Februari 2000
Er zijn van die dagen dat tijdens het hardlopen in de natuur een vakantiegevoel ontstaat. Het vroege zondagszonnetje voelt zomers aan, het lichaam is mede door het tempo van de benen op een aangename temperatuur gebracht. Het is ongewoon warm voor de tijd van het jaar, de lucht ziet geen kans mijn lijf af te koelen. De ingrediënten voor een euforisch gevoel zijn aanwezig, een goed klimaat, een goede conditie en een fijne omgeving. De bossen zijn echter nog kaal, de paden vol modder vermengd met verrotte bladeren uit de laatste herfst, maar de lente is voelbaar in aantocht.
In een rustig tempo draaf ik genietend van de omgeving voort, ontspannen loer ik om me heen. Ik passeer oude kanjers van bomen met dikke rimpelige basten. De met mos begroeide, verweerde nerven en kromme takken doen een verleden met wisselvallig klimaat vermoeden. Ik stop even om aan zo’n stevig houvast de spieren te rekken en te strekken. De gewichtige bomen hebben wel geleden, te zien aan de uitstulpingen en knobbels, maar het blijven rotsen in de branding, de zwaarste stormen hebben hen niet tegen de vlakte gekregen. Ik omhels de schors en ga verder met mijn oefeningen, met mijn borstkas tegen de stam gedrukt observeer ik een exemplaar. Een warme gloed glijdt over mijn wangen, de schors zit vol leven, ik voel een uitstraling van energie die mij kracht geeft. Langs de voet van de boom glijden mijn ogen de hoogte in, de tinten van bruin en groen steken duidelijk af tegen de hemelsblauwe lucht. In deze kale wintervorm is alleen het geraamte zichtbaar, maar niet lang meer en het groen zal de leegte opvullen. De lange stam is net een ruggengraat, de takken de ledematen die zich eindeloos vertakken en een heel oppervlak bestrijken. De omvang wordt pas duidelijk als er een geveld is. Ik zie de grens niet meer tussen de een en de andere boom, kluwen van twijgjes hebben er een gehecht bos van gemaakt. Als straks de bladeren ontspruiten zal het leven volop ontkiemen. Het is dan een compleet stelsel van luchtwegen, de longen van Moeder Aarde, de stammen als luchtpijpen die links en rechts uitgroeien tot bronchiën, de bladeren die als longblaasjes de zuurstof regelen. Een zuurstofrijke lucht kan een hardloper wel gebruiken, een roker des te meer.
Tijdens het lopen denk ik wel vaker hoe ermee te stoppen, de gedachten banen zich dan een eigen vrije weg. Net als nu volg ik intuïtief de bospaden en weet niet waar ik zal uitkomen, maar de weg naar huis zal ik zeker terugvinden. Heel ver weg, hoog in lucht, zie ik een buizerd zweven. Zo vrij ben ik ook tijdens het hardlopen. Ook al ben ik verdwaald, eens zal ik stoppen met roken. Maar nu voel ik me prima, ik heb het gevoel dat ik nog uren kan doordraven. De vogels kwetteren goedgehumeurd, de toekomst lacht me tegemoet. Hoe dieper ik het bos inkom hoe meer de geuren de hersenen prikkelen, mijn zintuigen staan op scherp, de zenuwen zijn in opperste paraatheid. De bewegingen worden op gevoel perfect uitgevoerd, automatisch op het ritme van de voeten. De ademhaling gaat fantastisch, het slijm uit de longen is opgehoest, de lucht is zuiver en de rook in mijn hoofd is verdwenen. Het lichamelijk geploeter van de benen laat geestelijke creaties opborrelen. Jammer dat ik geen pen bij de hand heb, tijdens het hardlopen ontstaan de mooiste gedachten. Ik moet ze onthouden, wie weet komen ze later van pas. Deze oude bomen zouden als boekenkast kunnen fungeren, stevige pilaren waar ik mijn gedachtespinsels kan bewaren voor het nageslacht. De takken dienen als boekenplanken. Daar leg ik boeken en schriften neer om mijn teksten te memoriseren, elke keer als ik hier langskom kan ik ze aanvullen. Het denkwerk van een mens achteloos neergelegd volgens een niet vertrouwd patroon, in een levendige vorm verborgen tussen de jaarringen en het vogelgezang. Wie weet hoeveel bruikbare tekst zo weggewaaid is, of verzonken in een holte van een boom. Achter een knoest in een boekenplank schuilt misschien wel een vergeten tekst, verborgen totdat eeuwen later de code zichtbaar wordt. Uiteindelijk komt de tekst toch op papier, het is de bedoeling dat er een boek ontstaat. Het papier als basismateriaal om de woorden vast te leggen, het hout verwerkt in boekenkasten om de boeken te dragen. Die takken dragen de boeken, de vogels zingen de woorden, verspreiden de boodschap en verblijden de mensen. Mens en natuur vloeien in de inkt dichter naar elkaar toe, het vloeipapier voor de tabak heb ik uiteindelijk niet meer nodig.
Motorgeluiden verstoren mijn ritmische gedachtegang. Ik nader een ander gebied, even later loop ik langs een drukke autosnelweg. Het uitzicht is minder prettig, de bomen lijden zichtbaar van de verkeersgeluiden en uitlaatgassen hebben de groene longen aangetast. Een andere keuze hebben ze niet, weglopen om de rook te mijden is voor hen niet weggelegd. Het is een kwestie van overleven, genetisch sterk genoeg blijven om aangepast aan milieuvervuiling de beste genen door te geven. Sommige stukken bos zijn flink uitgedund, karren met boomstammen wachten op industriële verwerking, de zwakke hebben het niet gehaald. De bodem is bezaaid met uit auto’s gedumpt afval, blikjes, peuken en lege sigarettenpakjes. De basten van de bomen zien er ongezonder uit, grauwer, meer gebarsten met minder kleur. De stammen vertonen tussen de rimpels soms van die treurige knoestige ogen, littekens van afgezette takken; ooit gesnoeid om volledige afsterving te voorkomen of afgerukt tijdens een storm. Ondanks tegenslagen hebben ze doorgezet en zich met wilskracht omhooggewerkt volgens de wetten der natuur, met het vertrouwen op hun afweer. Alles hier is beïnvloed door zowel zonnige tijden als door grillige weersomstandigheden, het zijn de sterke die het overleefd hebben. De vormen die ze nu hebben zijn van duizenden winden en nukkige stormen afkomstig. Het onvoorspelbare weer uit voorbijgegane seizoenen heeft hen niet klein gekregen, sterker nog, ze hebben een karakter gekregen. De stammen met dikke groeven en het craquelé van scheurtjes doen me denken aan oude wijze mannen. Wijze mannen die wel beter wisten, maar niet anders konden.
Geleidelijk wordt de afstand van de storende weg groter, ik betreed weer de rust van het rijk der natuur. Het geluid van de snelweg sterft weg, de ritmische klanken van mijn voeten en het vrolijk gezang van de vogels brengen me in een tranceachtige sfeer. De nicotine in mijn hersenen is verdreven, vervangen door euforische zelfopwekkende stoffen, een natuurlijk middel om de pijnen van de spierinspanningen te verdragen. Van vermoeidheid is geen sprake, de energie is nog niet opgebruikt in deze reis door vakantieland. Hoog in de lucht zie ik vijf buizerds boven een open veld cirkelen. Hun prachtige bruine veren schitteren in de laagstaande zon. De heldere blauwe achtergrond maakt het plaatje compleet: de contouren van vrije vogels in een paradijs. Ik hoor het typerende geluid dat ze voortbrengen, een klank die niet na te bootsen is, de roep van de buizerd. Een siddering gaat door me heen. Ergens ver weg voel ik een verbondenheid met hen, alsof zij hierheen zijn gevlogen speciaal voor mij. Er straalt zo’n kracht van ze uit, het lijkt of de roep voor mij bestemd is.