Verder naar het westen
Met het gezin op vakantie naar Engeland. Het is geen traditionele vakantietrip zoals je gewend bent van een doorsnee huishouden die liever een zuidelijke route richting zon verkiest. ‘In Engeland regent het immers altijd,’ zegt men. De Britse eilanden komen bij de ‘standaard Nederlander’ niet eens in het lijstje van vakantielanden voor. Maar wij houden niet van ‘standaard’, wij willen iets anders en volgen niet blind de massa.
▲ Wiltshire, Marlborough
14 juli 2002
Zondagmorgen in alle vroegte rijden we in westelijke richting naar Oostende. De auto is volgepakt, gewapend met tent en stokken en andere noodzakelijkheden. Het is bijzonder rustig op de weg, een enkeling die ons volgt. De bouwvakvakantie in het zuiden van Nederland is begonnen, maar langs deze Belgische route is daar niets van te merken. De massale uittocht moet zich toch ergens ophopen. De ‘Jan Modaals’ zijn gisteren al vertrokken en bezetten de Franse wegen. Het nieuws berichtte van kilometerslange files. Liever niet te lang achter het stuur zitten. Reizen is leuk, maar het moet geen sloopwerk worden. Na twee uur rijden volgt al een leuke onderbreking: de boot. Tijd om de benen te strekken. Gelukkig hebben we gereserveerd, want alle plaatsen zijn bezet. De toeristen zijn blijkbaar uit meer windrichtingen komen aanwaaien. De periode van de eerste ontdekkingsreizigers is gepasseerd. Er zijn genoeg metgezellen die het eiland gaan verkennen. Het lijkt wel massa.
De Seacat maakt vaart en klotst over de toplaag van deinende golven, een wit spoor van opspattend schuim achterlatend. Zonder zelf energie te verspillen verplaatsen we ons verder westwaarts. We gaan aan de reling staan om de zeelucht op te snuiven, de wind in de haren te voelen. We trotseren de kille zeebries. De theorie van het weer blijkt vooralsnog niet te kloppen. In België moesten de ruitenwissers nog aan en boven de kust zagen de donkere wolken er niet veelbelovend uit. Op zee wordt de lucht alsmaar blauwer, de zon breekt zelfs door. Hoopvol turen we de einder af om een glimp van het eiland te kunnen ontdekken. Even later duiken de krijtrotsen van Dover op, een felverlichte witte streep te midden van het uitzicht. Omgeven met het azuurblauw van zee en lucht lijkt een tropisch eiland boven de horizon uit te rijzen. Hoe verder naar het westen, hoe meer het kwik blijft stijgen.
Als we van de boot het land inrijden zijn we echt op vakantie. Standaard rechts is honderdtachtig graden naar links gedraaid. Het vlakke platteland is nu heuvelachtig. We blijven in het zuiden van Engeland en rijden ongeveer 250 kilometer tot het plaatsje Marlborough.
De camping is eenvoudig, een locatie in de bossen met veel ruimte en weinig faciliteiten. Zelfs de douches zijn afgesloten. Dit geeft enige wrevel, als we zien dat de beheerders er met de sleutel zelf wel gebruik van maken. De gasten hebben enkel een wasbakje ter beschikking. We maken ons daar niet druk om. Het is maar een tussenstop. We zijn hier niet voor de luxe, maar om het land te bezichtigen.
De camping bij Marlborough heet Postern Hill en is gelegen in het Savernake Forrest, een oud loofbos. Er staan nog echte reuzen met opmerkelijk dikke boomstammen. Het kampeerterrein is drukbevolkt met Engelsen die aan het picknicken of barbecueën zijn. Al vroeg in de avond komt er een uittocht op gang. Het zijn nog geen vakantiegangers, maar weekendmensen die morgen weer moeten werken.
Na een wandeling en een partij badminton vallen we snel in slaap. Het was een lange dag.
Maandag 15 juli 2002
Dit is eigenlijk mijn eerste vakantiedag, de eerste opgenomen uren. Het lijkt veel langer, of we al een hele week op vakantie zijn. Het werkelijke leven is nu begonnen. Geen verplichtingen, geen wekker. Toch ben ik op tijd uit de veren, of beter gezegd van het luchtbed af. We zijn goed bewapend met regenpakken en paraplu’s, maar het zonnetje schijnt al heftig.
We rijden naar Avebury, waar we een oude steencirkel gaan bezoeken. Het landschap is mooi met aparte heuvels en graanvlaktes. We stoppen bij een heilige plaats uit het verleden dat nog in ere wordt gehouden door het National Trust. Even verderop is de Silbury Hill, een kunstmatige heuvel door mensenhanden vervaardigd.
We wandelen door het natuurschoon naar een oude begraafplaats: de West Kennet Long Barrow. Een stenen graftombe waarbij mensen vreemd staan te zingen.
Dan naar Avebury, een klein dorpje waar nog geen brood te verkrijgen is. Toch heeft de naam een grote bekendheid vanwege zijn steencirkels. Grote stenen staan in rijen opgesteld, gaan in grote cirkels om het dorp heen. Overal lopen toeristen met de fotocamera in de handen. Hier kom je dan ook weer eens Nederlanders tegen. Ook zijn er winkeltjes met veel bijgelovige prullaria over duistere krachten in mystieke tijden.
▲ De Exmoor, Porlock
Dinsdag 16 juli 2002
De reis gaat verder. Wiltshire is verder niet zo interessant om er langer te verblijven.
We gaan naar de Exmoor. Een gerichte snelweg is er niet, dus we gaan binnendoor. Het rijden schiet niet op. We doorkruisen allerlei dorpen met smalle straten en vele rotonden.
Halverwege doen we Glastonbury aan, waar we de Tor willen beklimmen. Het weer is drukkend warm en beklemmend zonder dat de zon goed doorkomt. Monique voelt zich niet lekker door de autorit met bochtige wegen en de plotse klimaat- en luchtverandering. Een wandeling in de buitenlucht helpt een beetje. De Tor, een alleenstaand gebouw boven op een hoge heuvel, is voor ons uit zichtbaar. Halverwege gaan we terug, de inspanning is te groot voor een wagenzieke. Alleen een afstandsfoto rest. Wat deert het ook, de mensen hier zijn me te New Age-achtig, een beetje occult.
We vervolgen onze autorit en komen dichter bij de zee. De lucht klaart op en het landschap oogt aangenamer. Het is opmerkelijk hoe snel we een camping gevonden hebben. Meestal wil het vinden van een kampeerterrein na een lange autorit niet vlotten, maar nu is de eerste de beste camping al meteen naar wens. Met de zee in zicht en een leuke sfeer; Monique is meteen weer opgeklaard en beter verklaard.
Na de tent opgezet en gegeten hebbend, maken we een wandeling naar zee. De kust ligt bezaaid met grote kiezelstenen. De lucht is helder, je kan Wales aan de overkant zien liggen. Het is geen zwemwater, het is zelfs een hele toer om bij het water te komen.
Terug aangekomen bij de camping ga ik alleen nog wat wandelen. Het dorp Porlock is klein met enkele restaurantjes voor de toerist. Ik ga de Porlock Hill verkennen. De doorgaande weg stijgt er met vijfentwintig procent. Een bord waarschuwt er niet met de caravan in te gaan. De automobilist kan een tolweg nemen, die om de heuvel heen geleid wordt. Inge had vooraf al schrik voor deze vijfentwintig procent, maar te voet neem ik me voor om het toch een keer te wagen met de wagen. Langs de weg zie ik twee enorme herten, eerst dacht ik dat het een beeld was, zo vlakbij en roerloos stond de één me aan te kijken. Natuurlijk had ik deze ene keer mijn fototoestel niet bij. Op de top aangekomen ga ik over een wandelpad door de bossen terug. Nog een keer zie ik zo’n groot edelhert, dat met veel lawaai wegstormt. Het was een fikse wandeling na alweer een vermoeiende dag.
De tijd is vandaag voorbij gevlogen. Het doorreizen naar een andere camping vergt veel tijd in het afbreken en opzetten van tent en beheer van de rest van de spullen. Ik heb het gevoel dat hier de echte vakantie is begonnen. De mensen zijn hier veel vriendelijker dan in Wiltshire. Ze groeten je en komen een praatje maken. Aan zee valt ook altijd meer te beleven. De mensen zijn er gelukkiger en meer open.
De zee doet het bloed stromen om de harten te voeren. Het zeeklimaat is ruig en toch vriendelijk. De zeewind brengt rust in de tent. De heldere hemel vertoont niet te tellen sterren. Een stille zeebries doet de bladeren van de bomen trillen. Wat een genot om hier dadelijk in die gezonde lucht te mogen slapen in ons tentje. Nu nog even genieten van het blikje bier bij het flikkerende olielampje. In de verte zie ik de lichtjes van Wales.
Woensdag 17 juli 2002
Vandaag doen we het rustig aan. Het reizen is toch wel vermoeiend. We zijn de hele dag buiten en worden elke ochtend al vroeg wakker. Het is al behoorlijk warm en we moeten de tent uit vanwege de hitte en bedompte lucht.
Het dorpje Porlock is dichtbij met een heerlijke warme bakker en een kleine supermarkt. Vandaag laten we de auto staan en doen we alles te voet. Eerst maken Inge en ik een wandeling naar de zee. Daarna ga ik alleen in een fikse wandeling naar het volgende dorp Porlock Weir. Het is fantastisch weer, warm met een zeebries. Ook hier is het strand van kiezelsteen. Porlock Weir bestaat uit één straat, een haventje en een parkeerplaats betaald parkeren. Als ik terugkom is het al avond en het eten net klaar. Iedereen is behoorlijk verbrand.
Donderdag 18 juli 2002
Alweer een warme dag, tijdens het ontbijt gloeit de zon in onze verbrande gezichten. We verlangen naar een hoed, zonnebril of desnoods regen. We kopen brood en kaas voor onderweg en trekken met de auto het binnenland in, de Exmoor in.
Steile en smalle wegen leiden ons naar boven, naar plusminus vierhonderd meter hoogte. Wat we te zien krijgen zijn pittoreske plaatjes met hier en daar een huisje, wilde plantengroei en bebossing. De bomen zijn oud en langs de weg zijn diepe afgronden. We komen over wildroosters en zien wilde pony’s. Een riviertje stroomt over de weg en een buizerd vliegt laag tussen de bomen.
In het dorpje Exford stoppen we. Het is ook niet meer dan een straat met twee winkeltjes en een postkantoor. Maar je kan er wel pinnen en zelfs de Telegraaf is er te verkrijgen. “Eindelijk strandweer in Nederland, 21 graden Celsius”, staat er op de voorpagina. Ik denk dat het hier warmer is.
We rijden terug naar de kust en bezoeken een grotere plaats: Minehead. Hier is een boulevard en zelfs echt zand op het strand. De mensen hier zijn echt Engels, toeristen van buiten het continent zijn er nauwelijks. Bijna iedereen hier is of dik of oud of slecht ter been of een combinatie hiervan. Het is wel leuk om er even rond te kijken.
We betreden een typisch Engelse gok- en speelhal met allerlei kasten waar veel kleingeld in gestopt wordt. Vooral de muntstukken van twee pence zijn populair. Veel gokken voor weinig geld. Met een bak gevuld met geld loopt men van de ene automaat naar de andere, totdat de juiste gevonden is. In de hoop een slag te slaan, werpen ze massaal de munten in de gleuf van de op springen staande machine, totdat het bakje leeg is. Bergen met koperen munten, prullen en horloges liggen in de vitrines. Als je geluk hebt en maar genoeg en goed inwerpt zullen de prijzen omlaag vallen. Even een gevoel van geluk ontvangen, maar de verslaafde is later alles weer kwijt.
We doen ook even mee, om de sfeer te proeven. Voor weinig geld, zolang je het in de hand hebt, ben je bezig. Wel op tijd stoppen. Enkel een handje kleingeld heeft de verstandige vader ervoor over. De paar munten weten we te verdubbelen, maar even later zijn we ook alles weer kwijt. Ach maar, we hebben wel plezier gehad.
In Minehead vinden we een grote supermarkt waar we wat meer en goedkoper kunnen inslaan. ’s Avonds gaan Eric en ik nog een avondwandeling maken.
Vrijdag 19 juli 2002
Wat zal ik vandaag weer eens opschrijven? Dat het heet was? Ja dat was het, de heetste dag tot nu toe. We zijn naar de zee gewandeld en te lang in de zon gebleven. Iedereen is loom en moe. Opwindende dingen zijn er niet gebeurd.
De camping bestaat uit een groot vierkant grasveld, waarbij de tenten aan de buitenste randen zijn opgezet. De zee lijkt dichtbij omdat de camping wat hoger ligt, maar het is toch wel twintig minuten lopen. Het is een camping zonder overlast, geen rumoer van mensen, geen lawaai en de weg hoor je ook nauwelijks. Aan het strand zijn amper mensen, en in de plaatselijke winkel staan er hoogstens twee voor je in de rij. Ruimte is er hier genoeg. Wat een verschil met Nederland. Druppelsgewijs zien we steeds meer Nederlanders. Een niet-Britse toerist is meestal een Nederlander.
Zaterdag 20 juli 2002
In de morgen is het bewolkt met een regenbui van drie seconden. Al gauw trekt het helemaal open en is de zon er weer. Het waait wel flink.
We gaan naar Lynton en Lynmouth. Daarvoor moeten we over de beruchte Porlock Hill, waar de weg een stijgingspercentage van vijfentwintig procent heeft. De makkelijke tolweg om de heuvel heen nemen we natuurlijk niet. De waarschuwingsborden komen nogal Engels betuttelend over, want het valt allemaal wel mee. In de Belgische Ardennen zijn we wel steilere wegen tegengekomen, zonder enig waarschuwingsbord. Maar op het gebied van verkeersborden in verschillende landen vergelijken is België misschien niet de meest goede keuze.
De weg naar Lynmouth is meer dan de moeite waard. Het gaat door een schitterend natuurgebied van de Exmoor, over een hoogvlakte die zich drie- tot vierhonderd meter boven de zeespiegel uitstrekt. Aan de ene zijde is er uitzicht over zee en aan de andere de fraaie heuvelvlaktes. Schapen lopen vrij rond en steken de weg over.
Lynmouth ligt beneden aan zee met een haventje en gezellige winkelstraten. Toeristisch, maar niet te druk. Een beschaafd volk, een ander slag dan in Minehead. Misschien ligt het aan de tekst op dit bordje bij de ingang van een winkel: “any unattended children will be sold as slaves”.
Het dorp Lynton ligt ernaast, maar wel driehonderd meter hoger. Je kan er tegen betaling met een kabelbaan naar toe. Wij doen dit niet, nemen het steile voetpad om wat overtollig zweet kwijt te raken. Vanuit hier wandel ik alleen verder, naar het westen over de Valley of Rocks. De kust begint hier echt mooi te worden. Grillige rotsformaties en op de steile hellingen grazen berggeiten.
Terug op de camping is de wind flink toegenomen. Alleen onze tent lijkt zo te wapperen. We eten Take Away Chips, die al snel koud waaien. Ja alweer het weer dat een grote invloed heeft op het tentenleven. Gelukkig zijn we nog niet nat. Het weer lijkt niet zo stabiel meer.
Zondag 21 juli 2002
Hardgelopen over de tolwegroute. Veertig minuten aan een stuk klimmen met een stijgingspercentage van 1:14 (7%). En terug. Totaal 79 minuten hardgelopen.
Verder is er niet veel gebeurd. Het wordt weer tijd voor een andere camping.
Naar Porlock Weir en Bossington geweest.
▲ Cornwall, Porthtowan
Maandag 22 juli 2002
We vertrekken richting Cornwall, waarheen precies weten we nog niet.
We rijden door de Exmoor. De weg van Lynton tot Barnstaple is een lastige: steil, bochtig en smal. Hoe meer richting zuiden en Cornwall hoe meer de bewolking toeneemt. Na een uur rijden hebben we nog maar vijfenveertig kilometer afgelegd.
Dan gaat het beter. We komen door Bude, Camelford, Wadebridge, en ten zuiden van Newquay gaan we een camping zoeken. Deze streek is in de zomermaanden erg toeristisch. De campings zijn boordevol. Vandaag is het koud en winderig, het landschap ziet er in deze omstandigheden op het eerste oog niet mooi uit.
We belanden in Porthtowan, een ietwat verlaten dorpje. Het strand is populair bij de surfers, vanwege de hoge golven. Er is nog een plaatsje vrij voor vier dagen. De camping is schoon met een sanitair dat meer dan voldoende voldoet. Prima zelfs. Luxe!
We hebben niets fatsoenlijks meer te eten. We verkennen de kust en wandelen naar het dorp om wat in te slaan. Het winkeltje heeft niet veel te bieden. Hamburgers en brood wordt ons avondmaal.
Dinsdag 23 juli 2002
Het eerste wat we doen is de Tesco zoeken. Die moet hier ergens zijn, als we tenminste de plastic zakjes met boodschappen geloven die regelmatig opduiken. We gokken op St. Agnes, maar dat plaatsje oogt net niet groot genoeg om een redelijke supermarkt te bevatten. Ondertussen begint het behoorlijk hard te regenen. We zitten tenslotte in Cornwall. Regen hoort bij Cornwall.
Het volgende stadje Redruth is raak, het eerste wat we daar zien is de Tesco. We slaan flink in, want we hebben honger.
’s Middags gaan we naar de zee in Porthtowan en wandelen langs de schitterende kliffen. De regen is opgehouden, en dat maakt het meteen een stuk mooier. In dit gedeelte van Engeland is nog genoeg te zien.
Het landschap aan zee vertoont een woest oeruiterlijk. De zee beukt onverminderd voort op de kust. Grillige rotsen verraden de slijtage van eeuwigdurende krachten. Een weids uitzicht wordt enkel belemmerd door de in mist gehulde geheimzinnige rotsformaties. De mens is hier nietig op de torenhoge steenformaties, maar toch veilig met de zee ver onder zich. Alleen het onophoudelijke lawaai doet gevaar vermoeden.
Het enige vermoeden van een menselijk verleden ligt besloten in oude mystieke gebouwen die in de verte oprijzen. Oude verlaten tinmijnen, alsof de mensheid plotsklaps ophield te bestaan. Zij passen volmaakt in het beeld van een vroegere beschaving. Heel ver weg, op de hoogste heuvel, staat aan de top, zo lijkt het, een oeroud gebouw, daterend van het begin der mensheid.
Voor de rest domineert de natuur, die hier de mens heeft overwonnen. De plantengroei is laag, aangepast aan de immer durende zeewind. De heide is van een paarse kleur dat je zelden ziet, vermengd met rode en gele bloemen die pas in het avondlicht ontwaken. De lieflijke ogende groene struiken hebben gemene verraderlijke doorns.
In de ferme zeewind hangen roofvogels ogenschijnlijk volkomen stil in de lucht, hun prooi al in het vizier, wachtend op het juiste moment om toe te slaan.
Woensdag 24 juli 2002
We gaan naar Lands End, het meest westelijke puntje van Engeland. Het is een hele rit, zeker als we niet meteen de juiste weg vinden. Daarbij is het druk op de weg, vooral in Redruth waar meer stoplichten dan rotondes zijn. Nu merk je goed dat die rotondes voor een goede doorstroming zorgen.
Onderweg maken we onverwacht een tussenstop, een uitje naar St. Michaels Mount. Het kleine dorp met abdij ligt een paar honderd meter in de zee, tenminste als het vloed is. Het is nu eb en over het strand kunnen we er naar toe lopen. Op de heuvel zijn enkele straten en huizen met de abdij als hoogste punt, de blikvanger van het eiland. In Bretagne staat de Franse tegenhanger, een soort tweelingbroer met dezelfde naam en kenmerken. Je hoeft er alleen maar een groot stuk zee voor over te steken. Dat doen we niet.
We rijden naar het einde van het land: Lands End in zuidwest Cornwall.
In een oorspronkelijk verlaten oord is een soort attractiepark gebouwd, waar toeristen zich kunnen vermaken. Omdat dit het einde is? Een wegwijzer in zeerichting geeft aan: 3147 mijl naar New York. Op een ander bord staat: het eerste en laatste huis van Engeland.
De kustlijn is op dit uiteinde bijzonder fraai, zoals ook op andere plaatsen in Cornwall. Dit is ook het eerste stuk land waar de zee op inwerkt.
Donderdag 25 juli 2002
Vandaag leven we in een wolk, want het is vrij mistig. Een mooie dag om naar het Goonhilly Earth Station in de buurt van Helston te gaan. Dit is het grootste satellietencomplex van de wereld met heel veel schotels. Heel wat communicatie passeert dit centrum dankzij de goede ligging. In de ‘visitors centre’ is veel te doen omtrent multimedia en communicatie. Je kan er internetten en een e-mail naar het thuisfront sturen. We zijn er heel de middag zoet.
Het links rijden
Aan het links rijden, de tweede vakantie in Engeland, ben ik nu aardig gewend. Het gaat veel beter dan vorig jaar. Vanaf de eerste dag was ik er nu aan gewend. Vorig jaar was het nog zo, dat alles opnieuw aangeleerd moest worden. Wat ik toen geleerd heb, is gelukkig in de hersenpan blijven hangen. Het moeilijkste is het kijken waar het verkeer vandaan komt, aan welke kant de auto’s rijden. Vooral als je van een zijweg de hoofdweg opdraait, ben je geneigd eerst de verkeerde richting op te kijken.
Op de rotondes gaat het verkeer met de klok mee en heeft het voorrang. Je moet naar rechts kijken en snel de rotonde oprijden, want er wordt tamelijk hard gereden. Er zijn veel rotondes in Engeland. Waar in Nederland stoplichten staan, zijn er hier rotondes. Je moet goed opletten, want op gelijkwaardige kruispunten is er een cirkel gemaakt, waar de regels van de rotonde gelden. De rotonde geeft een goede doorstroming van het verkeer. Ongelukken of aanrijdingen heb ik hier nog niet gezien.
Al ben ik aan het links rijden nu gewend, vergt het toch veel concentratie. De wegen zijn daarbij vaak bochtig, glooiend en geregeld te smal. Je hebt minder zicht omdat het stuur niet aan de middenkant van de weg zit. Als er links iets in de berm verschijnt, verschiet je omdat je het later ziet. Niet alleen het rijden, maar ook het denkgedeelte speelt zich af aan de andere kant. Na een lange rit krijg je een ijl gevoel in je hoofd waarbij het richtingsgevoel verdwenen is. Je oriëntatie ben je kwijtgeraakt en je weet niet meer wat links en rechts is. Het is meerdere keren voorgekomen dat ik zei: “hier moeten we toch rechtsaf?”en dat ik links ging.
Een oplettend bestuurder let ook op de andere bestuurders. Menig bijrijder wordt dan als bestuurder aangezien. Dat levert soms komisch taferelen op. Op zoek naar een parkeerplaats trapte ik hard op de rem, toen een auto het parkeervak uitreed. De chauffeur lette helemaal niet op, keek zelfs achterwaarts. Maar het was een vrouw, een moeder, die met haar kinderen op de achterbank speelde. De vader reed.
Vrijdag 26 juli 2002
We gaan naar de havenplaats St Ives. Het is er druk met heel veel winkels. Een opeengehoopte mensenmassa waar nog auto’s doorheen moeten. In de zeewind krijg je honger van de lekkere geuren. De ‘Cornish Pastie’ is het streekgerecht bij uitstek.
In de haven is het eb en de schepen liggen in het zand, veel vissersboten. St Ives is van oudsher een echt vissersplaatsje. Resten vis liggen in het water of op het droge. Grote vissenkoppen, waar zeemeeuwen aan pikken, zijn op het strand aangespoeld. Een grote school dode haaien, met lengtes van een halve meter, ligt achteloos op het drogende zand.
Eric wordt brutaal bestolen van zijn ijsje door een zeemeeuw. Het beest grijpt al vliegend het hoorntje uit zijn mond. Flink geschrokken, met een kras op zijn wang, jaagt hij nu woedend op zeemeeuwen.
▲ De Dartmoor, Ashburton
Zaterdag 27 juli 2002
Uitgerekend vandaag gaan we naar een andere camping. We moesten vandaag weg, want onze plaats was gereserveerd. Vandaag heeft heel Engeland vakantie gekregen, althans zo lijkt het. We zijn net weg, of we staan op de grote weg al in de file. We rijden liever binnendoor dan te wachten. Een afslag naar St Austell moeten we hebben, maar die zijn we zojuist gepasseerd. Bij een tankstation kunnen we draaien, en waar we net gereden hebben, is de weg al helemaal dichtgeslibd. Nu kunnen we weer goed doorrijden tot St Austell, het stadje dat de drukte niet aan kan. Dan kunnen we beter meteen maar boodschappen gaan doen. Het tempo van een boodschappenwagentje zal niet veel lager zijn. In twee uur tijd hebben we vijfenveertig kilometer afgelegd. Op de uitrit van de supermarkt staan we alweer te wachten. Nog nooit zoveel auto’s in Engeland gezien. Dan klaart het op, net als het weer. De mistige miezerige regen van Cornwall verdwijnt en de file bevindt zich aan de andere kant van de weg.
We rijden via Liskeard en Tavistock naar de Dartmoor. De weg begint stevig te stijgen met flinke bebossing, het lijkt wel het Zware Woud. De Dartmoor, spannend zien we het tegemoet. Herinneringen van het boek the Hound of the Baskervilles komen bovendrijven: moeras, mist en heide.
Als we de Dartmoor inrijden heeft het wel iets mysterieus. Een hoge kale vlakte met noeste stenen en pony’s die over de weg lopen. Een verlaten oord dat niet iedereen aanspreekt, maar veel archeologische waarde heeft. Om nu in het centrum van de Dartmoor te gaan kamperen gaat ons echter iets te ver, dat is te ver in de middle of nowhere. Wanneer we het hart van de Dartmoor uitrijden, zijn de eerstvolgende campings Full, zoals op de borden staat aangegeven.
Uit het boekje ‘Rustieke Campings’ zoeken we een camping in Ashburton op. Verder naar zee toe zal het alleen maar moeilijker worden een plaatsje te vinden in het drukke vakantiegebied. De camping ligt wel verlaten, maar mooi aan een beekje. Gelukkig is er een plaatsje vrij. De omgeving lijkt niet zo heel interessant. Het is een mooie uitvalbasis om de Dartmoor en de zee te bezoeken.
Zo zijn we weer de hele dag bezig geweest om pakweg honderdvijftig kilometer af te leggen. Tent afbreken, auto inpakken, file rijden en de tent weer opzetten. Maar we hebben weer een interessant deel van Engeland ontdekt. En dat nemen ze ons niet meer af.
Zondag 28 juli 2002
Het is weer heet, we zijn uit Cornwall. Hadden we dit weer maar in Cornwall, dan kwamen we nooit meer thuis. Alhoewel, misschien was het dan een toeristische attractie met kunstmatig aangelegde zandstranden en de rotsen afgebroken met dynamiet.
Vandaag zijn we naar de zee in Teignmouth geweest waar Inge bijna twintig jaar geleden op vakantie is geweest. Er klopte niets van haar herinneringen meer. Alles is volgebouwd, waarschijnlijk omdat het weer hier vaak goed is. Het is de Engelse Rivièra met dorre grasvelden en grote tropische planten die in Nederland alleen in de huiskamer gedijen.
Het strand is niet heel ruim. De mensen zitten op elkaars lip. Het water is echter ijskoud, terwijl er een warme golfstroom zou moeten zijn. Echt spannend is het hier niet, dus we gaan maar weer boodschappen doen en terug naar de camping.
Maandag 29 juli 2002
Een dagje naar de Dartmoor. Gepicknickt aan de rivier de Dart. Even verderop stoppen we bij een parkeerplaats en wandelen naar een heuvel met aan de top grote, grijze rotsblokken. De Tor. Het uitzicht heeft iets mysterieus, ook al omdat je overal zo ver weg kan kijken. Het mooie is dat tussen de verdwaalde reuzenkeien halfwilde paarden lopen. Het is een schitterende omgeving met lage begroeiing van varens en smalle drassige riviertjes.
De wandeling naar de Tor lijkt dichtbij, maar afstanden met een wijds uitzicht blijken moeilijk in te schatten. Het is een flinke afdaling gevolgd door een flinke klim naar een hoger gelegen top. Wat aanvankelijk lijkt op een prehistorische nederzetting blijken door de natuur gevormde rotsblokken te zijn. In het kale landschap lijken deze stenen heel indrukwekkend.
We rijden door naar het dorp Princetown, waar een oude gevangenis staat. We nemen een andere terugweg, maar het landschap verandert niet veel. Eigenlijk is het meer een terrein om te voet of te fiets door te trekken. Alhoewel dat vrij zwaar zal zijn, want het stijgingspercentage doet niet veel onder dan die van Zwitserland. Je zou dat helemaal niet verwachten in Engeland. De breedte van de wegen is beter geschikt voor de fiets, waarschijnlijk aangelegd in de tijd dat er nog geen auto’s waren.
Na een lange rit komen we dan toch weer thuis, nou ja op de camping. Na onze favoriete maaltijd: aardappelen, erwtjes, hamburger met ui, gaan Eric en ik weer badmintonnen. Er zijn meer Nederlanders op deze camping en alleen de Nederlanders doen aan badminton. Een sport die veelal op campings gespeeld wordt.
Het kamperen heeft een grote invloed op de gemoedstoestand van de mens. Het lijkt wel leuk en gezellig, maar het is niet altijd rozengeur en maneschijn. Het kamperen geeft een grote verandering in het gestructureerde dagelijkse leven met alle luxe en gewoontes. Je leeft nu uitsluitend in de buitenlucht, dicht bij de natuur met alleen de bescherming van de tent, de auto en meegebrachte spullen. Je bent nu extra gevoelig voor het weer. Het tere lijf kan niet al te lang omgaan met regen en kou. Bij hitte in de zon weet je ook niet waar je het moet zoeken. Ideale omstandigheden doen zich zelden voor.
Bij ons is kamperen ook de omgeving verkennen en als we die ontdekt hebben, verder reizen naar een nieuw gebied. We zijn steeds actief bezig, wat natuurlijk ook weer vermoeiend is. De vermoeidheid slaat dan neer op de gemoedstoestand. Zo is iedereen op zijn beurt eens chagrijnig of ziet de leukheid van de vakantie niet meer zitten.
In de eerste periode van de vakantie is de omschakeling het grootst, zijn we het meest ontzenuwd in de nieuwe levensstijl. Naarmate de tijd vordert, wordt de strijd minder tussen heimwee naar huis en het naderend eind van de vakantie met alle nare gevolgen van dien. Nog even mogen we genieten van het ware leven, de pijnen intens beleven, voelen dat je echt leeft. Slapen wanneer je wilt en wakker worden als de natuur het aangeeft. Boos zijn als je boos wilt zijn. Blij zijn als de tijd er rijp voor is.
Gelukkig vergeten we de slechte herinneringen en onthouden we het goede. Daarom valt het altijd tegen als we een vakantieplaats de tweede keer bezoeken. We zullen blijven kamperen om die goede herinneringen te koesteren, die momenten naar boven halen die ons gelukkig maakten.
Dinsdag 30 juli 2002
De eerste keer dat we echte regen hebben, met echte druppels, niet van die mistregen uit Cornwall. Gelukkig duurt het niet lang. Als we voor een uitstapje naar Torquay rijden schijnt de zon alweer en is de hemel blauw.
Torquay is een grotere plaats en dat is te merken aan het autoverkeer. Wanneer het te druk wordt, zoeken we een uitweg, zoals een volle rivier zich vertakt in kleinere stroompjes. De wegen zijn nu supersmal met ongeschoren heggen. De verkeersborden zijn niet meer allemaal in goede staat: soms geven ze alleen in het begin de plaatsnaam aan en de rest van de borden is met de tijd vergaan. Zodoende komen we via een moeilijke omweg op dezelfde hoofdweg uit.
Een opsteker is dat we vlak aan zee een gratis parkeerplaats vinden. Buiten verwachting in een grote stad, vlak aan zee. Normaliter betaal je hiervoor in Engeland de hoofdprijs. Aan de kust wordt heel wat verdiend aan parkeergelden. Ieder straatje in de bewoonde gebieden is zowat afgebakend met gele strepen. Is dit niet het geval dan is de kans groot dat er een betaalautomaat in de buurt is. Zelfs de kleinste dorpen hebben betaalparkeerplaatsen, met enig voordeel dat er openbare toiletten bij zijn. Maar wij - we zouden geen Hollanders zijn – hebben de kunst om een gratis plaatsje op te scharrelen die er met enig vernuft ook wel te vinden is.
Torquay heeft ook een haven. Ik kan later al die plaatsen die we bezocht hebben met hun havens niet meer uit elkaar halen. Gelukkig kan ik dan mijn digitale foto’s bekijken en de datum vergelijken met mijn dagboek.
De mensen die in je in de Engelse kustplaatsen ziet zijn toch heel anders dan in Nederland. Een groot percentage is te dik, niet een beetje, maar moddervet. Gekleurde rassen zie je haast niet, de meeste Engelse lichamen zijn daarentegen volgeklad met tatoeages. Opvallend is het ook hoeveel mensen slecht ter been zijn, in een rolstoel zitten of lelijke dikke benen met grote spataders en opgezwollen voeten hebben. Dan beter een gratis parkeerplaats zoeken waarbij je een eind moet lopen, zodat die benen in beweging blijven.
Dat was dan weer het opwindendste nieuws uit Torquay. Oh ja, Monique en ik hadden nog een ijsje die niet lekker en niet koud genoeg was zodat alles lekte.
Monique had vannacht ook nog wat spannendst meegemaakt in haar eigen slaapplaats in de tent. Ze had ’s nachts al vreemde geluiden gehoord, van een beest, dat kan natuurlijk hier vlakbij de Dartmoor.
’Volgens mij is het een eenhoorn,’ zei ze, maar wij dachten eerder aan de Hound of the Baskervilles. We lagen rustig te slapen totdat we opeens opgeschrikt werden door luid gegil van Monique. ‘Er zit een beest bij me, er zit een beest bij me,’ schreeuwde ze. Ik snelde er naar toe en joeg het monster weg. Het bleek het lieve campingpoesje te zijn die ons trouw iedere dag komt opzoeken. Het had enkel wat vriendschap gezocht.
En ’s morgens hoorde Monique het vreemde geluid weer, dat mij eerder aan een pauw deed denken dan aan een verschrikkelijk oerbeest. Monique durft vannacht daar niet meer te slapen. Het gevolg is dat ik nu een eigen slaapplaats heb en wie weet krijg ik nog bezoek.
▲ Mendip Hills, Priddy
Woensdag 31 juli 2002
Toen ik gisteravond naar bed ging had ik bezoek. Poesjelief lag al lekker op mijn slaapzak. Onopgemerkt was ze naar binnen geslopen. Ik heb ze met pijn in mijn hart weggejaagd; want ze is zo lief, maar misschien niet zo hygiënisch.
Vijf minuten later was ze alweer terug. Drie keer volgde hetzelfde ritueel van buitenzetten en terugkomen. De aanhouder wint. Even later, toen ik bijna sliep, was ze er weer. Mijn verzet was gebroken en we hebben als vriendjes samen geslapen. Vanmorgen kwam iedereen kijken hoe lief we daar lagen.
We moeten afscheid nemen, want we gaan weer verhuizen. Als we wegrijden, weten we nog niet waar we heen gaan. Onderweg besluiten we naar de Mendip Hills te gaan, naar een camping die vermeld staat in het boekje ‘Rustieke Campings’.
Het grootste deel van de reis is snelweg, we zijn er ook snel. Niet alleen de camping is rustiek, maar ook de omgeving. Er zijn leuke bezienswaardigheden in de buurt voor de volgende dagen. Onderweg hebben we regen gehad, als we de tent in Priddy opzetten is het droog, maar zo te zien niet voor lang. We gaan even de omgeving met de auto verkennen, maar zijn al snel weer terug, omdat de rest van de familie het bij de tent rustig aan wil doen. Ik heb nog te veel energie en ga een eind wandelen.
Op een kaartje heb ik gezien dat hier vlakbij grafheuvels zijn, een mooi doel om er even heen te gaan. Via een lange smalle saaie weg met hoge heggen kom ik bij een weiland, in de verte zie ik de grafheuvels liggen. Door het hoge vochtige gras loop ik er naar toe met mijn fototoestel in de hand. Het zijn gewoon wat bulten in een weiland, ook niet zo interessant om te fotograferen.
Omdat ik die lange saaie weg niet nog een keer wil doen, ga ik verder in de hoop met een boog terug naar de camping te kunnen lopen. Het weiland verandert nu in lage varens en dan in modderige, smalle paadjes met hoge varens. Mijn broek begint tot aan de knie al aardig nat te worden. De grond is erg drassig en ik moet goed oppassen om mijn enkels niet te verzwikken of weg te zakken. De bocht die ik in gedachte had, wil maar niet komen en ik geraak steeds verder van het beginpunt verwijderd.
Als ik nu terug ga, moet ik ook de varens en het weiland weer opnieuw doen. Ik loop nog even door en zie dan een paadje de goede richting opgaan. Inmiddels is het zachtjes gaan regenen en ik heb geen jas aan. Niet zo slim van mij, want regen was wel te verwachten. Het gaat harder regenen. Waar ben ik mee bezig?
Ik moet nu door weilanden met hoger gras en heel veel koeienvlaaien lopen. De weilanden zijn omringd met muren van opgestapelde stenen. Veel weilanden liggen zo naast elkaar met maar een paar openingen die ik niet altijd meteen zie, waardoor ik feitelijk een omweg neem Een andere keer moet ik een stuk teruglopen omdat het er te drassig is, of er een riviertje is ontstaan waar ik niet door kan. Ondertussen ben ik behoorlijk nat, mijn voeten soppen in mijn schoenen.
Nu zie ik de kerk van het dorp, dus ik ga nog goed. Maar het lukt me niet om uit dat doolhof van weilanden te komen en een harde weg te vinden. In een dal kom ik bij de rand van een bos uit, daar kan ik beter niet in gaan. Een stukje terug. Overal staan diezelfde stenen muurtjes. Nu ben ik in het glooiende landschap de kerk en de richting ook nog kwijt. Ik klim over een muur, ga naar het hoogste punt en zie de kerk weer tevoorschijn komen. Toch duurt het nog even voordat ik uit het doolhof ben.
Kletsnat kom ik bij de tent aan, die opgesteld is tussen leuke stenen muurtjes in een mistige, rustieke omgeving, in de buurt van grafvelden en koeienvlaaien, heel veel koeienvlaaien.
1 augustus 2002
Donderdag? Ja, je weet onderhand niet meer wat voor een dag het is. De vakantie heeft nu wel lang genoeg geduurd. Alles is vochtig van de vorige dag, alle kleren zijn vies. Na de douche begint de zon weer te schijnen en ziet alles er rooskleuriger uit.
We gaan naar een heel oud dorp, Wells, dat zijn naam dankt aan de bronnen die hier ontspringen. Het lijkt wel een bedevaartsoord met veel oude mensen. Er staat een heel oude kathedraal uit de achtste of negende eeuw. Hier is ook het oudste straatje van Engeland dat nog steeds bewoond is.
Hierna rijden we naar Glastonbury, nogmaals omdat Monique de eerste keer ziek was. We hebben dus een hele ronde gemaakt in het westen van Engeland.
Nu klimmen we wel naar de Tor op de hoge heuvel. Het stadje trekt vreemde mensen aan. Rare snuiters met vreemde kleren. Mannen in rokjes en lange haren, vrouwen in heksachtig kledij. Het lijkt wel een hippiecentrum. Ik voel me niet helemaal op mijn gemak in dit heksengedoe. Het is wel leuk om een keer te zien.
De Tor blijkt ook maar een hoog, smal gebouwtje te zijn zonder inhoud. Toch heeft het een geweldige aantrekkingskracht en van een afstand ziet het er ook mysterieus uit, dat aparte gebouw hoog op de heuvel. Bovenop heb je een weids uitzicht. Vroeger was hier rondom de zee en was dit het eiland Avalon.
Het dorp zelf is ook vol met deze aparte mensen op blote voeten. Wierook en andere vluchtige geuren ontsnappen uit de winkeldeuren. Bij een bron wordt heilzaam water getapt en voeten gewassen. Lintjes hangen aan takken en gezichten zijn beschilderd met onbegrijpelijke tekens. Dit is een deel van mysterieus Engeland met nog krachten uit een oud verleden.
Vrijdag 2 augustus 2002
We gaan naar Cheddar, een naam die vertrouwd overkomt. Het plaatsje ligt aan de rand van de Mendip Hills. Uithangborden met kaas verschijnen. Nu weet ik het weer: Cheddar is kaas, cheddar cheese. Cheddar is zelfs wereldwijd bekend omwille de kaas. In de Engelse supermarkten heb ik vele soorten Cheddar in de schappen zien liggen, maar ik wist niet dat er een stadsnaam mee verbonden was. Die lichtgele kazen komen dus oorspronkelijk hier vandaan.
Cheddar is een toeristenplaats met winkels en musea. Niet alleen kaas, ook de kloof is bekend, de Cheddar Gorge. Er zijn hier namelijk gigantische rotsformaties met grotten en spleten die van dit stukje aarde een kleine Grand Canyon hebben gemaakt. Niet iets dat je hier zou verwachten. Het is de grootste kloof van Engeland. De Cheddar Gorge is te bezoeken tegen eveneens gigantische entreeprijzen.
Ik beklim liever een gratis rots, met daar bovenop berggeiten die vervaarlijk langs steile afgronden manoeuvreren.
▲ Dover, St Margaret’s at Cliffe
Zaterdag 3 augustus 2002
De voorlaatste dag van de vakantie die begint met twijfel om nog een dag hier te blijven of vast richting Dover te rijden. We gaan, we blijven, we gaan, we blijven; we zijn erg onstandvastig. Uiteindelijk gaan we toch op het laatste moment. Achteraf verstandig, want het is een lange vermoeiende zit, langer dan verwacht. Als we dit op de laatste dag hadden gedaan, was het een strijd tegen de klok geweest om de boot van vijf uur te halen, waarmee we wel moeten gaan omdat die gereserveerd is.
Het is druk op de weg en bij Londen nemen we een afslag die naar het noorden gaat, de verkeerde kant op. Die wegbewijzering hier ook! Draaien gaat niet meteen. Wat een ellende zou dat morgen gegeven hebben. Ik wil het niet eens weten of we het gehaald zouden hebben.
In de buurt van Dover vinden we een camping. Snel de tent opzetten en op zoek naar eten, want dat hebben we vandaag nauwelijks gedaan. Dover is in de avonduren een ongezellige, grauwe stad met ongure figuren. Verdacht uitziende kleurlingen die vast bij een eerdere aankomst in de havenstad zijn blijven hangen. Een zwerver ligt op een parkeerplaats.
Zondag 4 augustus 2002
De laatste vakantiedag. We hebben tijd genoeg tot vijf uur; het is tien minuten rijden naar de boot. Op ons gemak pakken we in en gaan nog een keer naar het strand bij St Margaret’s at Cliffe, vlakbij Dover met dezelfde witte kliffen.
De laatste ponden moeten nog opgemaakt worden. We struinen een uur door een winkel met de rekenmachine in de hand. We lopen voor gek, maar hier komen we toch niet meer. Op acht pence na is alles op.
Nabeschouwing
We zijn terug. Onze gedachten zijn nog in Engeland. In Nederland is het meteen raak, slecht weer, slechte lucht. Een vermoeiende, benauwde lucht met stadse stinkende autogassen, afgewisseld met stortende wolkbreuken. Wat hebben wij een geweldig kampeerweer gehad, ook al zijn we een paar keer nat geweest.
Weer gaan werken valt tegen. Het goede leven zit er op. Ik ben aan vakantie toe.
Nog even wachten tot volgend jaar.
Zie hier de oude site met foto's