De asfaltweg op, de zon is heet.
De trappen af, naar de baai.
Op het zwarte strand, een parasol
waar nog schaduw is.
In zee zwem ik over grote golven
tot de laatste gele baken,
waar schuim wild vlokt,
waar het op zwarte rotsen kolkt.
Terug ga ik, kruip naar land,
wordt teruggegooid in zee.
Waar hoor ik thuis?
Landdier, vis of reptiel?
Opdrogen in het zwarte zand
onder de parasol,
waar schaduw weggelopen is.
Tussen de stenen, hagedissen,
gevangen op het eiland;
zij die de zee niet missen.
Veel en groot vertonen zij zich
in spleten en op rotsen.
Er zijn er die een staart missen,
vreemder nog dat sommigen
bij mensen naar eten vissen.
Er zijn ook poelen
waar halve landdieren krioelen.
Of zijn het halve zeedieren
of toch ook reptielen?
Die achter mijn oren krabben.
Waar je ook kijkt,
waar het zeewater gevangen is,
bewegen ze.
Er zijn zwarten, er zijn roden.
Zijn het krabben of kreeften?
Het zijn krabben en krabben.
Een krab zette zijn scharen
in een staart van een hagedis.
De staart viel af
en kronkelde naar zee.
De staart van de hagedis
werd een vis en schaarde
zich onder de zeedieren.
De hagedis kreeg jeuk
aan zijn staart
die weg was.
Een waar gemis
om zo zonder staart
over land te kruipen,
met vlagen kreeg hij zin
om aan zijn kont te krabben.
Zo’n beet is
een kleine hindernis
voor een hagedis.
Met een rotvaart
groeit er een nieuwe staart.
Het kan niet missen.
De natuur van La Palma
een Canarisch eiland
van krabben en hagedissen.
Harrie van Hoof
Foto Har (juli 2018)