Als een bloem, heel zwart en slank
uit de ruwe plank
van het toneel
opgegroeid in een koele nacht
zo staat hij daar.
Hij heft de armen zacht
als bidt hij om de zilveren klank
van zingende violen.
Het stokje tikt kort en droog
smekend vraagt zijn oog
de stilte af.
Dan gooit hij breed twee armen uit
op zijn bevel
klinkt lieflijk een geluid
en het zingt jubelend omhoog
tot een rijk Adagio!
Klankenregen, loom en zacht,
melodieënpracht…
vol harmonie.
De zwart bloem wiegt heen en weer
Adagio!
Het valt verkwikkend neer
dan druppelt als na koele nacht
het tuimelend Staccato!
Bonte stuiters van een kind
als een wervelwind
vol razernij.
De zwarte bloem staat hoog en wijst
het Staccato!
terwijl hij tevens eist
Adagio! en warmte vindt
van de zon der symphonie…
Verheerlijk glanst zijn gezicht
in het volle licht
van het toneel.
Het ranke lichaam schijnt gegroeid
en door golven
van klanken zacht besproeid
Lenig opgericht bewegend
naar een finale zwevend…
Ik verwacht een machtig slot
huldigend de God
van klank en toon.
Als een zee ebt en deint het lied...
Ik hoor een fluisterend akkoord...
meer niet.
Applaus verdringt de klank
de dirigent tot loon...
Hij buigt zich diep...uit dank!
Henri van Hoof, geschreven in 1946