Op een gegeven moment besloot ik mijn rookervaringen op te gaan schrijven. Enerzijds wilde ik ermee ophouden, anderzijds was ik eraan verknocht. Zoals de slinger van een klok heen en weer zwengelde, zo pendelde ik tussen ‘ik wil roken’ en ‘ik wil niet roken’. Tik tak tik tak… wel niet wel niet…
De slingerbeweging volgde een vaste koers en was niet uit zijn baan te brengen, hoe ik ook verlangde naar de gulden middenweg, de klepel bleef nooit stil hangen in één van die twee richtingen, de zwaartekracht liet dat niet toe. Stilstand op een hellend vlak was onmogelijk, de rook kon alleen ontsnappen als de slinger roerloos in de diepte van het middelpunt hing, wat pas bereikt kon worden als de klok wekenlang zou stilstaan.
Als ik het roken spuugzat was, wond ik de klok niet op en zette de slinger handmatig stil, maar geheel onbeweeglijk bleef hij niet hangen. Fel tegensputterend schommelde hij na om vervolgens in stille afwachting de aandacht op te gaan eisen. Al snel miste ik de ritmische geluiden van de bewegingen, de gezelligheid van de gongslagen, het regelmatig terugkerende gezang van de koekoek. De afwezigheid van het getik voelde aan als een leegte in de tijd. Ook al stonden de wijzers stil, telkens keek ik hoe laat het was.
Het leek wel of een programma in mijn hersenen synchroon liep met die slingerbeweging, dat door de stilstand het biologische ritme van de innerlijke klok verstoord werd. Onopgewonden stapelden de ontberingen zich in mijn hoofd op. Het zwaartepunt verschoof onheilspellend naar wankel evenwicht en ik dreigde samen met de klok voorover te vallen. Het leven was zwaarder geworden, voeten stonden onvast op de wiebelige ondergrond, donkere wolken verduisterden het licht en een onweer was op komst. Een klein duwtje zou genoeg zijn, uit balans gebracht kon de verstopte koekoek onverwachts het deurtje openen.
Ongedurig van onzekerheid kon ik het nooit tot het absolute rustpunt volhouden, de sleutel van de klok was een makkelijk te nemen hindernis die de slinger in beweging kon krijgen. Een bliksemschicht, een vuurtje, een trek, de wolken ontlaadden, de lucht klaarde op. Het leven was lichter geworden, maar een wolkendek, waar de zonnestralen nauwelijks doorheen konden, beroofde de kans op een heldere dag. De opwinding bracht roet in het eten en met het spannen van de veer begon het uurwerk te tikken, de slinger verdeelde de lasten en de lusten. Als een stuntelaar op een evenwichtsbalk balanceerde ik tussen staan of vallen, roken of niet roken, een waaghalzerij op de gezondheid, een gevaarlijk spel op leven en dood. Diep van binnen verlangde ik dat de slinger van mijn inwendige klok zich evenwichtig bewoog, regelmatig met af en toe één sigaretje zonder verdere hunkering, zonder enig gevaar. De koekoek meldde zich echter luidruchtig om de haverklap, schelde herhaald vervelend dat hij honger had; het monstertje diende gevoed te worden om het stil te krijgen.
Af en toe één sigaretje bleek niet te kunnen. Een klein beetje genieten had het versterkende effect van een hefboom dat een kettingreactie teweegbracht; een sleutel dat een motor liet starten, een vonk die aanzette tot het zuigen van cilinders, gassen die naar de longen werden gezogen en ten slotte gierende banden die wegstoven. Ik was deelgenoot geworden van een zelfregulerend proces dat zonder het op te winden zich gestaag voortbewoog.
De klok volgde in de tijd een neerwaartse cirkelende beweging en begon meer en meer te beieren, steeds duidelijker hoorbaar. Een kleine tijdbom die niet te temmen leek, maar wel voortdurend vervaarlijk tikte. Een tweestrijd die immer voortduurde, een duel tussen haat en liefde, waarbij de één niet zonder de ander kon.
Nicotine is de voornaamste oorzaak van rookverslaving. Nicotine laat je hersenen knorren en zet het wekkertje in werking, de koekoek die elk uur alarm slaat, laat zich ook op het halve uur horen. Je zet de wekker uit door het toedienen van een nicotineshot, het middel om even orde en rust in de bovenkamer te brengen. Het lijkt een bevrijding, maar even later begint de klok weer te knorren en te rinkelen. Wat een opluchting leek, was in feite hetzelfde als het luchten in een gevangenis; een gevangene die even zijn cel uit mag, maar daarmee nog geen vrijheid heeft. Een gevangenis waaruit ik wilde ontsnappen, uit het doolhof op zoek naar een weg van vrijheid zonder verslaving.
Meerdere stoppogingen had ik reeds ondernomen, maar alle zonder succes. Blijkbaar was het rookprobleem te gecompliceerd om er zomaar mee op te houden; de wortels waren de diepte ingegroeid en niet aan de oppervlakte gebleven. Een pleister op de wond hielp niet meer, een operatie zou wellicht nodig zijn om het euvel te verhelpen. Verankerd met de wortels van mijn bestaan zat het probleem diep onder de huid vastgegroeid aan het bot, stromend in het bloed was het doorgedrongen tot het beendermerg, en via het ruggenmerg omhooggewerkt, beheerste het de opperste regionen. Verweven met zenuwen en hersencellen was een langdurige onthouding elke keer mislukt, zonder dit medicijn werkte het brein niet optimaal. De oorsprong van het probleem zat tussen de oren, als een chirurg moest ik eens diep gaan graven om de oorspronkelijke wortels bloot te leggen.
Ik besefte dat ik een verslaafde was, de sigaret week nooit langdurig van mijn lippen. Ook al zei ik de sigaret vaarwel, gooide een half pakje in de afvalbak en zweerde nooit meer opnieuw te beginnen: het duurde nooit lang of ik had weer verse rookwaar gekocht. Het was te lekker om mezelf te kwellen. Bovendien was ik jong en gezond, ik had nergens last van en vervolgde trouw de ingewortelde gewoonte. Ogenschijnlijk probleemloos stoomde ik er weer maandenlang op los, zonder me druk te maken over de mogelijke gevolgen, dat het ongezond was wist ik goed genoeg. Het verstand had ik op nul gezet, maar lichamelijk voelde ik dat het slecht voor me was.
Ik voelde een grote behoefte om actief te zijn in de gezonde buitenlucht, om mijn longen te zuiveren. Ik sportte veel, ging hardlopen en fietsen en had een betere conditie dan menig niet-roker. Maar hoe ouder ik werd, des te meer tijd had ik nodig om de rotzooi in mijn longen kwijt te raken. Het leek wel of ik helemaal geen conditie meer opbouwde, dat ik enkel nog de schade probeerde te herstellen.
Ik moest toch zonder dat stokje kunnen? Ik kon die gewoonte van telkenmale inhaleren toch afleren? Onbewust had ik er genoeg van, ik voelde dat het onnatuurlijk was, dat het nooit een vertrouwde gewoonte zou worden. Het hoorde niet bij mij, het was niet mijn lied dat ik zong. Het was geïmiteerd en de tekst die ik niet geschreven had, kon me niet meer bekoren.
Verwoede pogingen ten spijt, het wilde niet lukken definitief het rokende koordje te doven. Diep van binnen wilde ik misschien niet ‘definitief’ stoppen. Definitief, dat was zo onomkeerbaar, geen weg terug, het klonk als het einde. Ergens in mijn achterhoofd wilde ik een achterdeurtje openhouden, zodat ik ten alle tijden het vertrouwde huis in kon vluchten als het nodig mocht zijn. Ik wilde gewoon ermee ophouden, maar niet dat ramen en deuren met zware rolluiken gebarricadeerd werden. Een klein deurtje kon toch wel openblijven?
Ook beter geplande stoppogingen mislukten keer op keer, ik balanceerde op een weegschaal van wél en niet roken, een balans die nimmer in evenwicht was. Het roken was vastgegroeid met mijn kern, verweven met de fijnste cellen van mijn lichaam. De sigaret had mijn hersenen gespoeld met haar chemische stoffen en zonder deze kon ik niet meer operationeel functioneren. Niet alleen de fysieke inwerking op het lichaam was bepalend, door de tijd was ik ook psychisch afhankelijk geworden van díe sigaret. Vastgeroeste patronen van handelingen vormden diepe sporen die niet één twee drie meer uit te wissen waren. Aangeleerd gedrag om te roken bij de koffie, bij een biertje, of op het werk stond vast in het geheugen gegrift. Ik zoog instinctief met volle teugen aan de met zorg gedraaide peuken. Met gemak werden gemoedstoestanden als verveling, spanning, verdriet of een rothumeur weggezogen; haast gedachteloos verscholen minder aangename emoties zich achter een mistig rookgordijn. De sigaret blies de ellende voor even weg, de leegte werd opgevuld met slierten van blauwe rook.
Heel het leven, alle dagelijkse handelingen waren verweven met die dominante sigaret. Als ik na een tijdje weer eens dacht gestopt te zijn, leek heel het leven ongezellig en zinloos, was ik eenzaam en ongedurig, verdwaald in een doolhof waar ik de weg niet wist; alleen het deurtje wist ik te vinden. Door het achterdeurtje te betreden was de schaal met rook overgeheld en weer het zwaarste gewicht op de balans geworden.