JOHANNES FRANCISCUS MESKER

ZITTING VAN DONDERDAG 29 JUNI 1950

Sub-Commissie III

Tegenwoordig de heren Schilthuis, voorzitter, van Dis en Korthals, leden, alsmede de heer Gerretsen, griffier.

Punten van het Enquêtebesluit: l en m.

Verhoor van

JOHANNES FRANCISCUS MESKER,

oud 28 jaar, wonende te 's-Gravenhage, koopman.

Hij legt de eed af als getuige.

81531. De Voorzitter: Het voornaamste onderwerp, waarover wij u gaarne enige vragen zouden willen stellen, betreft mevrouw van Overeem en haar werk. Een van die vragen is bijvoorbeeld: Waarom heeft mevrouw van Overeem zich juist tot Harster gewend? Een andere vraag is: Waarom heeft Harster datgene, wat hij aan anderen weigerde, aan mevrouw van Overeem wel toegestaan? Misschien kunt u deze twee vragen in combinatie behandelen.

A. U stelt daar in de eerste plaats, dat Harster het eerst aan anderen heeft geweigerd. Dat is mij niet bekend. Ik zou het eerste contact van Harder met mevrouw van Overeem het eerst willen behandelen. Dat lijkt mij van belang, omdat het optreden van mevrouw van Overeem bij de eerste ontmoeting van grote invloed is geweest op het feit, dat Harster überhaupt verder met haar heeft willen spreken. Wij willen er natuurlijk niet van uitgaan, dat mevrouw van Overeem in het begin direct al heeft gezien, welke afmetingen haar eerste stappen tot gevolg zouden hebben. Noch Harster, noch mevrouw van Overeem hebben waarschijnlijk, toen zij elkaar voor het eerst ontmoetten, beseft, wat het uiteindelijk is geworden. Harster heeft mij zelf verteld, dat deze eerste ontmoeting hem niet direct de vraag heeft doen stellen: „Wat wil deze vrouw van mij?" Hij is eigenlijk pas veel later tot de conclusie gekomen, dat deze ontmoeting niet toevallig is geweest. Dit leidt naar mijn mening tot de conclusie, dat mevrouw van Overeem bij haar eerste optreden zeer diplomatiek te werk is gegaan en niet direct op de voorgrond heeft gesteld, wat uiteindelijk haar bedoelingen waren.

81532. De Voorzitter: Wat waren die bedoelingen?

A. Voorzover ik weet, was dat in de eerste plaats te trachten een verzachting van het doodvonnis te verkrijgen, dat over enkelen van haar kennissen was geveld in zake spionnage, enz. Ik geloof, dat hierbij de namen van van Lanschot en van Hamel ter sprake zijn gebracht. Waarom heeft mevrouw van Overeem zich speciaal tot Harster gewend? Ik zou daarop kunnen zeggen, dat mevrouw van Overeem tot de overtuiging was gekomen, dat met de kleinere mensen in het apparaat van de Sicherheitspolizei geen afdoend resultaat te behalen viel om iets voor de gevangenen te doen. In een enkel geval kon het er eens toe leiden, dat er een pakje naar binnen mocht of de één een ietwat andere behandeling kreeg dan de ander, maar, dat was in haar ogen niet van zodanig belang. dat op deze wijze iets in het algemeen zou kunnen worden gedaan in de toekomst.

81533. De Voorzitter: Hoe is mevrouw van Overeem met Harster in contact gekomen? Is dat geschied door bemiddeling van de heer van Gennep?

A. Ik geloof, dat de zaak zó was, dat mevrouw van Overeem op een gegeven moment had ontdekt, dat er bij de kleinere goden niets te bereiken was. Het lijkt nu allemaal vreselijk gemakkelijk; Harster was Befehlshaber der Sicherheitspolizei. In oorlogstijd wisten wij als burgers ontzettend weinig af van het hele Duitse apparaat. Wij hadden een bepaald begrip van de Gestapo en S.D., maar de omschrijving daarvan en de bevoegdheden, wie daar chef was, enz., waren toch maar aan een kleine groep bekend. Daarom heeft zij met Harster contact gezocht, omdat zij te weten was gekomen, dat hij dé man was, die over haar verzoeken kon beslissen.

81534. De Voorzitter: Was zij dat te weten gekomen van de heer van Gennep of langs andere wegen?

A. Neen, mij lijkt langs een andere weg.

81535. De Voorzitter: Heeft zij gemerkt, dat de heer van Gennep met Harster goed bekend was?

A. Zij heeft ontdekt, dat de heer van Gennep Harster kende. Bij haar is toen de gedachte geboren om via van Gennep met Harster in relatie te komen. Zoals ik zoëven al zei, is die eerste kennismaking wel van beslissende invloed geweest.

81536. De Voorzitter: Hierover hebben wij voldoende gegevens. Hoe komt het, dat Harster zeer gevoelig is geweest voor de wensen van mevrouw van Overeem en dat hij haar wensen heeft vervuld? Ik bedoel hier niet ten aanzien van die doodvonnissen. Zijn die doodvonnissen nog uitgevoerd?

A. Neen, die zijn niet uitgevoerd.

81537. De Voorzitter: Heeft zij daar de hand in gehad?

A. Ja zeker. Zij heeft dat bij Harster voorgedragen. Harster had de bevoegdheid om de executie te verhinderen van een eenmaal uitgesproken doodvonnis, althans om die executie uit te stellen, z.g. „abzutrennen".

81538. De Voorzitter: Dat zou dus een gevolg kunnen zijn geweest van haar optreden?

A. Beslist. Een man als Harster had geen aanleiding om dat uit zich zelf te doen.

81539. De Voorzitter: Neen, maar andere krachten konden daar een rol bij hebben gespeeld.

A. Ja, dat is mogelijk, maar dat is mij niet bekend.

81540. De Voorzitter: U meent dus, dat het de invloed is geweest van mevrouw van Overeem?

A. Ik geloof, dat dat zeer doorslaggevend is geweest. Voorzover ik weet, kan ik dit stellig zeer bevestigend beantwoorden.

81541. De Voorzitter: Hoe komt het nu, dat Harster aan de verlangens van mevrouw van Overeem heeft voldaan? Dit is geen vraag, die ik zó maar stel .....

A. Neen, ik ken de achtergronden daarvan. Men moet er van uitgaan, dat het contact aanvankelijk niet van een dergelijke omvang was als dat later is geworden. Het waren in het begin toestemmingen om vitaminen, geneesmiddelen, enz. naar de verschillende gevangenissen en kampen te brengen. Dat is uitgegroeid tot een pakkettenactie. Mevrouw van Overeem is niet de eerste de beste keer met het voorstel gekomen: Wilt u mij toestemming verlenen om aan alle gedetineerden in de onder u ressorterende kampen pakketten uit te reiken? Harster heeft in het begin toegestaan om vitaminen en noodzakelijke medicijnen binnen te laten. Ik kan dat niet als een enorme verdienste van Harster zien, want wat kon hij daar eigenlijk tegen hebben? Het was een noodzaak, waardoor hij de gevangenen in zekere mate tegemoetkwam, maar welke zorg uiteindelijk volkomen op de schouders van de Duitsers rustte. Het was een verplichting van de Duitsers om daarvoor te zorgen. Toen bleek, dat er gebrek was aan vitaminen en enkele geneesmiddelen en toen deze warden aangeboden, heeft hij dat zonder meer geaccepteerd. U hebt mij gevraagd, waarom zij dat later alléén heeft mogen doen. Het is niet mogelijk om hier een definitieve uitspraak te doen op grond van feiten, omdat daarbij verschillende factoren een rol spelen, die nu eenmaal niet zijn vast te leggen in feiten. Ik zie het zo, dat eenmaal in aanraking met Harster en eenmaal de toestemming bezittende om de kampen te mogen betreden, bij mevrouw van Overeem de gedachte is gerijpt om dit werk in groter verband te gaan doen in de vorm van pakketten aan zoveel mogelijk gevangenen. Daarnaast, parallel lopend, waren er een paar groepen van mensen in bepaalde plaatsen, die ook iets voor de gevangenen wilden doen, omdat de berichten uit de kampen nu eenmaal niet zo gunstig waren. Men wilde als Nederlander graag iets doen en men heeft dat getracht. Het voordeel van mevrouw van Overeem is hierbij geweest, dat zij in contact stond met de hoogste autoriteit. De andere groeperingen hadden misschien afspraken met kampcommandanten, gevangenisdirecteuren, enz. Dezen waren in ieder geval personen, die in functie veel lager waren dan Harster. Bovendien heeft mevrouw van Overeem op een bepaald ogenblik, toen deze zaak zich ontwikkelde, het Rode Kruis-embleem naar voren gehaald, waardoor zij niet helemaal meer als privépersoon tegenover de Duitsers stond. Toen er blijkbaar geen overeenstemming in zake deze voorzieningen van pakketten met de andere groeperingen of comité's, die dat ook wilden verzorgen, tot stand kwam, kan ik mij voorstellen, dat dit zeker ook de Duitsers bekend geworden is. Op verzoek van mevrouw van Overeem is Harster er waarschijnlijk toe gebracht om aan haar een generale permissie te geven onder de voorwaarde, dat deze andere comité's wel konden doorgaan met het verzamelen van middelen voor de pakketten, maar dat het in de kampen brengen van die pakketten onder Rode Kruisvlag door mevrouw van Overeem zou dienen te geschieden.

81542. De Voorzitter: U bent nu dus aangeland bij haar relatie met het Rode Kruis.

A. Ja. Ik geloof, dat zij het Rode Kruis-embleem eigenlijk zeer node naar voren heeft gebracht om meer indruk bij de Duitsers te maken.

81543. De Voorzitter: U zegt: node. Had zij het liever zonder Rode Kruis gedaan?

A. „Liever" veronderstelt een keuze. Ik kan alleen zeggen, dat het niet in haar lijn lag. De hele zaak is zuiver op particulier initiatief van haar persoonlijk begonnen en geenszins op instigatie van het Rode Kruis, dat dit volgens de conventie van Genève niet doen mocht. De Duitsers wilden dat ook niet.

81544. De Voorzitter: Waarom is zij dan tenslotte, ofschoon het toch op haar eigen initiatief is begonnen, in contact getreden met het Rode Kruis en heeft zij toegestaan, dat het Rode Kruis zich voordeed als de leider van dit geval?

A. Ik geloof, dat, als er bij deze activiteit van de verzorging in de kampen sprake is, men zeker niet mag zeggen, dat de leiding berustte bij het Rode Kruis. Daar was enerzijds mevrouw van Overeem de persoon niet naar en aan de andere kant geloof ik, dat het Rode Kruis hier niet het instituut voor was.

81545. De Voorzitter: Zij hebben geen van beiden een halfslachtige houding willen aannemen, bedoelt u waarschijnlijk?

A. Neen.

81546. De Voorzitter: Toch min of meer wel. Er zijn verscheidene mensen van het Rode Kruis, die graag verkondigen, dat mevrouw van Overeem in hun dienst stond voor het verrichten van werkzaamheden, die het Rode Kruis had bedacht. Dat schijnt echter niet waar te zijn. Nu zegt mevrouw van Overeem, dat zij bij het Rode Kruis is geweest om meer background te bezitten.

A. Dat lijkt mij zeer aannemelijk, omdat het initiatief hier een beslissende betekenis heeft.

81547. De Voorzitter: Het is dus bepaald van haar zelf uitgegaan?

A. Uitsluitend van haar zelf. Ik wil hier geen enkele verdienste van het toenmalige hoofdbestuur van het Rode Kruis ter zijde schuiven. Zij hebben goedgevonden, dat zij het Rode Kruis-embleem gebruikte.

81548. De Voorzitter: Vindt u dat geen verdienste?

A. Persoonlijk vind ik het geen verdienste. Men kan echter ook niet zeggen, dat zij het hebben tegengewerkt, hoe dan ook. Maar tussen tegenwerken en passief medewerken, werkelijk actief inzetten en initiatief tonen, is naar mijn mening toch wel énig verschil. Bovendien blijkt, en dat is wel te controleren, dat de financiële verantwoording uitsluitend voor rekening van mevrouw van Overeem kwam als persoon, en niet als vertegenwoordigster van het Rode Kruis, Na de bevrijding, toen er tegenover de Duitsers voor het Rode Kruis geen reden meer was om zich in deze zaak op de achtergrond te houden, heeft het Rode Kruis ook niet gezegd: „Goed, u hebt dat in Rode Kruis-verband gedaan. Tijdens de bezetting konden wij ons er officieel niet mee bemoeien, maar wij zullen nu de zaak overnemen." Zij kunnen nu misschien wel zeggen, dat het onoverzichtelijk was of iets dergelijks, maar gezien de stand van zaken gedurende de oorlog, huiszoekingen, die er zijn geweest, en bovendien de brand, is het toch begrijpelijk, dat er geen complete boekhouding is te vinden, waarin men alles kan nagaan. Wanneer het Rode Kruis zich hier werkelijk achter had willen stellen met alle consequenties, dan had het toch zeker na de bevrijding moeten zeggen, dat het de zaak overnam en de contröle er op wilde hebben. Zelfs het werk van mevrouw van Overeem in het kamp te Amersfoort na de bevrijding is geheel voor haar eigen rekening en verantwoording geweest. Ik zie dus niet in, dat het Rode Kruis, wat dit betreft, bepaalde lof toekomt.

81549. De Voorzitter: Hier heerst in illegale kringen toch wel enig wantrouwen tegen mevrouw van Overeem. Hoe komt dat toch?

A. Persoonlijk heb ik daar nooit iets van gemerkt, maar ik kan mij voorstellen, dat outsiders tijdens de bezetting, die niet het doel en de omvang van het werk van mevrouw van Overeem kenden en dus ook geen behoorlijk inzicht hadden in de verhoudingen, zoals die waren gegroeid, een zekere twijfel ten aanzien van mevrouw van Overeem hebben gekoesterd.

81550. De Voorzitter: Was dat misschien zo, omdat het haar gelukte tot die kampen door te dringen en men dat onverklaarbaar vond?

A. Ik geloof, dat hier de nadruk moet worden gelegd op het algemene verschijnsel, dat er tijdens de bezetting nu eenmaal bezwaren bestonden tegen iedereen, van wie men wist of kon aannemen, dat deze in relatie stond met de Duitsers, bezoeken bracht op het Sicherheitspolizei-hoofdkwartier, enz. Dat waren toch eigenlijk instellingen, waar iedere Nederlander, hoe heldhaftig die dan ook was, liever een straatje voor omliep. Wanneer men daar dus iemand, en dan nog wel in een auto, voor de deur zag stilhouden, terwijl er misschien wel geweren worden gepresenteerd — ik zeg nu maar iets, ik weet niet, of dat in werkelijkheid zo is gebeurd —, en men zag die persoon naar binnen gaan, kennelijk niet om een verhoor te ondergaan, en een vriendelijk gezicht zetten om iets te bereiken, was dit zeker in die tijd een reden tot argwaan. Ik geloof, dat verschillende advocaten in die tijd dezelfde aantijgingen hebben ondervonden, omdat zij tijdens de bezetting verdachten voor krijgsraden en S.S.-Gerichte hebben bijgestaan en hun toevlucht zochten bij bepaalde Duitse relaties, waarvoor zij verschillende Duitse instanties bezochten. Ik geloof, dat dat de algemene afkeer was, die men tijdens de bezetting had van mensen, die met de Duitsers in relatie stonden. Ik kan mij niet voorstellen, dat mensen na de bevrijding, die de situatie een beetje kenden, nog twijfelden omtrent de pro-Nederlandsheid van mevrouw van Overeem. Wanneer dat wel zo zou zijn, geloof ik, dat hier persoonlijke motieven wel een hoofdrol zullen spelen.

81551. De Voorzitter: Wat is u bekend omtrent de bemiddeling van mevrouw van Overeem bij de moeilijkheden, die zich hebben voorgedaan Nj de Nederlandse artsen, die zich moesten aansluiten bij de Artsenkamer?

A. Mij is hiervan alleen bekend, dat, toen de artsen gedwongen waren zich bij de Artsenkamer aan te sluiten en er een aantal werd gearresteerd, omdat zij dat niet wilden, met behulp van mevrouw van Overeem een oplossing is gevonden, waarbij de Duitsers naar buiten niet hoefden toe te geven en aan de andere kant de medici ook zonder in conflict te komen met hun eigen overtuiging. hun werk konden voortzetten. Ik acht dat ook waarschijnlijk, want wanneer het anders was geweest, waren er van Duitse zijde zeker publicaties gekomen, en juist omdat de Duitsers hier na die acties angstvallig over hebben gezwegen, geloof ik wel, dat dit een soort terugkomen van hun eerst ingenomen standpunt heeft betekend.

81552. De Voorzitter: In een boekje, dat de heer van Gennep naar ik meen over mevrouw van Overeem heeft geschreven, heb ik gelezen, dat zij „de Witte Engel" werd genoemd. Is dat nu een spotnaam of was dat een naam, die men uit dankbaarheid aan haar heeft gegeven?

A. Ik heb daar even over moeten piekeren. Ik ben een zeer nuchter mens en houd niet zo erg van heldenverering. Ik kan mij echter toch voorstellen, dat mensen, die in de gevangenis zaten in die tijd, elk contact met de buitenwereld en elke hulp, die zij van buiten ontvingen, toen als iets veel mooiers zagen dan het misschien in werkelijkheid is geweest. Ik geloof, dat daaruit ook is ontstaan, dat de gevangenen in hun overgevoeligheid in de kampen deze naam hebben bedacht, omdat zij zo dankbaar waren, dat mevrouw van Overeem dit allemaal voor hen had bereikt. Of men dat objectief ook buiten deze sfeer kan handhaven, is natuurlijk weer een ander geval.

81553. De Voorzitter: U meent dus, dat men haar zo noemde uit dankbaarheid voor wat zij verrichtte?

A. Ik heb die naam weleens in een gedichtje gezien, maar ik geloof toch niet, dat dit zo algemeen was als wordt verondersteld in dat boekje van de heer van Gennep. Ik geloof meer, dat dit de persoonlijke opinie is van een paar mensen, die hun hart hebben gelucht in de vorm van sen gedichtje. Daar mogen wij toch niet aan vastknopen, dat iedereen deze gedachte was toegedaan, hoewel ik zeker aanneem, dat de mensen zeer dankbaar waren voor alles, wat voor hen in die kampen werd gedaan.

81554. De Voorzitter: Zij werkte daar zo'n beetje als Florence Nightingale.

A. Ja, goed, maar dat zijn toch eigenlijk meer benamingen, die veel later zijn ontstaan,

81555. De Voorzitter: Vertrouwde men haar aan Duitse kant helemaal?

A. Juist om het probleem: Waarom heeft zij nu deze toestemming gekregen en andere mensen niet, kan men natuurlijk zonder meer zeggen: Ja. Zij is in contact gekomen met de Befehlshaber van de Sicherheitspolizei, dé autoriteit, die er uiteindelijk over kon beslissen, anderzijds echter — dat kunnen wij objectief vaststellen zonder enige insinuatie te willen uiten — moet er van de zijde van die autoriteit toch ook een gevoel zijn geweest, dat, wanneer men met mevrouw van Overeem iets afsprak in de zin zoals de Duitsers wilden afspreken, zij het uiteindelijke doel, het helpen dus van deze mensen met pakketten, geneesmiddelen, enz., eigenlijk boven haar politieke overtuiging stelde. Van Duitse kant gezien, werd er in haar een zeker vertrouwen gesteld, dat zij zich strikt zou houden aan de afspraken, die ook niet onbeperkt waren.

81556. De Voorzitter: Heeft zij dat ook gedaan?

A. Voorzover ik weet, heeft zij dat in grote lijnen gedaan. Zij heeft haar werk gesteld boven haar eigen overtuiging, die precies zo was als van ieder ander, omdat zij Nederlandse was.

81557. De Voorzitter: U bedoelt waarschijnlijk: als van iedere andere Nederlander.

A. Ja.

Om dit werk te kunnen doen, was een van de vereisten tegenover de Duitsers, dat zij geen misbruik zou maken van die permissie. Dat is iets, wat een politieman zeker moet hebben gevoeld. Wanneer men iemand een permissie geeft de kampen binnen te gaan, kijkt men wel degelijk, aan wie men die permissie geeft. Ik vind dit in politieke zin helemaal niet in haar nadeel spreken. Ik wil echter uitdrukkelijk vaststellen, dat haar opvatting was, dat haar werk boven andere dingen stond. Naast de Befehlshaber van de Sicherheitspolizei was in Nederland nog iemand als Rauter werkzaam, bovendien een Wehrmacht, die ook haar eigen spionnage- en contraspionnagedienst had. Giskes heeft mij na de oorlog verteld, dat nog geruime tijd de gangen van mevrouw van Overeem door de Duitsers zijn nagegaan, niet zozeer, omdat men daarvoor dringende gronden had, maar omdat het was opgevallen, dat zij in contact stond met de Sicherheitspolizei. De Duitsers veronderstelden, dat zij in die positie in staat zou zijn om voor een buitenlandse inlichtingendienst te werken. Uit spionnage-oogpunt heeft men haar zeer lange tijd gewantrouwd, De Duitsers van de contra-spionnage-afdeling van de Wehrmacht hebben de verhouding niet direct goed begrepen. Zij wisten niet precies, hoe de situatie lag. De heren van de Wehrmacht vonden het zelf eigenlijk niet nationaal-socialistisch, de anderen wel. Zij vonden, dat het eigenlijk niet in de lijn lag, dit toe te staan, enz. Zij vroegen zich dus af, wat hierachter stak. Van Rauter weet ik — niet uit zijn mond —, dat hij mevrouw van Overeem verschillende malen moeilijkheden in de weg heeft gelegd in de vorm van huiszoekingen en ontbiedingen op zijn bureau, waar zij verklaringen moest geven, hoe zij aan de middelen kwam, enz, want haar werk mocht van de Duitsers beslist geen illegaal karakter hebben. In het algemeen kan men dus zeggen, dat zij uiteindelijk alleen van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei het vertrouwen genoot om in die kampen te mogen komen.

81558. De Voorzitter: U hebt ons nu heel wat over mevrouw van Overeem verteld, dingen, die men gewoonlijk alleen weet, wanneer men iemand persoonlijk kent en wanneer men iemand heeft kunnen gadeslaan in zijn werk. Hebt u dat laatste gedaan? U kent haar toch niet uit die tijd?

A. Neen, tijdens de oorlog heb ik geen direct contact met haar gehad.

81559. De Voorzitter: Kunt u ons vertellen, hoe het komt, dat u deze dingen zo goed weet? Niet omdat wij daar nieuwsgierig naar zijn, maar omdat de waarde van die mededelingen wordt versterkt, wanneer u ons dat mededeelt.

A. Ik heb er persoonlijk helemaal geen belang bij om een bepaalde waarde aan deze verklaringen te willen doen toekennen. Ik ben met mevrouw van Overeem en met deze Duitse figuren in aanraking gekomen door mijn werkzaamheden bij verschillende opsporingsdiensten van na de bevrijding. Mijn interesse voor deze zaken is geboren tijdens de oorlog, waarin ik ook een zekere activiteit heb ontplooid. Na de bevrijding was het zó, dat doodgewone stervelingen maar zeer weinig wisten van het zeer gecompliceerde apparaat, waarmee de Duitsers hier tijdens de bezetting hebben geopereerd. Het was van belang om met deze Duitsers te spreken over al deze aangelegenheden, om in de eerste plaats iets te weten te komen van hun organisatie, van de verschillende feiten, wie er in een bepaald kamp hadden gezeten en wanneer, onder welke omstandigheden die personen verder zijn getransporteerd, wie eventueel medegevangenen waren, enz.

81560. De Voorzitter: Wisten zij dat allemaal?

A. Ja, dat wil zeggen ...

81561. De Voorzitter: Hadden zij daarvan boekgehouden?

A. Op een gegeven moment kon men uit een zeer grote vaagheid van gegevens door deze gesprekken met mevrouw van Overeem, Harster, Giskes en andere Duitsers komen tot een enigszins overzichtelijk geheel. Men kan van Harster, als politiechef, geen détails verwachten van bepaalde zaken, maar hij wist dan toch in ieder geval in welke richting men zou kunnen gaan zoeken, wie er in aanmerking kwamen als verantwoordelijke persoon voor verschillende handelingen. Men moest in die tijd te weten zien te komen, wie er voor bepaalde dingen verantwoordelijk waren en omdat dit een terrein was, waarover wij niet al te best waren ingelicht, was het van belang, met iedereen, die hierover maar iets kon zeggen, die de verhoudingen van meer nabij had gekend, bewust in contact te treden. Uiteindelijk waren de inlichtingen van mevrouw van Overeem niet zodanig, dat men op een gegeven ogenblik tot de ontdekking kwam, dat zij nu degene was, waar de zaak om draaide, want dat waren uiteindelijk de Duitsers, die de inlichtingen moesten geven en die in dit verband haar naam hebben genoemd. Zodoende gingen wij eens met haar spreken, waarbij wij ook op andere paden kwamen, waarvoor wij een zekere interesse hadden.

81562. De Voorzitter: U hebt dus aan Harster en anderen ook gevraagd over mevrouw van Overeem, omdat u dat vanwege uw werk interesseerde?

A. Inderdaad. Wanneer men met deze dingen in aanraking komt en men tijdens de oorlog ook het een en ander heeft meegemaakt, rijzen er vanzelf vragen. Wanneer men dan in de gelegenheid is om die vragen beantwoord te krijgen, gebruikt men die.

De Voorzitter: Ik geloof, dat wij nu datgene hebben besproken, waarover wij u hadden willen vragen. Ik dank u zeer voor uw inlichtingen en ik sluit het verhoor.

J. F. MESKER.

SCHILTHUIS, voorzitter.

VAN DIS.

KORTHALS.

GERRETSEN, griffier.