Op weg naar de top
Wales, de uitzondering in het rijtje Engeland, die niet mag ontbreken. Het is ook onderdeel van Groot-Brittannië en de heen- en terugreis was niet veel anders dan andere jaren. Wales ligt ten noorden van het zuidwestelijke Cornwall en Exmoor, grenzend aan de Ierse Zee en Engeland. Na opnieuw de Noordzee overgestoken te zijn volgden we de vertrouwde Engelse wegen om in Wales te komen.
Zoals de eerste vakantie in Engeland heb ik ook het verblijf in Wales moeten reconstrueren. In mijn dagboek kwam ik niet verder dan anderhalve bladzijde met een zeer beknopt relaas van brandstofverbruik, kilometerstanden, plaatsnamen en details van sportgegevens. Hier is uit af te leiden: dat we een nieuwe auto hadden, waarvan we het benzineverbruik niet kenden; dat ik in de vakantie doorging met de training voor de halve marathon en dat ondanks ik geen zin had om te schrijven toch enkele aanknopingspunten wist op te tekenen.
Juli 2005
▲ Brecon Beacons, Cwmcarn
De auto voldeed goed. Prima zelfs. Meer ruimte, meer luxe, een airco en een ingebouwde mp3-speler, waarin één voorgeprepareerde cd urenlang onafgebroken verschillende nummers ten gehore bracht, genoeg voor heel de heenreis.
We waren heel vroeg opgestaan en de reis ging voorspoedig. Tot de grens van Wales hadden we alleen maar snelweg gehad, zonder last te hebben van opstoppingen. Totaal hadden we 715 kilometer gereden toen we in Cwmcarn, niet ver over de grens, op de camping aankwamen. We zaten in de Brecon Beacons, het heuvellandschap dat we altijd zagen liggen als we in de Exmoor waren.
Ook al had ik er een actieve dag opzitten, vroeg opgestaan, een eind gereden en de tent opgezet: ik wilde de benen strekken. Daarbij, het was zondag, mijn favoriete hardloopdag.
Ik deed mijn hardloopschoenen aan en trok de bergen in. Na genoeg opgewarmd te zijn, drukte ik mijn stopwatch in en begon te rennen. Ik volgde stroomopwaarts de rivier die ook aan de camping grensde. Even later kwam ik een 7-mijls-parcours tegen, iets meer als elf kilometer, wat ik een geschikte afstand vond om af te leggen. De gekleurde bordjes zouden me vanzelf terugbrengen.
Het traject ging over een asfaltweg door beschermd natuurgebied dat met de auto tegen betaling bezocht kon worden. De lopende mens had vrij toegang. De weg ging flink omhoog - mijn kuiten gaven niet toe - en leidde naar de top van de heuvels. Boven aangekomen zag ik in de verte de zee, de brug waar we overheen waren gereden en de heuvels van Engeland. De route ging verder door een aangelegd park met kunstzinnige invloeden. Er stonden grote houten beeldhouwwerken langs de weg, kleurrijke figuren, kunstwerken die me in Wales verwelkomden.
Onderweg maakte ik ook kennis met de rode wouw, de red kite. Deze roofvogel lijkt zwevend in de lucht op een buizerd, maar is groter en te herkennen aan de getande vleugeluiteinden. Ik werd niet aangevallen, wat een buizerd wel eens gedaan had. Gelukkig ging de weg vanaf toen alleen nog omlaag. Toen ik terugkwam had ik precies honderd minuten hardgelopen.
De volgende dag heb ik hetzelfde traject gevolgd in een flink wandeltempo. Nu had ik mijn fototoestel bij als geheugensteun.
▲ Pembrokeshire, St David’s
Dinsdags trokken we verder naar de kust van Pembrokeshire in het zuidwesten van Wales. Het kleine stadje St David’s was onze volgende tussenstop, vlakbij zee.
De camping was zeer ruim opgezet, met grote percelen gladgeschoren grasvelden. Vanuit de tent hoog op de heuvel konden we een groot stuk kustlijn overzien. Het uitzicht was fenomenaal, dit was de mooiste campingplaats die we ooit hadden gehad. Het heldere, zonnige weer verstevigde deze indruk. Toch moesten we regelmatig een vest of een warme trui aandoen. De wind van zee kon behoorlijk straf en kil zijn. Vooral ’s avonds kelderde de temperatuur naar beneden. Lekker buiten zitten ging niet meer. Ook het water was koud, ik heb geen enkele keer gezwommen.
St David’s was meer dan een week ons gastverblijf waarbij we uitstapjes maakten in de directe omgeving.
Blikvanger in het dorp was de kathedraal, een van de oudste in Groot-Brittannië. Bij de ingang stonden grafstenen van even oud gesteente in het grasveld fier overeind. Op een verweerd graf uit de 18e eeuw viel het volgende in steen gegraveerde gedicht op:
Remember friend as you pass by
As you are now, so once was I
As I am now, so you will be
Prepare for death and follow me
Vanuit de camping kon ik optimaal genieten van de kustpaden. Naast de tijden kon ik in het dagboek nog de volgende tekst terugvinden:
Hardlopen afgewisseld met wandelen over het coastpath. Steil omhoog, smalle paadjes, brokkelig gesteente, uitsteeksels; vereist oplettendheid dat voet niet omzwikt, tegelijk genieten van het uitzicht op zee, langs steile afgronden. Het pad echter heeft geen vlakke ondergrond, soms uiterst smal met stekelige begroeiing.
Duurloop: 61 minuten.
Een andere keer ging ik hardlopend de andere kant op. Over het kustpad liep ik naar Solva, het volgend dorp waar we met de auto al eens geweest waren. Het was absoluut geen makkelijk terrein. De trappen, hoogteverschillen en moeilijke ondergrond moesten voor de gemiddelde wandelaar al zwaar zijn. Ik deed dit alles in versnelde pas tot het dorp, rustte even uit, en herhaalde de zeer pittige heuveltraining op de terugweg.
Geklokte tijd: 90 minuten.
We reden langs de grillige kust waar vooral die hoge, markante rotsheuvels opvallen. Om de tiental kilometer was er weer een andere naam met Head.
Meer landinwaarts bezochten we Pentre Ifan, een stenen grafkamer uit 3500vC. Op de achtergrond was zo’n hoge top aan de zee te zien.
En St David’s Head, het hoogste punt in de omtrek, een soort rotsgebergte aan zee. De majestueuze steenblokken vielen van ver al op, staken als een Tor boven het landschap uit. Het was het herkenningsteken in de nabije omgeving. Het verlangen om de top te bereiken werd vanaf toen aangewakkerd.
St David’s Head
Ik ging nog een stukje verder. Even kijken wat er om de hoek te zien was. Men moet toch alles gezien hebben? Energie moest zich kunnen ontladen. Rustig slenteren was niet voor mij weggelegd. Altijd een stevige pas, gejaagd. Waren dit jaagpaden? Smalle weggetjes door de hei. In de verte de top. Ik ging nog een stukje verder, de omgeving verkennen.
De zee klotste tegen de rotsen. Vandaag was het warm, dat mocht ook wel eens een keer. De zon, de westkust, de heldere lucht, de hei in verschillende paarse tinten, de golvingen in landschap, de blauwe kleur van lucht en zee; alle zintuigen werden aangenaam geprikkeld. In de verte, het zicht op de grijze rotsen, van verre zichtbaar, het herkenningspunt: St David’s Head. Het doel om beklommen te worden, het hoogste punt hier aan de zuidwestkust van Wales.
De beklimming ging verder. Er kon geen strobreed in de weg gelegd worden. Ik moest en zou de top halen. De top, daar zou ik van kunnen leven. Springend van de ene top naar de andere. Steeds hoger en hoger, als op de treden van een ladder. Maar eerst moest ik deze zien te bereiken. Topsport voor vandaag. De grijze rotsen kwamen dichterbij. De wandeling vereiste armen, handen, klauwen. Behendigheid. De laatste stukjes op de top. Het hoogste punt van de omgeving. Bereikt. Ook weer niet zo hoog.
Ik denk aan St David’s Head, die dag dat ik de top beklommen had. Direct daarna volgde ik een smal kustpad langs de heuveltop dat zich naar een schiereiland slingerde. Om de hoek verdween ik uit het zicht. Het schiereiland was als een rots van een stripverhaal van Kuifje, een rots van Gibraltar. Zware, grote keien versperden de ingang, maar in mijn leven had ik wel grotere hindernissen overwonnen. Heel dit gebied lag bezaaid met die vierkante, manshoge witgrijze blokken. Scherpe uitsteeksels hadden ze niet, maar toch oogde het mysterieus en gevaarlijk. De zee klotste ondertussen tussen de spleten aan de voet van de berg. Ik werd meegezogen in het ritmische geluid, slechts verstoord door de korte, snelle klanken van de zeemeeuwen.
De lucht was zo helder dat geen enkele oneffenheid een sprookje kon verstoren. Ik klom door totdat ik het dak van het plateau bereikt had. Onder mij lag een geheimzinnig eiland. Het was pikzwart en werd door de vloed nat gehouden, wat het zwart nog zwarter liet lijken. Bovendien waren mijn ogen gewend geraakt aan de zonverbleekte lichtgrijze tinten waardoor het zwartere zwart nog zwarter leek. Ik daalde af. De stenen waren zo neergelegd dat er altijd een uitweg was. Geen steile afgrond, er was altijd wel ergens een tree omhoog of omlaag. Ik deed nog een paar stappen richting zee, richting zwart mysterieus eiland.
Nu was ik onzichtbaar voor de rest van de wereld. Het drukke strand, waar ik toen straks was geweest en van een afstand te zien was, was als een herinnering bij het zien van de foto daarvan en behoorde niet meer tot de werkelijkheid. Ergens moest ik door een poort zijn gegaan en in het verloren rijk terechtgekomen zijn. Ik was in een ander energieveld beland, ook al had ik zojuist een top beklommen. Ik had de kracht om oneindig door te gaan.
Een grote nieuwsgierigheid overviel me, ineens zag ik dat de kustlijn zich nog verder uitstrekte in allerlei bochten. Ook al was het volgende deel identiek aan het vorige, ik wilde er doorheen lopen, het zien, het ervaren. De kustlijn ging in een grote lijn rondom de hoge top en ik besloot deze te volgen zodat ik niet dezelfde weg terug hoefde te nemen.
Daarna werd het tijd dat ik terugkeerde naar de werkelijke wereld, naar mijn vrouw en kinderen. Ze zouden onderhand wel ongerust zijn. Ik moest eens gaan opschieten. Ik was gestuit op een oud muurtje en enkele schapen stonden op een hellend vlak boven de zee te grazen. Ik besloot nu terug te gaan, langs dezelfde weg, want rondom de top dat zou te lang duren.
Toen ik nog even een foto nam, kwam er een man met een grote hoed op me aflopen. Hij had een gedetailleerde kaart in de hand waarop elk paadje vermeld stond. We raakten aan de praat, het was een Engelsman die in zijn jeugd hier opgegroeid was. Hij sprak lyrisch over deze streek, de schitterende natuur, de vergezichten. Met zijn professionele camera legde hij elke windrichting vast. In de vakanties was hij vaak teruggekeerd, maar nooit waren de weersomstandigheden zo gunstig geweest als nu. Omdat we nu samenliepen ging ik toch om de top heen. De paden waren echter niet meer op de kaart te onderscheiden en we twijfelden of het nog goed zou komen. Waren we in een verloren koninkrijk verzeild geraakt dat eigenlijk verzonken onder de zeespiegel had moeten liggen?
Het pad werd smaller en smaller, doornige gewassen dreigde de toegang voorgoed af te sluiten. De Engelsman wist het ook niet meer en zette zijn hoed af om eens beter de kaart te bestuderen. Ik zag nu dat hij een kale kop had en ineens veel ouder was dan dat ik vermoed had. Hij had bergschoenen aan en ik liep op sportsandalen. De stekels begonnen in mijn blote voeten te prikken. Ik kon beter teruggaan, want ik raakte zo steeds verder verwijderd van de reële wereld. Ik wist de richting wel waar ik heen moest, maar een geschikt pad kon ik niet vinden. De enige weg was opnieuw de top te beklimmen, nu van de achterkant. En opnieuw bereikte ik de top met mijn vriend die dezelfde interesses had. Lopen, klimmen, fotograferen en genieten van de vergezichten, van de zee, van het mooie weer.
▲ Snowdonia, Betws-y-Coed
De mogelijkheid om een treetje hoger te klimmen diende zich in Snowdonia aan, het hoogste gebergte van Wales en ook Engeland. In Groot-Brittannië heeft alleen Schotland hogere toppen. Snowdonia ligt in het noorden van Wales, ongeveer tweehonderd kilometer rijden. We lieten St David’s achter ons en reden er naar toe. Eerst langs de kust, daarna landinwaarts. Geleidelijk veranderde het uitzicht.
De weg steeg tussen de uitgestrekte heuvelruggen door. Het landschap begon een ongekende schoonheid te ontwikkelen. Heuvelachtig, bergachtig, maar dan op een mystieke, eigen wijze. Als een rechtstreekse afstammeling van de ijstijd was dit land in originele staat gebleven. De gevolgen van de krachten die ontstaan bij het verschuiven van sneeuw en ijs waren nu nog zichtbaar. Overwegend kale vergezichten, met hier en daar schots en scheef achtergebleven rotspartijen. Riviertjes golfden traag naar beneden, alsof er nog steeds smeltwater doorheen stroomde. De grillig gevormde stenen en groene kale vlaktes leken van een ander werelddeel. Misschien daarom die schoonheid, het onverwachte, het onbekende. De hoogteverschillen met de diversiteit aan indrukken konden voor het oog nooit saai worden. Een vergezicht, niet verstoord door een bos van bomen of een stad van huizen.
Wie verwacht zo’n landschap in Europa? Snowdonia, en zo relatief dichtbij. Als het nu Mongolië was of Patagonië, dan had men niet vreemd opgekeken. Maar Groot-Brittannië.
De wegen werden smaller, de bochten gemener, de bergen hoger. We naderden het gebied waar zich de hoogste top bevond. Ook al was het geen Tibet, toch had het iets weg van het dak van de wereld. Kaal, mysterieus, geheimzinnig, de mens nietig in de onherbergzame natuur. Achter het stuur, links rijdend, door de smalle pass, voelde de atmosfeer aan als van een sprookjeswereld. Een andere dimensie, waar de schapen voor het slapen gaan alle dromen telden om te kijken of ze nog compleet waren.
De tocht ging verder als in een droom. Dit moest een onbekend wereldrijk zijn: van de Koning, van de Prins van Wales.
Ik stopte langs de kant van de weg, nieuwsgierig geworden door de lusten van het oog, om de andere zintuigen ook te laten genieten. Het riviertje langs de weg stroomde nu levensecht langs gepolijste rotsblokken en gladde kiezels. Die kleuren had ik niet eerder gezien. Een nieuwe wereld met een andere taal. De klanken op de radio klonken onbekend, mysterieus, een mengeling van Noors en Hebreeuws. Als ik de lucht bekeek die langs de heuvels een waas van betovering teweegbracht, dan aanschouwde ik recht de ogen van een vergeten tijdperk.
In de beschutting van een dal hadden we de tent opgezet. Vanuit hier was het nog een half uur rijden naar het hart van de berg: de Snowdon. De zon verdween en dikke wolken verduisterden het goede licht van Wales. Regenwolken pakten zich samen boven onze overnachtingplaats. De betovering was ineens verdwenen. De zonneschijn van St David’s was ingeruild voor een druilerige regen. De zee, het uitzicht, waren verdwenen. In plaats daarvan trokken nu regendruppels en mistvlagen over de groene heuvels. De sluier bleef een aantal dagen hangen en klom langzaam uit het dal. Maar als we in de richting van de hoogste top reden, kwamen we weer in de regen terecht.
De camping lag in Betws-y-Coed, waar we vijf dagen zouden kamperen. We maakten uitstapjes naar Beddgelert, Llanberis, Caernarfon (dit even terzijde om enig idee van de plaatsnamen te krijgen, vraag me niet hoe ze uit te spreken) en andere dorpen die ik vergeten ben omdat er geen klinkers in zitten.
We zijn dan ook maar niet naar het dorp met de langste naam van Europa gegaan. Volgens het boekje is er niet veel te zien in: Llanfairpwllgwyngyllgogerychwyrndrobwllllantysiliogogogoch, alleen een treinstation met het plaatsnaambordje, waar de toerist een foto van kan maken.
Een diep verlangen had zich in mij genesteld, de top van de Snowdon moest bedwongen worden. Alleen het slechte weer was een breekijzer. Elke dag was het gebergte in nevelen gehuld. Terwijl de weken daarvoor het zo helder was geweest. Waren we maar direct hierheen gegaan! Bij heldere hemel moet dit de mooiste streek op aarde zijn. We hadden de verhalen al gehoord, van onze buren op de vorige camping, hoe ongelooflijk schitterend het uitzicht was. Ik geloofde het graag. In de mist was het al van ongekende schoonheid.
Na de eerste dagen van regen bleef het hogere gedeelte nog steeds in de wolken hangen. Op de laatste dag, moest het dan maar gebeuren. Ik ging op weg naar de top, de Snowdon.
Vanuit het dal vertrok ik met de Sherpabus, die pendelde tussen het hooggebergte en de dorpen in de omtrek. Een dubbeldekker, die als een echte sherpa de toerist met zijn bagage door de bergen gidste.
De streek trekt veel wandelaars en avonturiers uit allerlei landen. Maar op deze zondag reisde er slechts een handjevol fanatiekelingen mee. De chauffeur had zelfs tijd voor een praatje. Aan het geronk van de motor was goed te horen hoe de bus in hoogte steeg. De weg was smal, nog vochtig van de optrekkende mist. De zon kwam af en toe zwakjes tevoorschijn, gaf het geelgroen van het kaal, vreemd gestructureerde rotslandschap een mystieke schijn.
Voor het eerst kon ik echt van het uitzicht genieten. Ik was hier al geweest, maar had toen zelf moeten rijden in slechtere omstandigheden. Het toen natte wegdek - kronkelend en stijgend, scheef in het landschap weggedoken - eiste in de dikke, kille mist alle aandacht op. Het was alsof ik nu pas echt op reis was, of, voor het eerst op expeditie ging. Met een opwindend gevoel in de buik, zoals vroeger op een schoolreisje: met de fiets door de bossen, een spannend vooruitzicht. Deze trip was voorbestemd, deze reis moest ik maken.
Ik stapte uit bij Penn y pass, een afgelegen parkeerplaats. Met mijn Sherpaticket kon ik gaan waar ik wilde, ook al liep ik heel de dag, de bus zou me naar de camping terugbrengen.
Nu stond ik aan de voet van de berg. De Snowdon is 1085 meter hoog. Het zou ongeveer twee duren om de top van deze kant te beklimmen. Eindelijk, de tocht was begonnen. Verkeer was niet meer toegelaten. De mensen die er liepen hadden allemaal hetzelfde doel: de top bereiken. Bepakt met rugzak en met stevige bergschoenen aan mijn voeten zette ik er meteen flink de pas in. De brede asfaltweg steeg behoorlijk, maar was voor de ervaren wandelaar nog goed te doen.
Het landschap is gevormd in de laatste ijstijd, uitgesneden door langzaam bewegende gletsjers. In de vochtige ochtendlucht leek het ijs niet al te lang geleden ontdooid te zijn. Geregeld haalde ik mijn camera weer uit mijn rugzak om de wonderlijke schoonheden vast te leggen. Dan kon ik het aan mijn familie laten zien, voordat broeikasgassen de bergen voorgoed zouden oplossen.
Langs de berghellingen gleden overal stroompjes naar beneden, alsof ze net gesmolten waren. Koud en helder water met dezelfde atomen als in het vroegste van hun bestaan. In de bodem zaten waarschijnlijk zo weinig voedingsstoffen dat planten nauwelijks recht op bestaan hadden. Alles armetierig, maar die er waren, oogde krachtig, vol met overlevingszin. Mijn ogen aanschouwde dit alles in extase, terwijl mijn benen voortbewogen, hogerop.
In mijn handen had ik de folder waar de route op stond, zodat ik me ietwat kon oriënteren. Toen ik het bergmeer zag, wist ik dat ik nog steeds goed zat, ook al waren er geen zijwegen geweest waar het fout had kunnen gaan. Ik liep ook nog altijd in gezelschap, groepjes voor me en achter me, ik was niet geheel alleen.
Het weer was redelijk goed, ook al was het bewolkt. Ik bleef maar stijgen en haalde groepen traag bewegende wandelaars in. Als er één niet zo goed vooruit kon, moest de rest daarop wachten. Ik had het voordeel in mijn eigen tempo voort te bewegen. De weg werd smaller en minder vlak. Even later zag ik het bergmeer onder me liggen.
De asfaltlaag was verdwenen en het pad bestond nu uit onregelmatige keien. De mist kwam opzetten. Beenspieren moesten extra aangespannen worden. Ik plantte mijn handen steviger in de riemen van mijn rugzak en dwong me naar boven. Nog steeds haalde ik mensen in en beleefde ik plezier aan mijn goede conditie. Hoe hoger ik kwam hoe minder het zicht werd. De bodem werd natter, mijn hoge, waterdichte bergschoenen kwamen nu goed van pas.
In een bocht ontwaarde ik een volgend bergmeer, dat zich openbaarde als een geheimzinnige zee omdat het beperkte zicht ruimte liet voor fantasie. De keien van het pad werden alsmaar groter, nu moest ik echt stappen ondernemen om hogerop te raken. Het zicht was ik nu kwijt. De mist was te dik om me nog te kunnen oriënteren. Ging ik nog goed?
Langs stromende beekjes klom ik via rotsblokken van een meter omhoog. Zo nu en dan hoorde ik een stem, wist ik dat ik niet alleen was. In de muur van damp zag ik soms een schim tevoorschijn komen. Zolang ik nog omhoog kon, wist ik dat ik er nog niet was. Mijn dijbeenspieren waren nog steeds krachtig genoeg om reisgenoten in te halen, die in de dikke wolk naar adem hapten.
Ik kwam mensen tegen die op de terugweg waren. Ver kon het niet meer zijn.
Op een kruispunt kwamen meer mensen aangelopen, die via een andere route naar boven waren geklommen. Het laatste stuk was niet moeilijk meer. Eindelijk, daar was het. Ik had het gehaald. De top. Een rilling ging door mijn lijf, van trots of kou. Bovenaan stond een monument. Ik maakte van mezelf een foto. Bevroren op de top. Het bewijs dat ik op de top van de Snowdon was geweest. Midden in de zomer, in een wolk tegen het vriespunt. De Snow…
Het monument was niet meer dan een gemetseld muurtje met daarop een koperen plaat waarop de windrichtingen met bijbehorende plaatsaanduidingen aangegeven stonden. Bij helder weer zou je Ierland uit de zee zien oprijzen, en landinwaarts moesten de hogere heuveltoppen van Engeland en Schotland zichtbaar zijn. Maar het enigste wat ik zag, was als er van dichtbij een nieuweling uit het wolkendek opdook. Net als ik, nat en koud, moe maar voldaan.
Toen ik het bovenop wel gezien had, haalde ik een andere folder met route tevoorschijn. De terugweg ging verder, langs de andere zijde van de berg naar beneden. De berg overgestoken te zijn kon ik daar de bus naar de camping nemen. In de afdaling kon het alleen maar makkelijker gaan.
Na een honderd meter zag ik een groene barak uit de mist opdoemen, vanwaar een hele grote groep mensen me tegemoet kwam. Ik had de fluittonen al gehoord; ze waren net met de stoomtrein in het station gearriveerd.
De spoorlijn stond in verbinding met Llanberis, het plaatsje waar ik nu heen ging. Het hele stelsel was al meer dan honderd jaar oud. Naast de benenwagen was dit voor de toerist de andere manier om bijna duizend meter te overbruggen. Deze mensen hadden op het duurbetaalde ticket na nog niets geleden. Slechts verwijderd van een kleine niet vermoeiende wandeling en ze zouden op de top foto’s van elkaar kunnen nemen.
Onderweg, loerend door het treinraampje in de mist, hadden ze niks van het uitzicht kunnen zien. Ze hadden niet gezwoegd, niet gezweet, niet de ijzige kilte gevoeld. Sommige waren slecht ter been en hadden het geluk dat de oude locomotief nog steeds naar boven reed. Sommige waren rijk en kozen de makkelijke weg naar boven. De belangen waren voor iedereen weer anders. De top bereiken was voor iedereen het doel, de individuele reis.
In mijn geval had ik de trein wel kunnen betalen. Maar, ik zou het niks gevonden hebben: niks doend in de trein, niks ziend naar de top. De top kon pas voldoening geven als de reis er naar toe voldoening had gegeven. Niet de top, maar de reis naar de top was het hoogtepunt.
In het stationsrestaurant kon ik nu echt genieten van een warme kop koffie. Extra large, dat had ik wel verdiend.
Weer een beetje bijgekomen, daalde ik via de nieuwe route af. Deze weg was veel saaier, ging rechtlijnig en steil de berg af. Parallel aan het pad liep de spoorlijn, waar ik schimmen van wagons naar beneden zag glijden. De stoomwolken die de locomotief uitstootte, maakten de mist nog dikker. Zolang mijn knieën nog niet versleten waren, wilde ik daarin niet mee.
Met de tenen voor in mijn schoenen denderde ik zelf de berg af. De steilte was voor mijn tegenliggers, die bijna niet meer vooruit kwamen, minder aangenaam. Een breed stijgend grindpad zonder enige steun, zonder rotsblok om op te klauteren. Vanaf deze zijde hadden ze beter de trein genomen.
De wolk loste langzaam op en ik kon het dal weer overzien. Het einde was in zicht.
Uiteindelijk kwam ik in Llanberis aan, waar ook het treinstation is om naar de Snowdon te gaan. In ruim vier uur had ik de berg overgestoken. Mijn voeten deden pijn. Toen ik op zoek ging naar de juiste bushalte was ik doodop.
De vriendelijke chauffeur herkende me van de heenweg en wist precies waar hij me moest afzetten. Gelukkig, want die plaatsnamen wilden zich maar niet in mijn geheugen vasthechten. Zonder zorgen kon ik voor de laatste keer van het uitzicht genieten.
Voor zover was dit stukje land het hoogtepunt en het hoogste punt van onze vakanties in het Britse rijk geweest. De schoonheid van het landschap was ongekend. Alleen het weer was een struikelblok.
▲ Black Mountains, Abergavenny
Nu het hoogtepunt voorbij was, kon de volgende dag de terugtocht beginnen. Er waren nog drie nachten te overbruggen. We reden via de andere kant van Wales naar het zuiden, langs de Engelse grens, over wegen waar we nog niet geweest waren.
Ook al is Wales niet groot, de wegen zijn klein. We deden er bijna een hele dag over om in de Black Mountains te komen, een onderdeel van de Breacon Beacons. De red kite was er weer; de rode wouwen cirkelden boven de hoge boomtoppen. Zo eindigde onze reis in de buurt waar het allemaal begonnen was. De cirkel was bijna rond. Een rondje Wales dat ik nog wel eens een keer wil doen.
Wales heeft alles waar ik van hou. Vreemd, eigenzinnig, apart, een beetje exotisch. Een ruig landschap, bergachtig. Twintig procent van Wales is natuurgebied, dunbevolkt. Een lange grillige kustlijn. Berg en zee.
We overnachtten twee dagen in Abergavenny, dat niet bijster spectaculair was. Alleen het uitzicht op een groep haast zwarte bergtoppen ben ik niet vergeten, de Black Mountains, die ik overigens niet beklommen heb.
Eén uitstapje is me bijgebleven: Hay-on-Wye, de boekenstad, een kleine plaats niet ver van de Engelse grens aan de rivier Wye. Boekengek als we zijn hebben we er een groot deel van de dag doorgebracht. Het plaatsje heeft de meeste boekenwinkels. De ene na de andere. Straten vol met boekenwinkels, in elke straat, om elke hoek. Nieuw of tweedehands, wel honderden. Bij een bouwval stonden de boeken zelfs pertinent in de buitenlucht, gestapeld in rekken tegen oude vervallen muren aan. In het Welshe klimaat kon het niet anders dat ze muf geworden waren.
We snuffelden in winkels, op zolders, in kelders, zelfs langs de trappen stonden de kaften. Zoveel boeken had ik nog nooit bij elkaar gezien. Dan lagen ze weer in dozen of waren hoog opgestapeld. Op de boekenruggen speurden we naar bekende titels en auteurs. Winkel in, winkel uit. Hoeveel denkwerk lag hier wel niet opgeslagen?
▲ Folkestone, Capel-le-Ferne
De volgende dag namen we afscheid van Wales, een stapel tweedehands pockets rijker geworden. We hadden nog één nacht in Engeland te goed, in Capel-le-Ferne, vlakbij de boot. Zo zou het dagboek afgerond kunnen worden.
Capel-le-Ferne bij Folkestone. Dus toch eindigt de vakantie van Wales in Engeland. Een vertrouwde plek, ooit zijn we hier begonnen en nu eindigen we op deze plaats. Wie weet, niet voor het laatst. Op sommige plaatsen keer je meerdere malen terug. Het is niet speciaal, maar wel vertrouwd. Wat weet ik nog van het verleden? Wat brengt de toekomst?
Als ik op de camping ben, komen de beelden terug. Ik stel me voor hoe het de vorige keer hier was. En hoe het zal zijn.
De hardloopschoenen gaan aan. Ik loop de heuvel af naar de zee en herken de weg weer. De cirkel is rond. Ik begon de vakantie met een hardloopactiviteit en ik eindig ermee. Voor de laatste keer zwoeg ik langs de zee, naar Folkestone en terug, en weer de heuvel op.
Duurloop 82 minuten.
In een supermarkt maken we onze laatste ponden op. Althans proberen we. In onze berekening van de artikelen, die we in het winkelwagentje hebben gelegd, is een fout opgetreden: vijftig pence meer dan we contant bij hebben. In de haast betaal ik dan maar met mijn creditcard, waardoor ik een biljet van twintig pond overhoud die ik mee naar huis neem.
De cirkel rond. Twintig pond. Is dat een geldige reden om nog een keer terug te keren?
Voor tekst met foto's zie oude site: