Het oergebied vertoonde een doodse aanblik. Kale bomen her en der verspreid, enkele nog fier recht overeind, droegen de tekenen van een bewogen leven. De meeste waren scheef en vervormd door de invloeden van het bestaan, de andere krachteloos, gevallen en opgevangen door hun soortgenoten. Lege plekken verraadden een eens uitgestrekt bosgebied. De bodem was nog bezaaid met dor sprokkelhout, half vergaan tussen de verrotte bladeren. De lucht was grauw en koud zonder enig teken van leven. Alles leek uitgestorven, levenloos en stil, alsof een atoombom het eind der tijden had bewerkstelligd.
In tegenstelling tot het oergebied gaf het schijngebied een heel ander beeld. De bodem was overwoekerd met gestructureerde asfaltbanen en betonblokken in allerlei vormen en kleuren. Het leven tussen steen en blik dijde in de wereld flink uit, in een constant verwarmd en verlicht klimaat. In de schijnwereld leidde men een luxe en druk bestaan. Er heerste een werklustige bedrijvigheid van produceren, consumeren en verkoop van goederen. Het leven stond in het teken van verplaatsen van dood materiaal. De tijd raasde in een ijltempo voort, men jakkerde steeds sneller en sneller door het leven naarmate de minuten verstreken. Alles leek te leven, snel en bewegend, als een niet te stoppen rattenplaag.
Het schijngebied had zijn grondstoffen gedolven in het oergebied totdat deze bijna uitgeput was. Gigantische oerbossen werden gekapt, de bodem geplunderd en olie verdween als gas in de lucht. Het oergebied was flink geslonken en ten dode opgeschreven, zo leek het, en daardoor kwam nu ook de schijnwereld in doodsgevaar.
Het schijngebied begon daarbij te verouderen en zorgen omringden de onbenulligheden in deze wereld. Men was niet meer tevreden en zocht naar de zin van het leven. Het nut van de aanwezigheid van het oergebied begon tot hen door te dringen. Men besefte dat het supersnelle leven niet eeuwig kon blijven voortduren en dat ze de oerkrachten van het oergebied nodig hadden. De angst voor een schijndood begon te leven en men verlangde naar een zuivere wereld waarin echt geleefd werd.
Door een onbekende kracht leek het of in de gehele wereld een andere wind ging waaien. Het oergebied en de schijnwereld kwamen dichter bij elkaar, de mist tussen hen begon op te trekken. Het schijngebied had het uiterste punt bereikt en was rijp voor de terugkeer naar de oerelementen. De schijnwereld zag nu in de oerwereld hoe dood en leven met elkaar verbonden waren en niet zonder elkaar konden bestaan, dat ze elkaar opvolgden in een nimmer stoppend proces. Dood en leven, die niet tegelijk geboren werden of stierven, maar naast elkaar voortleefden zonder dat ze elkaar konden missen. Het oergebied en schijnwereld begonnen langzaam samen te smelten om leven en dood in harmonie te beleven. Een wereld waarin niets verloren ging, enkel de vorm veranderde keer op keer.
Langzaam aan ontwaken verborgen krachten in het oergebied. Zonnestralen ontdooien de oersoep met in haar nog alle levensbronnen aanwezig. Het pasgeboren licht heeft het grauwe beeld van weleer weggevaagd en ingeruild voor een blauwe hemel met de eerste tekenen van leven. Vogels beginnen als eerste vrolijk te fluiten en te kwetteren. Uit doodgewaande bomen ontspruiten groene scheuten, knoppen beginnen onopgemerkt te groeien en vormen prille bladeren. Het oergebied laat heerlijke geuren los en lijkt geheel hersteld om tot bloei te komen. Het leven begint weer echt te leven zoals het ooit eenmaal bedoeld was.
Rustig bouwt het oergebied voort in het leven, elke dag wordt er een steen gelegd. Er heerst bedrijvigheid in een aangenaam tempo. De schijnwereld volgt de wederopstanding van het oergebied op gepaste afstand. Jonge bomen wroeten met hun wortels in de aarde en vullen spontaan de open ruimtes. Oudere bomen nemen in omvang toe en genieten van de vruchten die hun voortbestaan behoeden. Ondertussen is er volop bedrijvigheid onder de vogels. Met vrolijk gezang slepen ze met gevallen takjes om een degelijk nestje te bouwen. Eieren worden gelegd, en later kwekken de gevleugelde jongen tussen het dik gebladerd loofbos. Met ijverige drang worden de bekjes gevoerd en de jongen opgevoed om zelfstandig door het leven te kunnen gaan. Met aangeboren instinct waken ze voor de dood, die onvermijdelijk op de loer ligt, om te kunnen leven, voortplanten, zodat de soort blijft voortleven.
De zon is niet zo krachtig meer en de bewolking neemt toe. Het oergebied is tot volle wasdom gekomen en toont nu sporen van verval. De vruchten zijn rijp en vallen gekwetst op de grond. Andere tijden breken aan en voorspellen weinig goeds. De herfstgekleurde bladeren worden door stormen van hun geboorteplaats gescheiden. Langzaam aan worden de bomen kaler en kaler, de bodem raakt bezaaid met verrot gebladerte. Hevige winden rukken de zwakste bomen omver, anderen staan scheef en troosteloos. Het leven begint langzaam dood te gaan, komt tot rust, om later weer geboren te worden.