Gedurende de drie weken dat we in het Franse Saulieu aan het kamperen waren, heb ik zeer veel hardgelopen. Twaalf keer in twintig dagen. Eigenlijk was het de eerste keer dat ik tijdens een vakantie sportief gezien zo actief was. Niet dat ik bij vorige vakanties lui was; lange wandelingen met het gezin stonden altijd wel op het menu, maar hardlopen deed ik dan bijna niet. Zo’n onderbreking in de zomer deed me geen goed voor de halve marathon van oktober. Na de vakantie had ik moeite om weer in het ritme te komen en er was nog weinig tijd om met een regelmatige trainingsopbouw goed voorbereid te zijn. Daarom deze keer geen onnodige pauze, ik wou een extra trainingssessie in deze werkloze dagen met voldoende vrije tijd.
Iets over de streek. Saulieu ligt in De Morvan, een berglandschap in de Bourgogne, zowat in het midden van Frankrijk. De Morvan is een natuurgebied en heeft een oppervlakte van 50x70 kilometer. Deze bergachtige streek is eigenlijk een uitloper van het Centraal Massief, de hoogste top is er 900 meter hoog. Het is een schitterende omgeving met granieten rotsen en grote hoeveelheden groen van bos en weiland. Daarbij is het een beschermd gebied met een lage bevolkingsdichtheid, weinig verkeer en veel natuurschoon. De camping, waar we met onze tent stonden, lag aan een groot meer en we hadden heel de tijd goed weer. Bijna elke dag ging ik in het meer zwemmen, iedere keer een stuk verder en op het laatst kon ik de behoorlijke afstand naar de overkant, heen en terug in één ruk volbrengen. Ik was 34 jaar en in de kracht van mijn leven. Nog nooit had ik zoveel gezwommen, én gelopen als in die drie weken.
Al de eerste dag trok ik mijn hardloopschoenen aan. Het was warm en de heuvels stegen meer dan ik gedacht had. Na een tijdje was de oude blessure in de kuit weer voelbaar. Ik dacht nog wel dat het over was. Er stond nu natuurlijk meer spanning op de spieren dan in het vlakke land. Meteen stopte ik en wandelde terug. Om niks te forceren hield ik me de twee daaropvolgende dagen rustig met alleen wandelen en zwemmen. In de tweede loop ging het al beter en daarna heb ik geen hinder meer gehad van die soms vervelende kuitspier. De heuvels hadden wellicht een versterkende invloed. Beenspieren werden nu eens goed opgerekt en de warmte was ook heilzaam voor de soepelheid. Het ging zo goed dat ik bijna iedere dag ging lopen, soms wel vier of vijf dagen achter elkaar, met af en toe maar één dag rust; een best wel vermoeiend schema voor een vakantie. Maar ik had vlam gevat en blussen ging niet meer in dat zuurstofrijk gebied. De overtollige energie diende uitgezweet te worden. Meestal liep ik ’s morgens vroeg als de zon nog niet zo intens brandde, maar algauw steeg het kwik naar hogere waarden. Lopend over de met schaduw bedekte hellingen dacht ik dan aan de duik die ik straks zou nemen. Ondertussen vermaakten de kinderen zich prima met de vele vriendjes op de camping. Mijn vrouw kon rustig een boek lezen of de was doen. ’s Middags hadden we de tijd om met heel het gezin andere leuke dingen te doen.
Deze lopen hadden een verruimende betekenis voor mij. Heel intens leerde ik de omgeving verkennen. Iedere keer liep ik een andere route in het prachtige, heuvelachtige landschap. De wegen staan nu nog in mijn geheugen gegrift. Ik weet ongeveer hoe de wegen liepen, waar de meren lagen en hoe de natuur eruit zag. Van andere vakanties heb ik hieromtrent veel minder onthouden, het stratenplan is daar in ieder geval uit mijn hersenpan geveegd. Lopen in een vreemde omgeving is, zoals ook bij lange fietstochten het geval is, een aangename ballast voor het geheugen. Daarbij had het bergachtige reliëf een rol van betekenis, omdat het meer dimensie heeft dan het saaie, vlakke land. Na het klimmen was er het voordeel dat er weer een afdaling volgde. Het nadeel was echter dat er na een afdaling een klim nodig was om terug te komen.
Zo liep ik een keer een dalende weg af om een nieuw gebied te ontdekken. Met de zwaartekracht in mijn rug ging het gemakkelijk, haast vanzelf rolde ik de berg af. Ik plakte er nog een stukje aan, tot het volgende dorp beloofde ik mezelf. Het was één lange weg zonder zijwegen. Het ging lekker. Nog een stuk moest toch kunnen? Ik vergat bijna dat de terugweg alleen maar zou stijgen. Toen ik omdraaide waren de rollen omgedraaid, alleen maar bergop. Het was zwaar. Hoe later het werd, hoe heter het werd. De zwaartekracht nam toe. Het werd afzien. Ik weet nog dat ik het zonder te gaan wandelen tot de camping kon volhouden.
Een andere keer motregende het toen ik wegging. Even later werd de regen heviger en daarna kreeg ik een hoosbui over me heen. Het was zo goed weer geweest, dit werd niks vandaag! Drijfnat de heuvel oplopend kwam ik in een andere vallei terecht. De zon kwam door en ineens was ik in een andere klimaatzone. Toen ik bij de tent aankwam, was ik al bijna helemaal opgedroogd. Het zou weer een hete dag worden.
De hete inspanningen gingen me goed af. Geregeld zocht ik de beschaduwde paden op. Er waren gemarkeerde fiets- en wandelpaden die niet al teveel gebruikt werden, soms flink begroeid, dan weer modderig van een niet actieve bergbeek. De wegen waren vaak aan weerszijden begroeid met eindeloze hagen in plaats van prikkeldraad. Klimmend en dalend over keien en hoge grassen doorkruiste ik de wegen. Achter de hagen werd ik meermalen bespied door een Franse koe, van die dikke witte hooglanders met dat gezond ogend vlees. Veel ander gevaar was er niet. Alhoewel het niet altijd ongevaarlijk was.
Een van de berg afdalende bosweg was als één lange tunnel. De bodem was bedekt met bladeren. De zijkanten, die begroeid waren met hoge bomen, liepen gebogen omhoog, en de bovenkant was zowat afgesloten door een dicht bladerdek. In gedachte verzonken liep ik door de lange tunnel naar beneden. Op een moment was er iets dat ik niet kon plaatsen. Op gevoel draaide ik ineens negentig graden om, rende de heuvel op en greep me aan een boom vast. Toen pas drong het tot me door en hoorde ik een geweldige lawaai achter me. Een fractie later zag ik een stuk of zeven motorcrossers die met hoge snelheid naar beneden stoven. Goed dat ik ook snel kon zijn. Die hadden nooit op tijd kunnen stoppen.
Minder gevaarlijk was het toen ik boven op de kale, granieten rotsen was. Ik sprong over een autoband heen en dacht weer dat er iets niet klopte. Ik draaide me om en toen ik goed keek zag ik dat de autoband een slang was, geen tuinslang maar een adder. Daar in de buurt stonden ook braamstruiken. Ik at me vol met de grootste en lekkerste donkerpaarse bramen, de beste energiereep die ik ooit geproefd had. De dorst was gelest en ik kon weer verder. Een steil pad leidde naar de top van deze berg en toen ik een bocht omging, had ik onverwachts het uitzicht op vijf rondcirkelende roofvogels van heel dichtbij.