FRAGMENT PIETER SJOERDS GERBRANDY

FRAGMENT VERHOOR BETREFFENDE DE JOODSE RAAD

ZITTING VAN MAANDAG 13 DECEMBER 1954

Plenaire Commissie

Tegenwoordig de heer Koersen, voorzitter, jonkvrouwe Wttewaall van Stoetwegen en de heer van Lier, leden, alsmede de heer Kranenburg, griffier.

Punten van het Enquêtebesluit: g en h.

Verhoor van

Prof. mr. PIETER SJOERDS GERBRANDY,

oud 69 jaar, wonende te 's-Gravenhage,

lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,

oud-Minister-President.

98978. De Voorzitter: Er is op 21 October 1943 een radiorede gehouden, welke o.a. gewijd was aan de Joodse Raad en waarbij u een uiteenzetting gegeven hebt omtrent de Joden.

(De voorzitter overhandigt getuige het desbetreffende stuk.)

U sprak daarbij over de Joodse Raad, dat men deze bij de werkzaamheden heeft ingeschakeld, terwijl de Joodse Raad later zelf opgepakt werd.

Bedoelt u daarmede een zekere diskwalificatie van de Joodse Raad?

A. Zeer bepaald en opzettelijk wel. Wij hebben het idee gehad, dat de Joodse Raad zich liet gebruiken om het gehele Jodendom in Nederland te liquideren. Zij werkten mee aan de registratie en andere dingen, die de Duitsers tenslotte gebruikt hebben om de Joden uit te moorden. Die voorstelling had ik beslist en die heb ik nog.

98979. De Voorzitter: Nu is mijn vraag deze: zou men met een tijdige waarschuwing, dat men dit niet moest doen, niet méér bereikt hebben, aangezien deze radiorede natuurlijk kwam nadat alles reeds was gebeurd.

A. Deze redevoering is een uitvloeisel van een er aan voorafgaande tamelijk uitvoerige bespreking met diegenen in Engeland, die zich voor het Joodse probleem bijzonder interesseerden. De leiders van de Zionisten en andere figuren in Londen hebben, voordat deze redevoering is uitgezonden, met mij uitvoerig besproken of dit niet uitdrukkelijk gezegd moest worden. Bovendien hebben wij niet van de aanvang van de activiteit der Duitsers in dezen geweten hoe de afschuwelijke opzet en het verloop was.

98980. De Voorzitter: Ik vraag mij nu af, of dat niet een beetje mosterd na de maaltijd was.

A. Zo kunt u het natuurlijk ook beschouwen, maar van Joodse zijde in Londen wilde men met het oog op het lot van nog levende Joden de zaak begrijpelijkerwijs duidelijk stellen.

98981. Jonkvrouwe Wttewaall van Stoetwegen: U wist misschien op dat moment niet precies hoe de toestand was.

A. Neen, dat wist men niet precies, aangezien het lang geduurd heeft vóór wij in Londen zekerheid hadden over de wijze, waarop onze Joodse landgenoten werden omgebracht. Ik herinner mij op dit moment niet precies meer, of ik ten tijde van deze speech reeds op de hoogte was, dat de Joden op zo'n vreselijke manier door middel van gasovens werden uitgemoord. Het heeft een tijd geduurd, voordat wij daaromtrent goed waren geïnformeerd.

98982. De Voorzitter: Hadden de Joodse organisaties zich toen pas voor het eerst tot u gewend in Londen?

A. Voor zover ik mij kan herinneren, was dat het geval. Er was één man in Londen, met wie ik persoonlijk eerder over die zaak had gesproken. Hij had een hoge positie bij de Unilever, doch zijn naam herinner ik mij niet meer.

98983. De Voorzitter: Dateren de officiële stappen van die organisatie pas van deze tijd?

A. Inderdaad, voor zover ik mij herinner.

EINDE FRAGMENT VERHOOR

VERSLAG RADIOREDE 21 OKTOBER 1943

BIJLAGE 6

Uitzendingen van Radio Oranje dd. 2 October 1943 en 21 October 1943

(Afkomstig van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie)

21 October 1943 Spreker: Minister Gerbrandy.

Landgenoten,

Wij, Nederlanders, gaan de vierde oorlogswinter tegemoet, moeilijker wellicht dan ons volk ooit heeft beleefd.

Men zou voor dit vooruitzicht, uit benauwenis, de ogen willen sluiten, wanneer niet, door de donkerte van deze herfst, de lichten schenen van het zich voltrekkend Gods gericht aan onze onderdrukkers.

In Rusland, in Italië, op zee en in de lucht — waar men de blik ook wendt — ja, aan het Duitse thuisfront zelf, vermenigvuldigen zich de tekenen van Duitslands komende nederlaag.

Aan al deze fronten zijn de gebeurtenissen even zo vele bewijzen voor de verzwakking der Duitse militaire en morele kracht.

De huidige toestand is vol van mogelijkheden van een spoedig einde. Doch door mogelijkheden bij elkaar op te tellen, verkrijgt men nog geen zekerheid. Het nazi-gangsterdom, ten ondergang gedoemd, zal zonder twijfel iedereen en alles offeren om uitstel van zijn einde te verkrijgen.

Duitslands militaire positie is thans slechter dan in October 1918, maar sterker en gewetenlozer dan destijds is zijn intern bewind, berustend op terreur. Ons is de zekerheid, dat zulk een schrikbewind, de nederlaag wel vertragen, doch nooit verhinderen kan.

Ook in de tijdelijk bezette gebieden trachten de overheersers met terreur het naderend einde te keren, en hun zwakte te verbergen.

Steeds meer wordt „kracht door vrees" het credo van de nazi en zijn knechten.

Wie zal ze tellen, die aan die waanzin reeds ten offer vielen? In kerkers en kampen klagen onschuldigen; doordrenkt is Nederlands bodem van onschuldig vergoten bloed. Nog is er niemand veilig voor de beul; aan lange lijsten worden steeds weer nieuwe namen toegevoegd. Onder de stuiptrekkingen van het monster, is ook het aangezicht van ons land verworden tot een, van afschuwelijke pijn verwrongen masker.

Ons Joodse volksdeel, meer in het bijzonder, heeft de hand van de tyran in volle zwaarte op zich voelen neerdalen. Hoeveel ons volk ook, als geheel, te lijden heeft gehad en nog te lijden heeft, de slagen, die de Joden troffen, waren algemener en veelal wreder.

Hitlers afschuwelijke profetie, dat een Duitse nederlaag vooreerst de Joden treffen zou, is op weg naar verwezenlijking. In Nederland begint over het Joodse drama het doek te vallen.

Een der laatste nachten van September, volgden de laatste vijfduizend Joden uit Amsterdam hun broeders naar de slavernij, onder geleide van hun pijnigers. Zo goed als geen Jood bevindt zich thans meer vrij op Nederlandse bodem, toch zal eens het Joodse volksdeel, verminkt, doch niet ontzield, zijn plaats hernemen aan de Nederlandse haardstede. Al zal veel leed helaas niet ongedaan gemaakt kunnen worden, het Nederlandse volk zal zich zijnerzijds beijveren om de geslagen Joodse wonden naar beste vermogen te helen, gelijk het zich zal inspannen om het doorstane oorlogsleed van al zijn kinderen te verzachten en te genezen.

Met Gods hulp zullen wij het onze doen, om deze smet op het wereldgeweten uit te wissen.

Het is een kwelling voor de ziel en voor de geest, om thans nog weer een blik te slaan in de dikke bundel der Duitse Joden-verordeningen in Nederland, dat samenstel van kleingeestige kwellingen en geraffineerde plunderingen, die het Herrenvolk ten voeten uit tekenen.

Maar nog meer wordt men getroffen door de tragiek van het feit, dat Joden gedwongen worden zelf te helpen aan de organisatie der verbanning van hun broeders. De Joodse Raad werd aanvaard met het doel de Joden in hun ongeluk bij te staan. Verscheidene leden hebben zich met liefde en toewijding van die taak gekweten.

Maar tevens is de Raad door de onderdrukkers gebruikt en misbruikt. om de helpende hand te lenen bij de uitvoering hunner schanddaden.

Toen er geen deportatie meer te organiseren viel, omdat geen slachtoffers meer beschikbaar waren, trof de leden van de Joodse Raad, met alle employé's hetzelfde lot. Zij bevonden zich onder de laatste vijfduizend, die in de nacht van 28 op 29 September, de trieste tocht naar Westerbork aanvaardden.

Zo was daar weer het bewijs, dat met deze vijand geen accoord te bereiken valt. Een ieder, die denkt hem zonder gevaar een vinger te kunnen geven, teneinde aldus de arm te redden, verliest niet alleen zijn arm, maar zijn gehele lichaam.

Alle pogingen om door schipperen en door gedeeltelijk toegeven anderen, of zich zelf, te behoeden voor 's vijands willekeur, hebben gefaald en moesten noodzakelijkerwijs falen.

Dit zij ons nooit uit de gedachten.

Berichten doen ons weten, dat een grote groep Nederlands overheidspersoneel gevaar loopt, spoedig door de Duitse slavenhalers te worden weggevoerd. Een nieuwe verkrachting van het volkenrecht, een nieuwe aanslag op ons volk.

Geen Nederlander zal aan de voorbereiding, nog veel minder aan de uitvoering van zo'n maatregel zijn medewerking verlenen: geen Nederlander, en zeker geen landsdienaar, hoog of laag geplaatst.

Begin Februari van dit jaar, heb ik, via „Radio Oranje" namens de Regering, aanwijzingen gegeven aan het personeel in overheidsdienst aangaande zijn taak en plichten in dit tijdsgewricht. Die aanwijzingen waren conform aan de instructies, die reeds lang voor de Duitse overval, voor het geval ener vreemde bezetting, waren verstrekt.

In Mei is op deze instructies van de meest bevoegde zijde nog een schriftelijk commentaar in tien punten verstrekt, welk commentaar de volste instemming der Regering heeft. Op ruime schaal is het in de kringen van het overheidspersoneel verspreid.

Zo kon en kan niemand er over in twijfel verkeren, waar zijn vaderlandse plicht ligt. Dat enkele hoge ambtenaren gemeend hebben, de aanwijzingen der Regering op eigen vrije wijze te mogen interpreteren, kan voor de plichtsgetrouwe vaderlandslievende landsdienaar geen verschil hebben gemaakt.

Zijn geweten moet hem hebben gezegd, waar de grens lag tussen het toelaatbare en het ontoelaatbare, tussen overmacht en slaafse dienstbaarheid, tussen strijden met levensgevaar en willige verzaking der hoogste nationale en menselijke plichten.

Dit is geen onderschatting van de moeilijkheden, die menigeen zal hebben ondervonden op zijn weg: het pijnigend gewetensconflict, de zorg voor het gezin.

Maar midden in de strijd kunnen geen daagse moeilijkheden of bezwaren gelden, geldt slechts één ding, de vaderlandse zaak.

Zo duidelijk is dit, dat de Regering geen noodzaak zag, haar aanwijzingen van Februari te herhalen. Voor niemand was er reden te veronderstellen, dat zij in de loop der maanden aan kracht zouden verliezen. Nu echter grote groepen landsdienaren opnieuw gemerkt zijn voor deportatie, zij het hier nogmaals duidelijk gezegd: een ieder heeft de plicht, zich aan de wegvoering van Nederlandse bodem, waar enigszins mogelijk, te onttrekken; een ieder, die in enig opzicht medewerking aan 's vijands opzet verleent, benadeelt het Nederlandse Staatsbelang. Hij zal daarvan eens rekenschap moeten afleggen.

Want deze vijand heeft jaren lang slechts een doel voor ogen gehad: de totale vernietiging van ons onafhankelijk volksbestaan en van onze volkskracht.

En zo de vernietiging van het volksbestaan hem niet gelukken zal, omdat de volledige overwinning der Geallieerden ook voor hem reeds vast staat, — de vernietiging van onze volkskracht blijft hij nastreven, gedeeltelijk uit botte wraakzucht, gedeeltelijk om het gedecimeerde Duitse volk een overwegende positie in Europa te doen behouden.

Deze vernietigingswil vordert slechts een antwoord: een volledig. principieel, consequent verzet, gaande tot het uiterst mogelijke, zich uitstrekkend over alle terreinen.

Het stemt tot innige dankbaarheid te zien, hoe vele landgenoten in dit besef thans een ongelijke, maar glorierijke strijd voeren, — de strijd tegen de onderdrukking en voor de vrijheid, de strijd zonder welke Nederland nooit zijn volle plaats zou kunnen heroveren in de gemeenschap der volkeren.

Hun, die aldus strijden met de geest en met de daad, zij hier de dankbaarheid van heel de natie uitgesproken.

Maar te vaak zijn pogingen gedaan om deze vijand te paaien; te vaak is getracht toe te geven onder het motief grotere belangen te redden; te vaak ook zijn Nederlanders opgeofferd onder het motief anderen voor ellende te behoeden. Doch te vaak ook waren die motieven slechts uitvluchten, waarmede de ware belangen van het Nederlandse volk aan opportunisme of halfhartigheid geofferd zijn.

Hierbij beseffe een ieder, dat stipte opvolging der Regeringsinstructies door het overheidspersoneel een zaak is, die ons hele volk aangaat. Voor iedere landsdienaar en zijn gezin kunnen de gevolgen van een plichtsgetrouwe houding ernstig zijn. Hij en de zijnen hebben recht op de meest volstrekte bijstand der bevolking. Zij moeten zich veilig weten in de hoede van ons volk, gelijk ons volk zich voor hen verantwoordelijk moet weten.

De winter staat voor de deur. Moeilijkheden en zorgen zullen het deel van het Nederlandse volk zijn. Alleen getrouwe plichtsvervulling door iedereen, gepaard aan onderlinge hulpvaardigheid, kan hier helpen. Dan zullen de moeiten van het ogenblik ons volk eens tot zegen zijn.

God schenke u kracht bij het vervullen van uw taak.

EINDE RADIOREDE

Fragment samenvatting en analyse Parlementaire Commissie

De heer Gerbrandy heeft op 21 October 1943 een radiorede gehouden, waarin hij het lot van de Joden onder Duitse bezetting belichtte en waarin hij o.m. zeide getroffen te worden door de tragiek van het feit, dat de Joden gedwongen werden zelf te helpen aan de organisatie der verbanning van hun broeders.

Aangaande deze radiorede verklaarde de heer Gerbrandy daarmede een zekere diskwalificatie van de Joodse Raad bedoeld te hebben. Men heeft het idee gehad, dat de Joodse Raad zich liet gebruiken om het gehele Jodendom in Nederland te liquideren. De Raad werkte mee aan de registratie en andere dingen, die de Duitsers tenslotte gebruikt hebben om de Joden uit te moorden. Die voorstelling had de heer Gerbrandy beslist en die heeft hij nog.

Deze redevoering is een uitvloeisel van een eraan voorafgaande tamelijk uitvoerige bespreking met diegenen in Engeland, die zich voor het Joodse probleem bijzonder interesseerden. De leiders van de Zionisten en andere figuren in Londen hebben, voordat deze redevoering is uitgezonden, met de heer Gerbrandy uitvoerig besproken, of dit niet uitdrukkelijk gezegd moest worden. Men heeft niet van de aanvang af geweten, hoe de afschuwelijke opzet en het verloop van deze aangelegenheid was. Men kan het houden van deze radiorede op dat tijdstip natuurlijk ook als mosterd na de maaltijd beschouwen, maar van Joodse zijde in Londen wilde men met het oog op het lot van nog levende Joden de zaak begrijpelijkerwijs duidelijk stellen.

De heer Gerbrandy herinnert zich niet precies meer, of hij er ten tijde van deze speech reeds van op de hoogte was, dat de Joden op zo'n vreselijke manier door middel van gasovens werden uitgemoord. Het heeft een tijd geduurd, voordat men daaromtrent goed was geinformeerd. De officiële stappen van de Zionisten-organisatie dateren pas van deze tijd, voor zover de heer Gerbrandy zich herinnert.

EINDE FRAGMENT