1. GERARD ADOLF BOON

ZITTING VAN WOENSDAG 21 APRIL 1948

Sub-Commissie I

Tegenwoordig de heer Donker, voorzitter, jonkvrouwe Wttewaall van Stoetwegen en de heer Koersen, leden, alsmede de heer Schuijt, griffier.

Punten van het Enquêtebesluit: b, c, d, e, l en m.

Verhoor van

Mr. GERARD ADOLF BOON,

oud 65 jaar, wonende te 's-Gravenhage,

advocaat, oud-lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Hij legt de eed af als getuige.

9171. De Voorzitter: Waar was u ten tijde van het uitbreken van de oorlog?

A. In den Haag.

9172. De Voorzitter: Wat is er toen verder met u gebeurd? Bent u vrij spoedig in Londen terechtgekomen?

A. Ik had Zondag een waarschuwing gekregen van een vriend op de Engelse legatie, die wegging en zeide, dat ik niet bepaald vriendelijk behandeld zou worden. Ik was in de „Essener Zeitung" speciaal gesignaleerd. Toen ben ik, toen de Duitsers vlak bij den Haag waren, weggegaan en is het mij nog gelukt met een pont over te gaan naar Rozenburg en Hellevoetsluis en daar heb ik 's nachts een bootje kunnen krijgen om over te steken. Ik ben dus in de nacht van Dinsdag overgegaan.

9173. De Voorzitter: Bent u alleen of met uw gezin gegaan?

A. Neen, mijn vrouw en zoon waren mee. Die zouden me alleen maar brengen met de auto en terugkeren, maar we waren beschoten door in het veld liggende parachutisten, daarom drong ik er op aan, dat zij mede zouden gaan naar de overkant.

9174. De Voorzitter: Dus in de avond van de 14de bent u al scheep gegaan?

A. Ja, nu ja „al", het was toen al Dinsdagavond.

9175. De Voorzitter: Ja, maar u bent Dinsdagmiddag uit den Haag weggegaan?

A. Ja, na de overgave.

9176. De Voorzitter: Met dat „al" bedoel ik, dat het u gelukt is om nog dezelfde avond scheep te gaan.

A. Ja.

9177. De Voorzitter: En wanneer bent u in Londen aangekomen?

A. Ongeveer een dag of 4 later, des ongeveer de 19de Mei.

De nos. 9178 t/m 9196 hebben betrekking op de punten b, c, d en e van het Enquêtebesluit.

9197. De Voorzitter: Zoals het ook in Nederlandsch-Indië was gebeurd?

A. Ja, zij werden geïnterneerd op Bonaire. Ik was kort daarvoor in Curaçao. Er is toen voorgesteld, het waren mensen, waar de Duitsers overigens niets aan hadden. deze uit te wisselen tegen Joden in Nederland, Er zijn meer verzoeken gedaan. Maar er werd nooit op ingegaan. Ik herinner mij o.a. een voorstel van mr. Broches in New York. Er werd door de Regering geantwoord, dat Joden niet anders behandeld konden worden dan andere Nederlanders, die in dezelfde positie waren, zodat er onvoldoende werd ingezien, dat de Joden, dat kon ten slotte een kind begrijpen, al voorzag niemand, dat het zo erg zou lopen, in een uitzonderlijk ellendige positie waren. En een ander punt, waar unaniem klachten over waren, is dit. Wij hebben een aantal jonge mensen gehad in het legioen, die met groot gevaar uit Nederland kwamen over Frankrijk, over Spanje, soms zelfs over Helsinki-Tokio, om in het legioen dienst te nemen en die kwamen alle weekends uit Guelph en Stratford bij ons in Toronto, iedere week een stuk of vier. Ik geloof, dat er een rapport is over de manier, waarop zij door Frankrijk en Spanje zijn gekomen, en de hulp is wel heel droevig geweest. De manier, waarop zij herhaaldelijk door de Nederlandse representanten zijn ontvangen, waarbij er soms gezegd werd, wat komen jullie eigenlijk doen, was maar liever in Holland gebleven, was nu niet bepaald opwekkend voor mensen, die hun leven voor hun land gewaagd hebben, maar dat zal u nog wel blijken uit een rapport, want ik heb gehoord van een paar van die jongelui, dat er een rapport daarover is samengesteld.

9198. De Voorzitter: Dit is ook een speciaal onderwerp, dat door de commissie apart behandeld wordt. U hebt dus een aantal van deze mensen zelf gesproken?

A. Ja, tientallen.

9199. De Voorzitter: Heeft u ook wel eens jongelui gesproken, die vonden, dat zij behoorlijk behandeld waren? Goed voortgeholpen waren?

A. Door enkelen, b.v. de heer Jacquet, Nederlands consul, door de bekende Sally Noach, die later door H.M. de Koningin is ontvangen. Ook deze heeft tal van mensen geholpen.

9200. Jonkvrouwe Wttewaall van Stoetwegen: Als hoedanig was deze laatste daar?

A. Die zat er op eigen initiatief, maar hij wierp zich zelf op als vice-consul of iets dergelijks, hij scheen een grote débrouillard te zijn. Men heeft hem later verweten nonchalant met geld te hebben omgesprongen, dat zal wel en dat moest wel om Fransen om te kopen, maar hij heeft in ieder geval veel mensen geholpen, evenals Jacquet in Toulouse. En er waren ook vluchtelingen, die zeer te spreken waren over de heer Kolkman, vice-consul daar. Deze was een oud-journalist, of hij werkelijk consul was, weet ik niet.

9201. De Voorzitter: In welke plaats was dat?

A. Ik meen Perpignan, maar in ieder geval, over het geheel waren alle mensen, niet alleen degenen bij het legioen, maar ook de anderen, vol klachten over de slechte steun van de Nederlandse vertegenwoordigers, bij doortocht door Frankrijk en Spanje. Daar werd men veelal in het bekende kamp Miranda bij Madrid gebracht en een aantal is er uit gered door Engelse autoriteiten, maar onze vertegenwoordigers in Spanje schijnen ontzettend weinig gedaan te hebben.

9202. Jonkvrouwe Wttewaall van Stoetwegen: En in Portugal ook, zegt men.

A. Ik ben op mijn doorreis een dag of tien in Portugal geweest, maar ik kan niet zeggen, dat de toon van onze gezant bepaald opwekkend was. Ik heb toen op de verjaardag van de Koningin een felle redevoering gehouden en die wilde hij van te voren inzien en matigen. Ik heb gezegd, dan houd ik die rede niet, ik wil ze houden zoals ik ze heb opgesteld.

9203. De Voorzitter: Waar heeft u die rede gehouden?

A. In Lissabon, in de Engelse kerk. Baron van Boetzelaer, de tegenwoordige Minister van Buitenlandse Zaken, die juist naar New York ging, was o.a. aanwezig.

9204. De Voorzitter: Het was dus ter gelegenheid van een bijeenkomst van Nederlanders aldaar?

A. Ja, ik schat een 4 tot 500 Nederlanders, die daar waren, en over het algemeen in een enorme angststemming waren.

9205. De Voorzitter: Daar waren dus ook een aantal aangespoelden onder?

A. Ja, bijna allemaal, er zaten op dat moment, dat was het tragische, vooral in Estoril bij Lissabon honderden Nederlanders, grotendeels Joden natuurlijk, die iedere dag gingen naar het Panama-consulaat, naar het Cuba-consulaat, dan naar dat van Honduras, de hemel weet waar, om maar weg te kunnen komen, omdat ieder moment ook daar de inval dreigde. We kunnen het ons nu niet meer zo voorstellen, maar toen scheen nabij, dat de Duitsers door Spanje zouden gaan en het leger van Portugal zouden zij natuurlijk zo overhoop lopen en dan waren die mensen allemaal in de val, dus trachtten zij, waarheen dan ook, weg te komen. Ik heb in Londen nog voorgesteld om een boot te charteren om die mensen te brengen naar een van onze overzeese gebiedsdelen, omdat zij daar in groot gevaar waren. Maar er is niets van gekomen, omdat het zo grote kosten met zich bracht en grote moeite om een boot te charteren. Het is ten slotte prachtig afgelopen, want Portugal is er buiten gebleven. 11 September ben ik doorgegaan naar Canada. Ik ben in November 1944 in Londen teruggekomen. Ik meende, dat de bevrijding van ons land eerder zou komen. Toen heeft de Minister van Sociale Zaken mij gevraagd om de repatriëring op mij te nemen van Nederlanders in de door de Russen bezette gebieden, wat natuurlijk met grote moeilijkheden gepaard ging, omdat de Russen nu niet bepaald meewerkten om ons door te laten en te helpen. Ik ben toen verder doorgegaan naar Praag, Boedapest, Breslau, Krakau, enz. en mijn missie was eind 1946 beëindigd, maar dat heeft hier niets mee uit te staan.

De Voorzitter: Wel, mijnheer Boon, als u aan het eind van uw relaas bent gekomen, dank ik u voor de inlichtingen, die u ons wel hebt willen vertrekken.

A. Het spijt mij, dat ik u niet meer heb kunnen inlichten, maar ik heb slechts een klein gedeelte van nabij meegemaakt.

Het verhoor wordt gesloten.

G. A. BOON.

DONKER, voorzitter.

WTTEWAALL VAN STOETWEGEN.

KOERSEN.

SCHUIJT, griffier.