gevaarlijk terrein begeven. Zo zie je maar: het gevaar van de moor loert om de hoek.
Veilig terug op de camping heb ik nog steeds het beeld van die koeien voor ogen. Kolossale beesten die me dom nieuwsgierig aankijken. Ik zal het niet snel vergeten, wetende dat ze in soort niet veel afwijken van degene die in Pamplona door de straten rennen.
▲ Folkestone, Capel-le-Ferne
9 augustus 2006
Vandaag moeten we vijfhonderd kilometer rijden om in de buurt van Dover te komen. Gisteren lagen we vroeg in bed onder invloed van de Dartmoor. We hadden problemen met het gastoestel waardoor we niet warm gegeten hebben. En zoals deze morgen hebben we ook geen koffie gedronken. Het laatste brood is oud en smerig. Alles bij elkaar opgeteld: geen fijne brandstof om op reis te gaan. Maar ja, dat hoort bij avontuurlijk kamperen.
De prijs van het overnachten maakt veel goed: zeven pond. Drie nachten hebben we hier gestaan tegen de prijs van één op de andere campings. De goedgezinde boer met zijn gezonde, rode wangen leeft vast zonder zorgen. Aan het huis te zien en de gronden is hij rijk genoeg. Hij houdt geen ingewikkelde registratie bij en hanteert geen woekerprijzen. Voor een habbekrats kan je bij hem zelfgekweekte groentes kopen, waarvan de afmetingen soms anders zijn dan we gewend zijn: reuzen van courgettes en piepkleine komkommers met stekels – als was het een kruising met een cactus. De smaak is vele malen sterker dan die uit de winkel, de schil stugger.
We zeggen zelf hoeveel nachten we zijn geweest en met hoeveel personen. Het is gemakkelijk om de zaak te bedonderen, maar wie weet kom je dan terecht in een vloek van de Dartmoor of verdrink je later verdwaald in de mist onder toezicht van dampend snuivende koeien in een moor en hoor je angstig in je dromen het gejoel van the Hound of the Baskervilles.
Het is nog geen tien uur of we zijn al ingepakt. We verlaten een gebied van tegenstellingen, van uitersten, hoe dan ook een oord dat op het gemoed inwerkt. Van vreugde tot neerslachtigheid, van pieken en dalen. Alle aspecten van het leven zijn hier vertegenwoordigd, meer dan elders. Het is niet prettig dat emoties regeren, maar eenmaal losgelaten geeft dat energie. De vakantie loopt ten einde en heeft ook lang geduurd. Bijna drie weken kamperen met z’n vieren in een tent is een niet alledaagse klus.
De radio heeft de CD met vertrouwde muziek ingeslikt en iedereen kan ervan genieten. Mijn hoofd is een beetje zwaar door het ontbreken van cafeïne. Een tussenstop met koffie en een mars geeft weer genoeg energie. De laatste mist van de moor trekt op.
Gehinderd door een file komen we om vijf uur aan in Folkestone, Capel-le-Ferne, op een camping waar we al twee keer eerder zijn geweest. De veerdienst is hier namelijk vlakbij, zodat we niet het risico lopen door een file de boot te missen.
De stemming onder de campinggasten is vrolijk, zo dicht bij de haven. Voor de een is de vakantie net begonnen, de ander is uitgelaten om weer naar huis te mogen varen. Naast ons staan Engelsen, een opa en kleindochter, die, zeggen ze, al twee uur bezig zijn met het opzetten van hun tent. Tegenover ons staan Nederlanders, de man heeft het tafereel met een biertje bekeken en zegt in het Engels tegen de Britten:
“Let maar op, dat zijn Nederlanders, die weten hoe je een tent moet opzetten. Daar kan je nog iets van leren.”
Wij zijn ondertussen op elkaar ingespeeld en zetten voor de vijfde keer in deze vakantie onze tent op. Binnen een half uur staat de tent, inclusief haringen; zijn de spullen uitgepakt en alle luchtbedden opgepompt. Als we water gaan halen zijn de buren nog bezig met het oppompen van een luchtbed. Ja, sommige Nederlanders hebben een vooruitziende blik.
10 augustus 2006
Het einde komt in zicht, niet alles kan eeuwig duren. Zelfs aan het goede weer lijkt een eind te komen. De nacht was behoorlijk koud, weer even wennen na die tropenweken.
We hebben slecht geslapen en onverwacht laat nog bezoek gehad. Een egel was de tent binnengeslopen. Op zoek naar etenswaar maakte het beest met zijn geschuifel op het zeil flink lawaai. We hebben hem weggestuurd, maar toen we bijna sliepen was hij er weer. Het ritueel herhaalde zich nog een paar keer. Toen ik eindelijk in slaap was gevallen, schrok ik wakker omdat hij vlak langs mijn hoofd aan de buitenkant van de binnentent tegen het luchtbed schuurde. Een geluk dat het niet leeggelopen is.
De laatste keer ontwaken in de buitenlucht. Nog eenmaal alle spullen inpakken. De voorraden zijn bijna allemaal op, we krijgen steeds meer ruimte in de auto. Bij een supermarkt en tankstation worden de laatste ponden opgemaakt. En dan in Dover wachten totdat we de boot opkunnen.
Op de radio horen we dat er bij de douanes een verhoogde beveiliging is wegens terroristische dreiging. Een poging tot saboteren van het vliegverkeer is vannacht verijdeld en daarmee een aanslag en een hoop bloedvergieten voorkomen.
Ook bij de veerboten staan militairen met machinegeweren te posten. De douane is extra alert en haalt steekproefsgewijs auto’s naar de kant voor onderzoek.
Ook wij, brave vakantiegangers, worden uitgekozen. Een strenge, maar correcte Engelsman ondervraagt mij vriendelijk. Hij weet ook wel dat we geen kwaad doen.
‘Of alle spullen in deze auto ons toebehoren en of we wapens tussen de bagage hebben?’
Nu heeft mijn zoon in Tintagel een groot zwaard gekocht, dat achterin verpakt in een doos onder het achterraam ligt, slechts afgedekt door enkele jassen. Het is dan wel een sierzwaard en ongevaarlijk, maar toch… Het is zwaar en van ijzer, kwaadschiks kan je er iemand mee verwonden. Als in een vliegtuig een nagelschaartje al verboden is, of een pen…
Met een stalen gezicht antwoord ik dat alles van ons is en dat we geen wapens bijhebben. Een zucht van opluchting ontsnapt wanneer we de boot oprijden. Als de vraag aan mijn vrouw was gesteld, hadden we waarschijnlijk alles moeten uitladen, omdat haar zenuwachtige trekjes om de mond gevaarlijk wapentuig deden vermoeden.
Het inschepen duurt veel langer dan gewoonlijk. De wagens worden in het ruim van het schip op elkaar gestouwd, met maar enkele decimeters tussenruimte. De omroeper meldt dat je persoonlijke spullen niet in de auto mag achterlaten. We kunnen toch niet heel de inhoud met kampeerspullen meenemen naar het dek? Zijn er dan toch terroristen aan boord? Elke boodschap klinkt nu dreigend.
We hebben haast geen nieuws uit het buitenland gehoord en nu worden we hier mee geconfronteerd. Terug naar het harde vasteland. Wat zal er nog meer gebeurd zijn? Het lijkt wel of we maanden op vakantie zijn geweest, terwijl drie weken van werk voorbijvliegen, waarbij je niet kan bedenken wat er gebeurd is. Er moet veel veranderd zijn, denk je. In korte tijd kan wel eens iets veel veranderen. Er heerst altijd de angst dat het noodlot heeft toegeslagen en onherstelbare schade heeft aangericht.
De overtocht gaat als gebruikelijk, lijnrecht naar Calais dat we bij vertrek al zagen liggen. De zee is niet zo rustig meer en het weer is somber. Het druilt nog net niet. Nee, het warme Engelse weer dat profiteert van de warme golfstroom is hier verdwenen.
De mensen staan bij de trappen te wachten totdat de deuren naar het ruim opengaan. Onze auto staat op de bovenste verdieping, bijna tegen het plafond aan. Als we er aankomen, staat er een groep mensen bij onze auto te wachten. Onfatsoenlijk leunen ze ertegen. Bij een andere gaat een alarm af. Ze mogen nog niet in de wagens totdat beneden iedereen weg is gereden. Dan daarna zakt er een heel plateau met auto’s schuin naar beneden. Eén auto staat niet op de handrem en botst tegen zijn voorganger. Het is allemaal chaotisch en ik ben blij als we het land oprijden. Gelukkig, zonder schade. Het is telkens een beproeving om de klus van vele kilometers links rijden heelhuids te klaren.
Nu kunnen we de radiozenders afstemmen op Nederlandstalig nieuws, maar helaas, alles is nog in het Frans. Als we de grens over zijn, horen we het Belgisch nieuwsbericht. Het gaat over de vliegproblemen in Engeland, verder is er niks bijzonders te melden. Ja, het weerbericht, dat de voorspellingen niet verbeteren. En de verkeersinformatie: extra druk op de weg doordat het vliegverkeer is weggevallen en in plaats daarvan men massaal met de auto is gegaan, door de tunnel of met de boot. Het is inderdaad druk op de weg.
De lucht is grauw en in de verte regent het uit diepzwarte wolken. Even later vallen de zware druppels op ons dak, als we stilstaan in de file. Vier rijen dik met vracht- en vakantieverkeer. De dikke roetwolken herinneren me aan het vasteland, met fabrieksgebouwen en het woon-werkverkeer dat elke dag op en neer gaat. De schone lucht is verdwenen, de vakantie is ten einde. Het thuisland is in aantocht. We rijden het doolhof in, volgen het spoor dat niet te vermijden is en gaan terug naar daar waar niets te vinden is.
Voor tekst met foto's zie oude site: