Ik vroeg me af waar ik me bevond
Verwonderd liep ik langzaam door
en keek nieuwsgierig alom in ’t rond
Toen ik op een bruggetje even stilstond
zag ik onder me een vriendelijk riviertje
dat onstuimig op zoek leek naar een pleziertje
wat ik, gezien het mooie weer, wel gezond vond
Het kronkelde zich door glooiend groen
Ik volgde het in zijn golvend bewegen
via een zandpad dat er naast was gelegen
en wist wat ik de rest van de dag wilde doen
Genieten natuurlijk van de schone natuur
waar vermolmde olmen vooroverbogen
en zich aan het heldere water volzogen
Ik snoof diep op, alles geurde heerlijk puur
Ik keek op naar kruinen van hoge populieren
Ze fluisterden me ruisend iets vriendelijks toe
Het klonk bekend in de oren, zoiets als...houdoe
Een stevige bries liet ze zwaaien en zwieren
Ik wrong me door het vrolijk wuivend riet
en terwijl mijn enkels weg in de modder zakte
keek ik plots over een glinsterende watervlakte
Het zonlicht streelde haar; mooier kon haast niet
Het was daar waar ik een boomschuit ontdekte
Halmen kriebelden me, wenkten en riepen me toe:
‘Ga naar de overkant’ en weer zoiets als… houdoe
Ik peddelde heen en hoopte vurig dat het bootje niet lekte
Ik meerde het schuitje aan een houten steigertje
en kroop glibberend tegen de hoge wal omhoog
Ik werd begroet met een vriendelijke knipoog
van een onverschrokken jong blauw reigertje
Achter de wal lag plots voor me het verre verleden
Hutten van leem en riet uit de prehistorische tijd
Droomde ik of was wat ik nu zag werkelijkheid?
Bevond ik me nog wel in het land van heden?
Een man in berenvel kwam naar me toe
In zijn knuist een pul gevuld met gerstenat
“Hier”, zei hij “het wordt tijd dat ge er ook ene vat
Proost! Op oewe gezondheid enne… houdoe.”
Toen drong het pas tot me door waar ik was
En nog wel dicht bij huis; niet te geloven!
Ik bevond me in het Genneper Park van Eindhoven
En nergens groener dan hier was het groene gras
Frans van Hoof