Slecht weer of niet, de reis is allerminst ten einde. In de rookcoupé van de tijdmachine zie ik dat de slinger van de klok zich nog steeds voortbeweegt. De koekoek is ouder geworden, hij heeft zijn beste tijd gehad. Terwijl de secondes wegtikken zijn de wijzers alweer twee jaar vooruit gezet. Het is twee minuten voor twaalf, de cirkel is bijna rond.
Ondertussen heb ik in 1999 een geweldig loopvermogen ontwikkeld. Sportief gezien is het een topjaar; als ik een wedstrijdprof was geworden, had ik vast in dit jaar geschitterd. Topfit ben ik actief in diverse sporten: voetballen, fietsen en uiteraard hardlopen. Op 34-jarige leeftijd ben ik in de kracht van mijn leven en op de top van de berg aangekomen.
Met mijn benen als onderstel ben ik een kilometervreter, een diesel die van de afgelegde afstanden nauwelijks lijdt. Ik ga vaak fietsend naar mijn werk, dertig kilometer op en neer. Daarnaast doe ik twee à drie keer per week een duurloop van minstens een uur en op zondag loop ik een langere afstand: vijftien tot twintig kilometer of nog verder.
Telkens worden in deze trainingssessies de aanslag van teer in de eerste kilometers weggepoetst. Als ik niet gerookt had, was ik misschien wel werkelijk een prof geworden; had ik in ieder geval een snellere start gehad. Maar toch, de hoeveelheid energie die in de spieren opgeslagen ligt, kan niet op. Ik word niet moe, vergeet de tijd en loop maar door. De ademhaling blijft na die gebrekkige start onder controle, rustig en diep zonder enige hapering. Met de blik op oneindig draaf ik maar door, steeds verder het groene woud in.
Het ritmisch gedreun van de voeten, de terugkerende bewegingen, het melodieuze gezang van de vogels brengen me in een gelukzalige trance. Lichaam en geest zijn een eenheid, volmaakt in balans. Ik ben mijn eigen baas en voel me perfect. Mijn hoofd is verschoond, het brein leeggemaakt om heldere, verse gedachten te laten ontstaan.
Het met zuurstof verrijkte bloed circuleert door de geestelijke motor en smeert de hersenen met glucose, de brandstof voor het brein. Gedachtespinsels beginnen uit diepe hersenvaten omhoog te borrelen. Vonken springen aan het oppervlak heen en weer. De kleine blikseminslagen veroorzaken een actief, elektrisch veld waar gedachten als in een stroomversnelling voorbijgaan. Letters, losstaande woorden en flarden van zinnen vloeien in elkaar over, smelten samen in een gedachtestroom.
Er zijn momenten met een waan van perfectie. Een ultramodern voertuig op de automatische piloot dat de show steelt. Een lichaam met de kenmerken van een vliegtuig, een auto, een fiets…
Een strak geasfalteerde startbaan, een optimaal klimaat, een bundel spieren geprepareerd voor het leveren van een ultieme topprestatie. De samenloop van omstandigheden, de perfectie samengebald in de loop. Het geluid formidabel, het uitzicht weergaloos, de geur van stimulerende energie in een ongekende dimensie, teweeggebracht door de ritmische bewegingen van het lichaam. In gedachten verbonden met superieure uitvindingen van bewegend materiaal: het wiel, motoren, tandwielen, de hoogstaande technische onderdelen in een vliegmachine...
Een atleet die met vleugels laag over de grond zweeft. Benen en voeten maken vloeiende bewegingen als zijn het rollende wielen. Armen zwaaien sierlijk en gelijkmatig als pedalen op en neer. Het hart pompt het bloed haast geruisloos door kamers en langs vaten, als de zuigers in een cilinder. Opgeslagen reserves energie ontbranden in getrainde voorraadcellen, het motoriek haalt opgeslagen kennis op en doet de rest. Longen van een paard houden de machine in beweging. De op temperatuur gebrachte olie smeert gewrichten en spieren. Schokdempers voorkomen aanslagen op pezen en spieren. Aangestuurd door de boordcomputer beweegt de loper zich voort.
Ondertussen zorgen verschillende chemische supergeleiders ervoor dat informatie overgedragen wordt naar andere hersencellen. Door het lange lopen zijn belangrijke knooppunten niet meer geblokkeerd, de inspiratie kan weer vrij door de aderen stromen.
Ik kan zo eeuwig doorgaan, maar gelukkig is er in me de opperbevelhebber die alles regelt en de wonden overziet. Het verstand moet me uiteindelijk laten stoppen, want anders ondergaan spieren en gewrichten een te hevige slijtageslag. Een goede beslissing, want ik word alleen nog prettige sensaties gewaar. Misleid door mijn eigen, zelfbereide pijnstillers merk ik de verwondingen niet meer op. Ik zou de volgende dag gebroken zijn als ik langer van het genot zou genieten. Spierpijn en stijve gewrichten voel ik toch wel, na de douche, wanneer de verdoving uitgewerkt is.
Wanneer men met zo’n niet geringe inspanning bezig is, worden in de hersenen extra stofjes aangemaakt. Eén daarvan is endorfine, een prestatieverhogend middel dat bovendien voor een aangenaam gevoel zorgt. Een medicijn dat moeder natuur heeft meegegeven voor het geestelijk welzijn. Een soort drug, een lichaamseigen morfine dat een euforisch gevoel teweegbrengt en pijnen onderdrukt.
De opwekkende stof wordt als een genot ervaren en roept gelukgevoelens op. Een natuurlijk, onschuldig middel dat mij een duwtje in de rug geeft en niet schadelijk is voor het lichaam. Integendeel, endorfine bevordert de gezondheid: het werkt stressverlagend en vermindert depressieve gevoelens. Men kan er afhankelijk van worden om zich beter te voelen. In extreme gevallen gaat men steeds zwaardere, meer uitputtende sportprestaties doen om de kick te bereiken. Maar voor een vrijetijdssporter als ik is het een gezonde, lichtverslavende stof. Ik ervaar weinig ontwenningsverschijnselen als ik drie weken niet loop.
Beter dit onschuldig goedje uit eigen bron dan die lichaamsvreemde nicotine. Rokers maken overigens ook meer endorfine aan. Ik kom dus niks te kort. Als ik me mentaal minder voel, doet een duurloopje me goed. Ik ben meteen weer opgeknapt. Het is natuurlijk niet alleen de endorfine die daar verantwoordelijk voor is. De frisse lucht tijdens het uitstapje, het bewegen in de natuur, de ontspanning, de vrije loop van gedachten zijn daar net zo goed debet aan.
Het ritme van de bewegingen wekt een soort van meditatie op waarbij gedachten op een rijtje worden gezet en verwerkt worden tot een geheel. Vaak komen dezelfde vragen opzetten: ‘Waarom loop ik? Waarom rook ik?’ En over de antwoorden loop ik dan na te denken.
De hoeveelheid opiumachtige stoffen in de hersenen zijn inmiddels door de inspanning behoorlijk toegenomen. Door de hoge concentratie zit ik vol zelfvertrouwen en denk de oplossingen te weten. Het lopen is een biologische behoefte aan beweging die overgeërfd is en teruggeleid kan worden naar een ver verleden, toen onze voorouders nog jagers waren. Daar is niks mis mee, ik voel me er zelfs door gesterkt, dat ik het nog kan; ik moet dat zeker niet laten. Hét roken is onnatuurlijk. Daar kan ik de zin niet van ontdekken. Zeer beslist nu, denk ik: ‘ik ga ermee ophouden en dat doe ik meteen. Maar als ík gedoucht ben en de endorfine uitgewerkt is, heb ik de nicotine weer nodig.
De invloed van hardlopen op het gedachteverkeer is te vergelijken met de soortgelijke functie van het dromen in de slaap. In beide gevallen is er volop activiteit in de bovenkamer, maar op een ander niveau dan gebruikelijk. Het onderbewustzijn is aan het werk in een wereld die weggestopt is onder de dagelijkse beslommeringen. De opgedane indrukken van de dag worden nog eens herhaald, verwerkt en geordend. Als ik aan het hardlopen ben zijn mijn hersenen, zoals ook bij het dromen, op een andere golflengte afgestemd.
Allerlei gedachten komen opzetten en verdwijnen, zonder dat ik daar invloed op uitoefen. De signalen die de hersencellen aan elkaar doorgeven, volgen een rustige, constante golfbeweging. Gedachten schommelen in een sluimertoestand, zweven op een lange golf door mijn hoofd. Op het ene moment heb ik nog volop aandacht voor de omgeving en ineens loop ik in dromenland, in mezelf gekeerd gedachten te bewerken.
De realiteit ontgaat me even, alsof ik door een onzichtbare poort te betreden in een sprookjeswereld terechtgekomen ben. Gedachten zijn niet duidelijk herkenbaar meer, maar gaan op in tal van beelden. Kleurrijke dia’s van bloemen, vogels en landschappen worden voor mijn geestesoog geprojecteerd. Ik ruik prikkelende geuren zweven, hoor zingende noten vallen. Fantasie rijgt het beeldmateriaal verder aan elkaar.
De lampen gaan uit, de filmvoorstelling begint. Oude filmbeelden, uit het onderbewustzijn opgehaald, worden afgedraaid. Op de achtergrond is het heden te zien, de wereld waarin ik loop met een panorama dat geruisloos overgaat in de schijnwerkelijkheid. Op het filmdoek is nep niet meer van echt te onderscheiden, alles is één geheel geworden. Ik weet zelfs niet of ik een toeschouwer ben of de hoofdrol vertolk.
Het lijkt wel of ik midden in een droom zit, terwijl ik weet dat ik niet slaap. Nu zie ik me zelfs in een visioen een sigaret opsteken. Instinctief deins ik achteruit, alert voor de vonk. Gevaar! Vogels verstillen, hun gefluit sterft weg tussen het sprokkelhout. Al het geluid is weggevallen, het is een stomme film geworden.
De camera zoomt in en een raaf verschijnt op de planken. Het glanzig gevederte slorpt al het beeld op. Hij zit voor me, dreigend op een tak onrustig te wiebelen. Ik moet recht onder de raaf door lopen, want daar alleen gaat het smalle pad. Zit het beest niet op dé tak waar ik al zoveel gedachten heb neergelegd? De kop gaat fel op en neer, alsof hij ja knikt. Ondertussen kijkt hij me recht aan, het lijkt wel of hij voorleest uit mijn eigen werk. Het beest is gitzwart en enorm groot; het lijkt helemaal niet van deze tijd. Vreemd, een raaf! Met een krassende stem probeert hij mij iets duidelijk te maken, maar ik kan hem niet verstaan.
Een siddering gaat door me heen, alsof het niet toegestaan is om hier te komen. Toch ga ik, het gevaar ontwijkend, dieper fabeltjesland in. Ja, ja, dieren zijn precies als mensen. Waarom ga ik niet terug? Het is griezelig hier, een vreemde sfeer. Ik kan me beter gedeisd houden, dan kan er niks gebeuren. Wat bedoelde de raaf? Is er geen weg terug? De film kabbelt alleen vooruit. De vogels vertellen de wensen van de mensen. De omgeving verandert.
Een grote roofvogel verschijnt in een oerwoud, uit een ander continent waar indianen de tabaksplant al adoreerden. Een buizerd, kalm zittend op een totempaal, met de vleugels breed uiteengezet en veren als een dicht bladerdek, observeert mij met felle, doordringende ogen. De heerser van het dierenrijk!
Een magische voorstelling van oude wijsheden, geneeskrachtige drankjes en verborgen geheimen word ik gewaar. Ik voel dat hallucinaties, als van een overdosis tabak, me duizelig maken. De bedwelmende rook bevordert het contact met de heilige geesten, maar ik wil dat de film afgelopen is.
Plots schrik ik wakker, met opzet het einde bewerkstelligd. Meteen ben ik teruggekeerd tot het volle bewustzijn, alhoewel de omgeving mij nu vreemd voorkomt. Ik besef dat ik de verkeerde weg heb genomen en in tegengestelde richting nog verder van huis ben verwijderd. Ik moest eens beter opletten! Alhoewel, een extra training kan geen kwaad. Geen wonder dat ik zulke afstanden afleg.
Ik ben ook maar een verstrooide professor, nu zelfs, een verdwaalde professor. Of is dat ook een verdwaalde gedachte?
Gedachten zijn niet te vangen, vormen een mensenleven, en niet geregistreerd zijn ze verdwenen, voor eeuwig. Kon ik ze maar vangen en vasthouden, ze meenemen naar huis, ze onderzoeken en weer loslaten.
In gedachte pak ik een pen en probeer een gedachte vast te leggen. Ik stel me voor hoe ik een gedachte bedwing, aan teugels vastleg en africht, zodat deze me niet zal ontglippen. Ontdaan van de vrijheid is die gedachte niet meer wat ik dacht dat die gedachte was. De oorspronkelijke gedachte was vrij en leidde een natuurlijk bestaan, was vanzelfsprekend zonder dat ik daarbij hoefde na te denken, maar deze is anders; dit is niet de oorspronkelijke gedachte. Deze gedachte is gemanipuleerd en niet meer hetzelfde.
Gevoelig en week als een zeepbel is het door een vluchtig contact uit elkaar gespat. De stof waaruit het bestond is nog wel aanwezig, maar de vorm is er niet meer. Niet getreurd. Er is zeep genoeg en in mijn hoofd is een zeepbellenfabriek continue in bedrijf, waar bellenblazers aan de lopende band nieuwe bellen produceren. Dat is nodig ook, want gedachten hebben geen lang leven; een klein percentage maar wordt niet vroegtijdig om zeep geholpen.
In gedachte trekt zo een heel leven voorbij, soms bewust, meestal onbewust, met anekdotes, gebeurtenissen en mogelijke geschiedenissen die hadden kunnen voorvallen. Waar blijven ze? Waar gaan ze heen? Hoeveel varianten zijn er mogelijk om van al die bedenkingen een logisch geheel te maken? Het leven is divers en complex, zo gevarieerd en moeilijk begrijpbaar.
Het is al bijzonder ingewikkeld om van losse gedachtespinsels een stevige draad te fabriceren. En vervolgens die draad creatief met andere hersenroersels te bewerken, meer van zulke draden te produceren en ze een kleur te geven. Een rode draad, bijvoorbeeld, van een loper die in een boek terugkomt. Als mijn gedachten in de knoop raken, kan ik er niets meer mee beginnen. Er moet een patroon zijn dat esthetisch verantwoord is. De juiste kleur op de juiste plaats, in de juiste vorm.
Hoe weef je van al die verschillende draden een tapijt? Een degelijk tapijt waar je wat aan hebt en dat stevig genoeg is om overheen te lopen. En dat uitgerold lang genoeg is om over te rennen. Met veel denkwerk kom je een eind, maar daden moeten het doen.
In gedachte betreed ik een zelfgemaakte, uitgerolde loper en ga erop hardlopen. Een heel stuk, verder en verder. Allerlei motieven en vormen schieten onder me door, symbolen die een betekenis hebben. Het einde komt maar niet in zicht. Wanneer ik te moe ben, neem ik een lift op een vliegend tapijt; want in gedachte kan immers alles.
Ik heb genoeg gezien en zweef terug naar de tak, waar de raaf me toesprak. Vanaf deze hoogte lijkt ineens alles anders. De begroeiing is dichter, de bladeren zijn meer generfd, vers blad is ontsproten.
Is dit dezelfde plek, dezelfde gedachte? De vogel is hier niet te bekennen, lijkt gevlogen! Was de raaf een herinnering van een bedachte gedachte die in het echt niet bestond?
Dan zie ik op de tak boeken en schriften staan. Het is de boekenplank waar ik mijn gedachten heb neergelegd! Is dit wel echt? Het lijkt of het gedachteloos aan me voorbijtrekt. Dan zie ik woorden en teksten opwaaien die ik eens heb bedacht. Ik was ze bijna vergeten, die mooie zinnen. Verhalen en hoofdstukken zijn in elkaar gegroeid en beginnen een boek te vormen. Heb ik dan toch mijn gedachten gevonden? Zijn ze hier vastgelegd? Nooit gedacht!
Het hardlopen heeft voor het lichaam dezelfde werking als de uitlaatklep van een stoomcabine: het laten ontsnappen van oververhitte stoom. Wolken van rook die de druk opvoerden, vinden een weg naar buiten. Gedachten komen en gaan, zweven door de lucht als zojuist geblazen zeepbellen. Frustraties van het werk spatten uit elkaar en verdampen met het zweet op het voorhoofd. Schadelijke, negatieve gedachten worden verbannen, weggegooid en afgevoerd met de stromingen van de wind. In plaats daarvan komen alleen maar goede vervangers die zich vermengen met achtergeblevene, zuivere gedachten. Op dat moment heeft de grijze massa een volmaakt, ontsmette toestand bereikt waarin gedachten de kleuren van de regenboog volgen. De prachtigste zinnen komen ineens uit het niets tevoorschijn. Die leg ik op de bovenste boekenplank.
In november 1999 had ik een merkwaardige gedachteloop die ik altijd onthouden heb. Tijdens een zondagse langeafstandsloop dacht ik voortdurend aan mijn werk. De vele hoofdbrekens van de afgelopen weken, die gepaard gingen met de drukke werkzaamheden, waren in dit weekend blijven doorwerken. Eigenlijk was ik dus met overwerk bezig, onbetaald, zoals ik ook te weinig verdiende. Ik was niet tevreden met mijn salaris en daar lag ik over te tobben. Mijn loopgedachten gingen er helemaal in op, ik kon even aan niets anders meer denken.
De laatste jaren had ik er namelijk veel verantwoordelijkheden bij gekregen. De geestelijke arbeidsdruk was daarbij flink gestegen. In mijn vrije tijd had ik enkele pittige studies moeten volgen met het nodige huiswerk. Mijn functie was daardoor gewichtiger en uitgebreider geworden, maar dat stond nog niet op papier. Wat gaf het: ik had hart voor de zaak en plezier in het werk. Onmisbaar als ik was, werd ik vaak thuis opgebeld omdat de avondploeg een probleem niet kon oplossen; belangrijke wetenswaardigheden wist ik uit het hoofd. Wat betreft functioneren was ik hogerop gegroeid, maar mijn salaris was niet evenredig meegegroeid. Het begon aan mij te vreten, want dit was onrechtvaardig. Zo kon ik niet gemotiveerd blijven werken.
Ik had mijn baas erop aangesproken en hij zou kijken wat er aan te doen was. Hij was het volledig met mij eens, maar wist niet met zekerheid te zeggen of een salarisverhoging te realiseren was. Financieel ging het namelijk niet zo goed met de zaak, de verliescijfers spraken voor zich. Toch zou hij er alles aan doen om mij hoger in te schalen, een nieuwe functiebeschrijving had hij al uitgewerkt. Hij zou het aan de directeur voorleggen en een goed woordje voor me doen. Er gingen weken overheen, maar een antwoord bleef uit.
In een volgend gesprek herhaalde ik mijn wens om meer te verdienen. Er was nog niets veranderd. ‘Ik ben ook afhankelijk van de directeur en die is vaak op zakenreis’, antwoordde hij. ‘De salarisverhoging is in behandeling, meer kan ik nu niet doen.’
Het gesprek ging verder over zijn hobby mountainbiken, de lange tochten die hij maakte, het afzien en het genot ervan. We deelden een aantal gezamenlijke interesses. Ook hij was een sportman die zo min mogelijk rookte en daar nog met volle teugen van genoot. Hij had het aantal shagjes in de afgelopen tijd teruggebracht van vijfentwintig naar vier. Soms draaide hij een shagje van me, maar de meeste tijd rookte hij op het werk niet meer. ‘Niet meer dan vier, anders krijg ik mijn fiets niet vooruit.’ Hij draaide wel heel erge dikke peuken.
Dus zo liep ik op die vrije zondag aan mijn werk en baas te denken. Ik dacht aan het gesprek op zijn kantoor. Hij was optimistisch geweest over mijn kansen, maar ik wist het allemaal niet zo zeker. Ik vond het wel erg lang duren; het ergerde me mateloos dat er geen vooruitgang in zat. Werd er geen spelletje met me gespeeld? Ik zag ons tweeën nog voor me, zittend aan zijn bureau; er stond geen asbak meer op, herinnerde ik me. Op mijn bureau hoopte de as zich de laatste tijd alleen maar hoger op. Dat moest ik eens veranderen!
Vandaag ging het ook niet soepel, niet alleen de spieren. Ik had een zwaar hoofd en voelde me bedrukt. Gelukkig was het niet ver meer. Zwetend en moeizaam besteeg ik de steile weg naar de viaduct om de snelweg over te steken. Boven op de brug stond een mountainbiker in fietskledij en helm over een routekaart gebogen. In gepeins verzonken vernauwde hij met zijn fiets - het niet in de gaten hebbend - de weg, waardoor ik me smaller moest maken om er doorheen te komen. Kan men dan niet eens rekening houden met een ander? Er is toch ruimte genoeg! waren mijn beknelde gedachten.
Ineens hoorde ik mijn naam roepen. De verstrooide professor in me kwam weer tevoorschijn. Tergend langzaam dacht ik: Wie is dat ook weer? De stem kwam me vaag bekend voor, maar ik kon het niet thuisbrengen. Door verplaatsing van mijn aandacht had ik een paar secondes nodig gehad om terug te schakelen en uit mijn gedachtewereld te treden.
‘Alles goed?’ hoorde ik nu; de knop weer omgezet op de andere frequentie. Nu pas herkende ik de stem. Mijn reactiesnelheid was nog niet in orde, want het uiterlijk van de man kwam me nog steeds vreemd voor. Door zijn helm en pak kon ik maar een deel van het gezicht zien. Dan zag ik het, het was mijn baas. Ik dacht nog wel aan hem en kon niet direct de link leggen! Op het werk heeft hij ook geen helm op! Wat toevallig om hem hier aan te treffen, want hij woont hier helemaal niet in de buurt.
‘Wat doe jij hier?’ vroeg ik verbaasd.
‘Fietsen, maar ik ben een beetje verdwaald.’ Alweer een verdwaalde professor, dacht ik. Ik wees hem de weg en we spraken over de sport. ‘Nou, tot morgen dan.’ Ik dacht: het is toch een sportieve, geschikte kerel, alleen dat salaris…
Een dag later praatten we ontspannen over onze sportieve bezigheden, waarbij ik hem er nog even aan herinnerde de directeur te spreken.
Was het toeval dat ik de dag ervoor aan hem had gedacht? Hij had een pas geopende fietsroute gevolgd en was daar nog nooit eerder geweest. Had hij ook aan mij gedacht? Hij wist dat ik hier ergens in de buurt woonde. En dan had hij vast ook aan mijn loonstrookje moeten denken, het actuele probleem dat hem ook aanging; hij was er verantwoordelijk voor.
Een week nadien kwam hij enthousiast met een dichte envelop bij me langs. Ik opende de brief en sprong een gat in de lucht: mijn verdiende salarisverhoging. Verbaasd riep ik uit: ‘Nooit gedacht’. Eindelijk gerechtigheid!
Hadden onze gedachten dan toch op dezelfde frequentie gezeten op die zondag tijdens onze sportieve bezigheden? In het gebied van de buizerd was tenslotte van alles mogelijk. Waren mijn verwerkte gedachten daar toegankelijk geworden voor mijn baas? Of was het toeval? Vreemd! Ik had zin in een sigaret, maar de asbak stond er niet meer. Na onze ontmoeting rookte ik ook al niet meer in mijn kantoorruimte. Wellicht zaten onze gedachten op dezelfde frequentie: hij op de fiets, ik te voet, beiden zonder peuk.
’Ik heb op mijn bureau nog een agenda liggen’, zei hij. ‘Kan je er iets mee doen? Een dik boek met een harde kaft, het wacht op je om bewerkt te worden. We krijgen het in het volgende millennium nog druk.’
Kort erop ging de zaak failliet, maar van de agenda heb ik nog jarenlang plezier gehad.