2. ANSELM POLAK DANIELS

ZITTING VAN DONDERDAG 26 APRIL 1951

Sub-Commissie III

Tegenwoordig de heren Schilthuis, voorzitter, van Dis en Stokvis, leden, alsmede de heer Gerretsen, griffier.

Punten van het Enquêtebesluit: l en m.

Verhoor van

Dr. ANSELM POLAK DANIELS,

oud 50 jaar, wonende te 's-Gravenhage, arts.

Hij legt de eed af als getuige.

93008. De Voorzitter: Wie heeft eigenlijk de wens te kennen gegeven om nog eens een verhoor te doen plaats vinden?

A. Ik heb u een brief geschreven, welke ik ben geëindigd met de verklaring, dat ik zeer gaarne bereid was om, wanneer u dit nodig zou vinden, nog eens onder ede te bevestigen hetgeen ik in die brief heb medegedeeld.

93009. De Voorzitter: In verband met uw vertrek naar Indonesië is het goed, dat nog eens te doen.

In de eerste plaats zou ik van u willen weten, of u de inhoud van de brief, welke u ons op 29 Maart jl. hebt geschreven, onder ede wilt bevestigen. Dat doet u dus bij deze.

A. Ja.

93010. De Voorzitter: Nu staan in die brief enige dingen, waarover wij nog weleens een keer kunnen praten. Ik vind het niet zo vreselijk belangrijk, of de heer Hartog 5 of 15 Juli 1945 uit Praag is vertrokken. U wel?

A. Als hetgeen ik gezegd had, niet waar geweest was, zou ik het wel belangrijk vinden.

Ik ben de vorige keer door het verhoor enigszins overvallen, omdat ik twee dagen vóór dat verhoor van vacantie thuiskwam en mij in het geheel niet had voorbereid. Een van de opmerkingen, tegen mij gemaakt, was: U hebt in dat rapport geschreven, dat de heer Hartog 5 Juli is vertrokken.

93011. De Voorzitter: Ik heb gezegd, dat de heer Boon heeft gezegd, dat het de 15de Juli was.

A. Toen heb ik gedacht: dan kan ik mij vergissen, doordat ik de drukproef slordig heb verbeterd of een 1 over het hoofd heb gezien. Als iemand, zoals ik heb verweten, een zeer korte tijd in functie is geweest, maakt het wel verschil, of hij 20 of 30 dagen in functie is geweest.

93012. De heer Stokvis: Dat scheelt 10 dagen.

A. Dat is ongeveer 25 %. Als ik mij had vergist, zou ik het vervelend hebben gevonden.

93013. De Voorzitter. Dat zou u vervelend hebben gevonden, maar vinden wij niet belangrijk. Het is ten behoeve van u, dat u de gelegenheid krijgt om te zeggen: mijn dagboek was goed. Dat hebt u ook gedaan.

A. Ja.

De heer Stokvis: Wat de feiten zelf betreft, bent u niet verder gekomen voor wat aangaat de heer Hartog.

93014. De Voorzitter: Het feit, dat ons eigenlijk interesseert ten opzichte van de heer Hartog, wist u niet.

A. Inderdaad.

93015. De heer Stokvis: U hebt uw herinnering geraadpleegd om na te gaan, of er een aanknopingspunt te vinden zou zijn?

A. Verder heb ik geen aanknopingspunt.

93016. De Voorzitter. Het tweede punt is het al of niet beschikbaar zijn in Nederland van vliegtuigen om mensen te komen halen.

A. Ja. Dat heeft zich afgespeeld in Juli en Augustus.

93017. De Voorzitter: U bent gekomen met een brief van 1 September 1945 van de heer Drees.

U hebt een keer voorgesteld, éénmaal per week een Nederlands vliegtuig naar Praag te laten komen, ten einde de mensen, die ziek waren, te laten halen.

A. Ik heb intussen mijn dagboek gevonden.

De heer Stokvis: En volgens de daarin vermelde gegevens zou u dit op 5 Juli 1945 aan de heer Hartog hebben voorgesteld.

93018. De Voorzitter: U hebt over deze kwestie van de heer Drees een brief van 1 September 1945 gekregen, waarin deze zegt, dat hij dan eindelijk zover is, dat het hem gelukt is een vliegtuig te krijgen voor het doel, waarvoor u dit hebt gevraagd. Uit die brief blijkt, dat de heer Drees hiervoor veel moeite heeft moeten doen, maar dat het hem tenslotte bijna twee maanden, nadat u het hebt gevraagd, gelukt is, de zaak voor elkaar te krijgen, nl. op 1 September. Ik meen, dat u uit dit schrijven van de heer Drees niet moogt afleiden, dat men twee maanden tevoren ook reeds de beschikking had over vliegtuigen voor dit doel. Ik zeg niet, dat dit niet het geval is geweest; ik wil slechts zeggen, dat de mededeling van de heer Drees niet kan worden opgevat als een bewijs, dat die vliegtuigen twee maanden eerder ook beschikbaar waren voor dit doel.

A. Bij de opstelling van mijn rapport heb ik over die kwestie niet verder nagedacht. Tijdens mijn vorige verhoor hebt u gezegd: U hebt in uw rapport dit nu wel zo gesteld, maar er waren toen geen vliegtuigen. Daarvan ben ik toen geschrokken en ik begreep het niet. U hebt tijdens mijn vorige verhoor ook gezegd, dat ik, vóórdat ik mijn rapport aan de commissie-Vorrink schreef, in die paar maanden, dat ik in Nederland teruggekeerd was, de gelegenheid had gehad, te informeren of die vliegtuigen ook inderdaad beschikbaar waren geweest en dat het dus niet goed was geweest, dat ik dit had geschreven. Ik heb toen gezegd, dat ik het niet begreep, omdat wij toch een K.L.M. en een luchtmacht hadden met vliegtuigen. Waarom zouden die geen vliegtuig kunnen sturen? Ik heb, over deze kwestie doordenkende, na het verhoor een lid van de directie van de K.L.M. opgebeld en hem gevraagd: bestond tijdens de oorlog en ook enige maanden daarna de K.L.M. en, zo ja, kon die opereren vanuit Londen? Hij antwoordde mij bevestigend. Daarna vond ik de brief van de heer Drees, waarin stond, dat hij op 1 September 1945 zo ver was, dat hij meende de zaak voor elkaar te kunnen krijgen. Zijn schrijven was een antwoord op een eerder gedaan verzoek. Het is dus inderdaad geen vergissing van mij geweest, dat er toen vliegtuigen van Nederland beschikbaar waren. Op 1 September 1945 schreef dr. Drees mij dit en nu moet ik toegeven, dat ik bij mij zelf een soort van kortsluiting heb gemaakt. Ik heb geredeneerd: als ze er in September waren dan zijn ze er in de loop van Juli ook wel geweest; waarom zijn ze toen niet gestuurd?

93019. De Voorzitter: Ik verheug mij er zeer over, dat u zelf over kortsluiting spreekt, die u bij u zelf zou hebben gemaakt, want kortsluiting is iets, dat niet normaal is. Overigens zou ik zeggen, dat, indien u een dergelijke mededeling van de zijde van de directie van de K.L.M. hebt gekregen, dit natuurlijk nader te onderzoeken is. Wie was het lid van de directie van de K.L.M., die u dat heeft verteld?

A. De heer Versleegte, de vroegere directeur van de Indische maatschappij.

93020. De Voorzitter: Hierbij zou nog een andere vraag passen, nl.: hoe waren die vliegtuigen ingedeeld? Waren zij militair ingedeeld bij het geallieerde opperbevel? Voordat kan worden nagegaan, of men inderdaad over die vliegtuigen kon beschikken, moet men méér weten.

A. Ja.

93021. De Voorzitter: De Nederlandse militaire vliegers waren ingedeeld bij de R.A.F., niet waar?

A. Dat weet ik niet.

93022. De Voorzitter: Het is zeer de vraag, of het geallieerde opperbevel die vliegtuigen beschikbaar wilde stellen voor het doel, dat u voor ogen stond.

Het is ook de vraag, in welk verband de K.L.M. vloog. Was deze in staat, langs de burgerlijke weg, die men tegenwoordig zou gaan bewandelen, die vliegtuigen beschikbaar te stellen? Ik vermoed, dat dit niet het geval was, want anders zou de heer Drees niet op 1 September hebben geschreven: eindelijk ben ik zo ver, dat ik een vliegtuig kan krijgen.

Er zit dus het een en ander aan vast, waardoor het woord „kortsluiting", dat u gebruikte, wel zeer correct is.

A. Ja.

93023. De heer Stokvis: Uw grief is dus te reduceren tot een grief tegen de heer Boon, die zeide: „Wij hadden in Nederland toch waarlijk geen vliegtuigen om naar alle plaatsen te sturen, naar Duitsland, naar Polen, naar Tsjecho-Slowakije, om mensen terug te voeren, want wij hadden helemaal geen vliegtuigen. Het kon niet!". Deze opmerking is volgens u onjuist?

A. Ja, met dien verstande, dat mr. Boon destijds in Londen zat, en dus geacht kon worden te weten, in hoeverre er vliegtuigen beschikbaar waren, althans op het moment, dat ik uit Praag vroeg, of vliegtuigen konden worden gestuurd.

93024. De heer Stokvis: Het betreft hier de periode Juli 1945.

A. In deze periode is de heer Boon in Londen geweest en hij heeft dus daarnaar kunnen informeren. Nu blijkt uit de verklaring van de heer Boon, zoals u die zoëven voorlas, dat hij „waarlijk geen vliegtuigen' had om ze overal heen te zenden en mensen op te halen.

Ik zou hierbij nog willen opmerken, dat het toch wel een verschil is, dat een lid van je eigen commissie vraagt, naar die ene plaats Praag een aparte dienst te openen, terwijl er toch ook andere plaatsen waren, waarop wel een dienst werd onderhouden.

93025. De Voorzitter: Waren dit militaire diensten?

A. Ja. Er was een Franse verbinding en dat waren ook militaire vliegtuigen. Er was een dienst van de R.A.F., maar deze heeft, voor zover ik weet, alleen officiële personen meegenomen.

93026. De heer Stokvis: De heer Boon verklaart:

„Ik heb hierover gesproken met de heer Ferwerda, die heeft gezegd, dat het onmogelijk was, vliegtuigen te sturen. De heer Polak Daniëls zegt hier, dat hij zelf ook om vliegtuigen heeft gevraagd.".

De Voorzitter: Dan zijn u en wij het op dit punt met elkaar eens.

A. Ja.

93027. De Voorzitter: U zegt, dat de vliegtuigen, welke in Praag kwamen, militaire vliegtuigen waren?

A. Franse vliegtuigen.

93028. De Voorzitter: U zegt: Ik heb het inderdaad in Juli gevraagd. De heer Drees zegt op 1 September 1945: Het is mij gelukt; ik hoop, dat er binnenkort één komt. U zegt: De heer Boon zal er ongetwijfeld in Londen wel over gesproken hebben. Dat heeft hij gedaan.

De heer Stokvis: Het enige verschil is, dat getuige in zijn rapport aan de commissie-Vorrink zegt, dat hij de indruk kreeg, dat de vliegtuigen werden geweigerd, omdat het niet nodig werd geacht, .....

A. Ja.

De heer Stokvis:.... terwijl men uit verklaringen van de heer Boon en andere bescheiden, welke ter tafel liggen, moet afleiden, dat het niet mogelijk was, vliegtuigen te zenden.

93029. De Voorzitter: Wij zullen er ons mee tevreden moeten stellen, dat wij niet verder kunnen komen dan deze verschillen van inzicht.

A. Ja.

93030. De Voorzitter: Verder kunt u ook niet komen?

A. Neen.

93031. De Voorzitter: Dan is het derde punt, dat nog even bespreking behoeft, het geval met die jongen.

U hebt gezegd: Ik vind het zo gek, dat de heer Boon een hele poos later met de behandelende geneesheer is gaan praten.

A. Ja, omdat die jongen allang dood was. Ik begrijp niet, waarom hij het gedaan heeft.

93032. De Voorzitter: Waarom interesseert het u echter nog, dat hij het gedaan heeft?

A. Omdat ik heb begrepen uit het vorige verhoor, dat hier een soort van bezwaar van de heer Boon naar voren werd gebracht over uitlatingen van mij. Daarover heb ik mij willen rechtvaardigen. Ik heb begrepen — zo heb ik het uit mijn stenogram gelezen —, dat de heer Boon verklaard zou hebben, dat deze jongen per se niet transportabel geweest zou zijn, zodat het koude drukte geweest zou zijn, dat ik dit geval zou hebben uitgekozen, omdat transport in dit geval, waarin ik het nodig achtte, niet mogelijk was geweest.

93033. De Voorzitter: U hebt, als ik het mij goed herinner, gezegd, dat het transport van die jongen over Parijs onjuist zou zijn, omdat het voor hem dodelijk zou zijn.

A. Ja.

93034. De Voorzitter: Het transport van die jongen moest dus volgens u langs directe weg gebeuren. Ik meen mij te herinneren, dat de heer Boon ons heeft verteld, later van die medicus in Praag te hebben vernomen, dat deze ook dat niet zou durven verklaren. Welke reden zou nu de heer Boon hebben gehad om later nog eens met die medicus in Praag te gaan praten? Zou dit niet kunnen liggen aan beweringen van u?

A. Neen.

93035. De Voorzitter: Waarom zou hij dan niet, omdat hij van die jongen wist voor hij wegging, uit belangstelling zijn kunnen gaan informeren bij die medicus: Wat is er met die jongen gebeurd?

De heer Stokvis: U had reden om belangstelling te hebben voor het geval van die jongen, maar hij ook!

93036. De Voorzitter: U komt dan tot de conclusie: wij zouden hem niet hebben kunnen redden,...

A. Redden konden wij hem niet.

De Voorzitter:... maar hem naar Nederland hebben kunnen brengen.

93037. De heer Stokvis: De gehele clou van het geval is, dat die jongen zijn familie niet meer heeft gezien. Dat is een sentiments-kwestie.

A. Ja, uitsluitend een sentimentskwestie, dat is volkomen juist; ik vind het zeer jammer, dat die jongen zijn familie niet meer heeft gezien.

93038. De heer Stokvis: Als men dat vergelijkt met alle ontzettende en betreurenswaardige gebeurtenissen, welke in en buiten Nederland tijdens de bezetting hebben plaats gehad, dan zegt men: het is een droevig geval, maar het heeft, vergeleken bij al het andere, niet zoveel betekenis, dat men zich daar in buitensporige mate warm over moet maken.

De Voorzitter: Indien men nu kon zeggen: men heeft de dood van die jongen veroorzaakt, of die dood verhaast, dan zou men er van kunnen spreken, dat er een zeer grote misstap was begaan. Maar daarvan is ook volgens u geen sprake.

A. Neen. Men heeft inderdaad alles gedaan om hem te helpen. Wat mij vooral heeft getroffen, is, dat deze jongen een van de eersten was, die penicilline heeft gekregen. De Tsjechen gaven van hun allereerste voorraadje penicilline om deze mensen te helpen. Dit was werkelijk bewonderenswaardig.

93039. De Voorzitter: Ik kom thans nog even tot die kwestie van de leden van uw équipe, die naar Parijs zijn gegaan en die toen later, zonder werk te hebben verricht, naar Nederland zijn gerepatrieerd. U hebt daarover verschillende brieven ingezonden. Ik vind die niet allemaal even duidelijk en zou het daarom op prijs stellen, als u die mondeling nog even zou willen toelichten.

A. Dit is enigszins een moeilijke zaak voor mij, omdat ik er zelf niet bij ben geweest. Deze zaak is behandeld door mijn plaatsvervanger de heer Prins, die op het ogenblik in Amerika is. De heer Prins was mijn plaatsvervanger in de équipe. Hij was eerst in Zwitserland en is later met mijn vrouw naar Parijs gegaan. Tijdens mijn vorige verhoor is deze zaak eigenlijk begonnen door een opmerking van de heer Slokvis, die zei: „Die leden van uw equipe hebben zich in Parijs eigenlijk niet zo best gedragen; daarvan zouden wij wel iets meer moeten weten.". Mijn antwoord daarop is zeer ontwijkend geweest, omdat ik er niet veel van wist, aangezien ik er zelf niet bij hen geweest. Wel heb ik de inleiding, het begin van de narigheid, zelf medegemaakt. Wij hadden in Genève een equipe, die graag overal, waar dit nodig was, wilde werken. Ik meende, dat het vooral mijn taak was, te trachten voor de equipe, waarvoor de Regering veel geld had uitgegeven, zo snel mogelijk een behoorlijke werkkring te vinden. Ik heb toen in Londen met de heer Brandel, in tegenwoordigheid van de heer Ferwerda, een overeenkomst opgesteld. Daarbij werd gezegd: de equipe kan niet naar Oost-Europa, want dat zit dicht; stuur de equipe naar Parijs; daar heeft men de mensen nodig. Ik heb tijdens mijn vorige verhoor van een contract gesproken. De heer Stokvis zei toen: dat is geen contract; dat is een afspraak. Dat is inderdaad juist. In die afspraak zijn door mij toen diverse voorwaarden gesteld, nl. in het algemeen, dat de equipe zoo werken onder min of meer menswaardige omstandigheden.

93040. De Voorzitter: In welke zin bedoelt u dit laatste?

A. Op dat ogenblik had mijn equipe in Genève geen uitrusting en men kon niet verwachten, dat de leden van de equipe zonder uitrusting gingen werken.

93041. De Voorzitter: En wat bedoelt u met „onder min of meer menswaardige omstandigheden"?

A. Onderdak, voeding en kleding; uit!

De Voorzitter: Dat spreekt vanzelf.

A. Er was namelijk geen kleding en de voeding bleek praktisch ook nihil te zijn.

93042. De Voorzitter: U beschikte toch over zekere middelen?

A. In Zwitserland, maar niet buiten Zwitserland. Wij zouden dit van Parijs uit hebben moeten doen en dan zoo ik er van verzekerd hebben moeten zijn, dat men het ook had gedaan.

93043. De Voorzitter: Als de equipe ergens te werk wordt gesteld en u beschikt over zekere middelen om de leden het salaris te betalen, dat zij van 1 Maart 1945 af kregen...

A. In Zwitserland!

93044. De Voorzitter: Wanneer u de mogelijkheid had gekregen. met de mensen naar Hongarije, Polen of Rusland te gaan, dan zou u ook niet hebben gezegd: die gelden zijn alleen bestemd om ze te gebruiken in Zwitserland.

A. Ik wilde naar Praag gaan en er voor zorgen, dat mijn equipe behoorlijk zou kunnen leven en werken in Parijs. Hiervan wilde ik verzekerd zijn.

93045. De Voorzitter: U had de middelen om de mensen in Zwitserland datgene, wat u noemde een menswaardig bestaan, te laten voeren.

A. Ja.

93046. De Voorzitter: U had dus ook de middelen om ze dat zelfde te laten hebben in Parijs.

A. Dat kon ik verwachten.

93047. De Voorzitter: Ik vermoed, dat u mij niet begrijpt.

U ging naar Praag en liet in Zwitserland de mensen achter, waar de middelen aanwezig waren om hun een salaris te betalen en datgene te hebben, wat u nu een menswaardig bestaan noemt. Wanneer u die middelen in Zwitserland had, kon u die middelen toch ook gebruiken om ze in Frankrijk te onderhouden!

A. Inderdaad.

93048. De Voorzitter: Dan is het nu alleen de vraag, of u het juist achtte, dat te doen, of dat u meende, dat de missie in Parijs dat behoorde te doen. Was er met de missie een afspraak gemaakt, dat zij het zou doen?

A. Dit meende ik, maar het bleek niet waar te zijn, en dit is het hele eieren eten.

93049. De Voorzitter: U meende het, maar men was het niet met u eens. Men meende in Parijs, dat de leden van uw équipe uit dezelfde middelen konden worden bekostigd als waaruit zij werden bekostigd in Zwitserland?

A. Ja.

93050. De Voorzitter: U meende, dat die overeenkomst was getroffen, maar zegt: blijkbaar was het niet zo, want de mensen in Parijs waren het er niet mee eens?

A. Ja.

93051. De Voorzitter: U zei zoëven: die middelen, die aanwezig waren om ze in Zwitserland te betalen, zouden ook hebben kunnen worden gebruikt om ze in Parijs te betalen?

A. Natuurlijk.

93052. De Voorzitter: Dat wenste u niet. Meende u, dat men het onredelijke van u zou verlangen?

A. Ik begrijp u niet.

93053. De Voorzitter: U denkt, dat op een zeker moment een overeenkomst is getroffen, volgens welke de missie het onderhoud van uw équipe zal betalen, wanneer deze in Parijs werkt. U zegt, dat degenen, die in Parijs in de missie werkten, een andere mening waren toegedaan. De heren van de missie en u waren het daarover niet eens. Nu hebt u zoëven gezegd: de middelen, die in Zwitserland aanwezig waren, zouden, als men over physieke mogelijkheden sprak, ook in Parijs kunnen worden gebruikt om die mensen te onderhouden. De middelen waren er dus voor aanwezig en de missie wilde niet betalen.

A. Die middelen bestonden uit een bedrag, dat de Nederlandse legatie te Bern mij ter beschikking stelde, omdat zij daartoe de opdracht uit Londen had gekregen. Dat betekende — zo leg ik het uit —, dat de Nederlandse legatie te Bern uitsluitend deze gelden kon aanwenden, zolang men op het territoir zat, dat binnen de competentie van Bern viel en die houdt, dunkt mij, op bij de Zwitserse grens.

93054. De Voorzitter: Zo ver bent u in het geheel niet gekomen, want u was van mening, dat de missie het betaalde.

A. Wij hebben het nu over de middelen. Die waren in Zwitserland aanwezig voor Zwitsers grondgebied.

93055. De Voorzitter: Ik vraag mij nu af: is dit eigenlijk iets. dat een belangrijke rol vervulde, want de missie wilde het in Parijs niet betalen.

A. De missie wilde de mensen niet hebben.

93056. De Voorzitter: Sommigen althans niet.

A. Het was zo. Ik meende in Londen met de heer Brandel te hebben afgesproken -- medeweten van de heer Ferwerda —dat mijn équipe in haar geheel niet in Frankrijk te werk gesteld kon worden. Daarover hebben wij dan dat afspraakje gemaakt. Ik dacht: hoera! Met deze blijde boodschap ben ik naar Genève gegaan en heb gezegd: Jongelui, op het ogenblik is Oost-Europa nog dicht, maar in afwachting van het ogenblik, dat Oost-Europa open zal gaan, heb ik gedaan gekregen, dat jullie naar Parijs kunt gaan. Toen kwam ik in Parijs aan om poolshoogte te nemen en heb gezegd: Er is dat afgesproken. Zij zeiden: Je bent stapelgek. Wat moeten wij in 's hemelsnaam met 40 mensen beginnen? Die hebben wij in het geheel niet nodig. Het is mogelijk, dat wij er enkelen kunnen gebruiken, maar dat kunnen wij nog niet zeggen. Wij zullen hun behoorlijk onderdak geven, zij zullen als déporté's in onze kampen komen; voor zover wij kleren hebben, zullen wij hun die geven.

93057. De Voorzitter: Zij hadden toch kleren aan.

A. Ik heb gezegd: hen, die uit Zwitserland komen, behoef je niet aan te kleden, maar als zij hier moeten werken, moeten zij een soortement uniform hebben. Het merendeel van de repatriëringsmissies werkte in uniformen. Zoals ik naderhand in Praag heb gezien, zat iedereen daar behoorlijk in de spullen. Ik vond het niet zo gek, dat je, als je mensen liet werken, hun een werkpak gaf.

93058. De Voorzitter: Hadden zij niets van die aard?

A. Een jasje, dat zij zelf gekocht hadden.

93059. De Voorzitter: Zou het een reden geweest zijn, het werk in Parijs niet te doen, omdat zij geen goed pakje aan hadden?

A. Neen, natuurlijk niet. Dat was een onderdeel. Er is gezegd: a. wij hebben het hele zaakje niet nodig; b. wij zullen hen behandelen als willekeurige déporté's.

93050. De Voorzitter: Neen, niet als willekeurige déportes, maar zoals wij jarenlang de uitgewekenen hebben behandeld. Niet „déportes', dat zijn uitgewezenen. Dit waren uitgewekenen. Die hebben wij jarenlang behandeld op een wijze, welke niet verkeerd is geweest. Dat hebben zij blijkbaar ook met deze mensen willen doen.

A. Daarmede wordt het gehele accent verlegd van wat oorspronkelijk de bedoeling is geweest. Londen heeft mij indertijd opgelegd om een equipe voor de repatriëring in elkaar te zetten. Dat hebben wij gedaan. Wij hebben hen in diverse rangen ingedeeld. Zij werden genoemd repatriation officials voor Oost-Europa. Onze missie was van dezelfde orde als de missie van Parijs en andere missies, die repatriéringsopdracht hadden.

Nu wordt, ingevolge de afspraak, mijn equipe, die voor Oost-Europa, dat echter dicht zat, bestemd was, tijdelijk ingeschakeld in Parijs. Dan antwoordt Parijs echter: die equipe hebben wij niet nodig; misschien kunnen wij er enkele mensen uit gebruiken, maar zeker niet het geheel.

97061. De heer Stokvis: Wat is er toen in feite gebeurd?

A. Ik heb toen getracht de heer Ferwerda te bereiken en ik heb gezegd: ik begrijp het niet; wij hebben die afspraak in Londen gemaakt; Parijs zegt echter, dat er niets van komt. Ferwerda heeft toen gezegd: ja, dat weet ik ook niet. Ik heb toen gezegd: de Regeling heeft hieraan 100000 Zwitserse francs betaald; er is hulp in Europa nodig, waarom gebruikt men die mensen niet? Ik heb er aan toegevoegd: laten wij aan de U.N.R.R.A. vragen of die de équipe kan gebruiken. Ferwerda voelde daarvoor niet veel. En daarop heb ik gezegd: laten wij dan tegen de mensen zeggen, dat zij maar naar huis moeten gaan; zij wachten nu al maanden en maanden: daar kosten zij ten minste niets meer.

93062. De Voorzitter: Maar een aantal leden van de equipe kon men toch gebruiken.

De heer Stokvis: Er is een gedeelte van de equipe naar Parijs gegaan.

A. Ja, zij konden in equipe-verband naar Parijs gaan om daar te worden ontbonden als équipe en als de equipe eenmaal was ontbonden, zou de missie te Parijs bepalen wie van de jongelui zich ter beschikking moesten stellen. Uitdrukkelijk werd echter gezegd: zonder equipe-verband.

93063. De heer Stokvis: De vorige keer hebt u ons daarvan niets verteld. Dit zijn toch dingen, die u zelf hebt meegemaakt?

A. Dat wist ik toen allemaal niet meer; ik heb dit na mijn verhoor nagegaan. Ik ben destijds onmiddellijk naar Praag gegaan en pas drie maanden daarna is de équipe uit Genève vertrokken. De gehele zaak is buiten mij om afgewikkeld.

93064. De Voorzitter: Ik heb hier een brief van de heer van Waveren, die u zelf hebt overgetegd: Afschrift van een schrijven van de Mission néerlandaise pour le Répatriement. Parijs, aan dr. D. A. Prins, Parijs.". Hierin lees ik:

„Geachte Heer Prins,

Wij vernemen dat semi-arts Frenkel en zuster Mok niet bereid zijn voor de Missie in dienst van de Repatrieering in Frankrijk werkzaam te zijn. Wij moeten U echter aan het volgende herinneren:

1. Dat Dr. Polak Daniels ons heeft meegedeeld, dat zijn équipe naar Parijs zou komen en dat alleen die personen, welke de Missie niet noodig zou hebben naar Nederland zouden worden gerepatrieerd.

2. Dat de heer Ferwerda ons nader telefonisch op 21 Juli heeft bevestigd dat de Missie in haar dienst zou nemen al die leden die de Missie zou kunnen gebruiken, terwijl de anderen naar Nederland zouden worden gerepatrieerd.

3. Dat Majoor Wijnbergen op 21 Juli j.l. heeft medegedeeld, dat 15 leden van de equipe naar keuze zouden moeten worden teruggehouden en dus niet naar Nederland gerepatrieerd mogen worden.

2 chauffeurs van de equipe moeten ten spoedigste naar Eindhoven worden gezonden en worden aldaar in dienst van het Regeeringscommissariaat tewerkgesteld. De rest van de equipe zal naar Nederland gerepatrieerd worden.

Wij meenen uit een en ander te moeten opmaken, dat het Ministerie van Sociale Zaken overweegt een aantal leden van de equipe ook verder in dienst te houden en voor de Repatrieering te werk te stellen, zij het in Frankrijk of elders.

Dientengevolge meenen wij met alle recht te kunnen eischen, dat minstens de medische krachten in de equipe, met name semi-arts Frenkel en zuster Mok, in Frankrijk moeten blijven en zich verder ter beschikking moeten houden van het Ministerie van Sociale Zaken, dienst der Repatriatie.

Wij verzoeken U derhalve hen niet uit Rijksdienst te ontslaan en hun mede te deelen, dat zij niet voor repatrieering in aanmerking komen.

Verder gelieve U er nota van te willen nemen, dat wij de volgende 7 leden voor onzen dienst wenschen te reserveeren: D. Muhlrad, A. A. Nathans, A. Nathans—Oppenheim, J. Poons, H. Visser, E. Kranenburg, A. Schwarz.

In totaal kunnen dus 7 personen bij de Nederlandsche Missie worden tewerkgesteld."

A. Is daarop geen antwoord van Prins? Mag ik dit ook even horen?

93065. De Voorzitter: Ja, u hebt het ons zelf gestuurd. De heer Prins schrijft:

„Refereerende aan Uw schrijven van 25 dezer heb ik de eer U mede te deelen, dat:

1. De mededeeling van Dr. Polak Daniels aan de Missie zooals in Uw schrijven geformuleerd, niet geheel in overeenstemming is met wat Dr. P. D. begin Juni te Genève aan de équipeleden heeft gezegd. Hij heeft er toen nl. uitdrukkelijk op gewezen, dat de dienstneming van de équipeleden bij de Missie op de basis van persoonlijken vrijen wil zou geschieden. Hierbij moge ik opmerken, dat de opzet van de equipe P. D. van geheel anderen aard was dan van eenige andere Repatrieeringsinstantie. Er is nooit sprake geweest van een verplichting uit équipedienst in Missiedienst over te gaan.

2. Volgens mijn afspraak me den Heer Knapper! op 20 Juli gemaakt, zou op 21 Juli een tetefoongesprek plaats vinden tusschen de HH. Ferwerda eenerzijds en Knappert en mijzelf anderzijds. Door omstandigheden heeft dit telefoongesprek pas om 14 uur en niet in mijn bijzijn plaats gehad. De hierover gemaakte aanteekeningen zijn mij Maandagmorgen door den Heer Knapper! toegelicht.".

A. Dit vind ik allemaal nogal weinig belangrijk.

De heer Stokvis: Wel hetgeen volgt onder a.

De Voorzitter:

„Ik had toen de indruk, dat:

a. de Heer Ferwerda zijn toestemming gegeven had alle équipeleden te repatrieeren, behalve diegenen, die vrijwillig in Frankrijk in dienst van de Missie, c.q. Ministerie van Sociale Zaken, wilden blijven.

b. aan de repatrieerenden een maand salaris als ontslaggeld zou worden uitbetaald, daar

c. geaccordeerd was, dat de opzegging van deze menschen door Soc. Zaken zou geschieden.

Ik heb mij aanstonds na dit onderhoud, dat ten deele plaats vond in bijzijn van den Heer Nathans (die ik na het haastig vertrek van Mevr. P. D. verzocht heb, als mijn plaatsvervanger op te treden), met dezen naar den Heer van Waveren begeven, om met hem de details van de ontbinding der équipe te regelen.".

A. Dit is net zoals ik het zeg. (hier ontbreekt in de officiële tekst de letter A.)

De Voorzitter: Dit weet ik nog niet zo precies.

A. Ik meende alle moeite te hebben gedaan om deze équipe in haar verband voor repatriëringsdienst te werk te stellen, maar kreeg nul op het request. Daarna heeft Ferwerda gezegd: Laten zij dan maar naar huis gaan. U begrijpt, wat voor een afgrijselijke treurmare dit was voor deze mensen. Wij kregen toen bericht: er is niets aan te doen.

93066. De heer Stokvis: Een deel van de équipe krijgt de gelegenheid, blijmoedig aan het werk te gaan en de handen uit de mouwen te steken na zoveel maanden zonder iets te presteren inkomen te hebben getoucheerd.

A. Wie wilde, kon aan het werk gaan.

93067. De heer Stokvis: Maar dit is niet gebeurd en dat is het, waaraan velen zich met reden hebben gestoten.

De Voorzitter: Waaraan men zich heeft gestoten, is, dat deze mensen, van wie men altijd zei, dat zij gezind waren, zo spoedig mogelijk hulp te verlenen, de eerste de beste gelegenheid, die zich aanbood om nu weleens wat te gaan doen, nadat zij daarvoor in Zwitserland salaris hadden genoten, dat niet hebben gedaan, maar naar Nederland zijn gegaan.

A. U moet er dan nog bij weten, dat deze mensen, toen zij in Frankrijk aankwamen, daar een ontzettend koude douche kregen.

93068. De Voorzitter: Die hebben wij in Nederland de hele oorlog door gekregen, maar dat betekent niet, dat men dan direct zijn biezen moet pakken. Dit is juist zo gevoeld door degenen, die zich daaraan hebben gestoten en die zelf aan heel andere koude douches hebben bloot gestaan.

De heer Stokvis: Die heren hadden de gehele oorlog door Zwitserland warme douches gehad. Een koude douche was zeker niet ongezond en had hun niet mogen beletten hun plicht te gaan doen.

Voorzitter: Ik begrijp u echter wel. Met deze stukken en gegevens is de situatie steeds duidelijker geworden en is steeds meer komen vast te staan, zodat wij met steeds meer kennis van zaken ons een oordeel daarover kunnen vormen en daarvoor zijn wij per slot van rekening aangesteld.

De heer van Dis: Hebt u nog contact gehad met de Russische autoriteiten, ook in verband met vliegtuigen om die mensen weg te voeren?

A. De heer Stokvis heeft de vorige keer nog aangehaald, dat ik dat in mijn rapport heb gezegd. Hij heeft er terecht aanmerking op gemaakt. Ik zelf heb niet met Russische autoriteiten gesproken, maar met een Tsjechische autoriteit, die gezegd heeft, dat het de Russische toestemming zou impliceren.

93069. De heer van Dis: U hebt gezegd, dat een Tsjechische ambtenaar u had gezegd, dat zij het voor u in orde zouden maken. Ik vraag het, omdat de heer Boon heeft gezegd, dat u nooit met Russische autoriteiten in contact bent geweest.

A. Dat is juist; officieel nooit. Dat is nooit gelukt.

De Voorzitter: Ik dank u voor de verstrekte inlichtingen en sluit het verhoor.

A. POLAK DANIELS.

SCHILTHUIS, voorzitter.

VAN DIS.

STOKVIS.

GERRETSEN, griffier.