Toen het zwarte zijden kleed
dat glom in ’t avondduister
van je naakte schouders gleed
zag ik je blanke luister...
Ik hoorde zoet gefluister,
toen ik me in mijn lippen beet,
en toen in wellust gloeiend heet
mijn hartstocht werd een kluister...
Maar ik kuste koel jouw mond,
en ik knielde op de grond
voor je naakte schoonheid neder...
En heel zwijgend en heel teder
gaf ik je bescherming weder
van het kleed, dat ik daar vond...
Henri van Hoof