BIJLAGE 37

BIJLAGE 37

Brief van 27 December 1946 van de heer A. Millenaar aan de Pakkettencommissie over werkzaamheden van de afdeling B van het Zweedse gezantschap te Berlijn

Afkomstig uit het dossier van de Pakkettencommissie

Afschrift

NEDERLANDSCHE MILITAIRE MISSIE

BIJ DEN GEALLIEERDEN BESTUURSRAAD

IN DUITSCHLAND

Kolonel A. Millenaar Berlin-Grünewald 27 December 1946.

Hohenzollerndamm 46/47

adres: Korte Vijverberg 5 's-Gravenhage.

Den Hoogedelgestrengen Heer J. Vorrink,

Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,

Benoordenhoutscheweg 264, 's-Gravenhage.

Hooggeachte Heer Vorrink,

In antwoord op Uw schrijven van 12 dezer kan ik U het volgende mededeelen.

De hulp in natura aan Nederlandsche politieke gevangenen gedurende de oorlogsjaren droeg aanvankelijk, voor zoover mij bekend, een uitsluitend particulier karakter. Voor zoover het mogelijk was, werden door het Zweedsche Gezantschap (resp. door mij langs onderhandschen weg) de familieleden van Nederlandsche gevangenen in Duitschland er van verwittigd, waar en onder welke vermoedelijke omstandigheden dezen zich bevonden. Er werd dan tevens geadviseerd, zooveel mogelijk voedselpakketten voor hen naar het Zweedsche Gezantschap te sturen. Dit geschiedde als regel via het Nederlandsche Roode Kruis (Maastricht, Utrecht, Den Haag, Rotterdam enz.). Deze actie heeft tot omstreeks midden 1944 een nog al grooten omvang gehad. De meeste Nederlandsche gevangenen, wier namen het Zweedsche Gezantschap bekend waren en t.a.v. dewelken geen ontvangstverbod bestond, ontvingen langs dezen of anderen particulieren weg tamelijk regelmatig pakjes. Eenige Nederlanders te Berlijn (zooals speciaal de leiders van de aldaar onder den naam „Otto Reichelt G.m.b.H." gevestigde Firma de Gruyter) hebben mij voortdurend bijgestaan bij het samenstellen van pakjes voor bepaalde gevangenen, die vanuit Nederland niets ontvingen en van wie kon worden aangenomen, dat zij er heel erg om verlegen waren.

Reeds voor dat in September 1944 de gevangenen uit Vught naar Duitsche concentratiekampen waren overgebracht, was aan deze hulpactie vanuit Nederland een einde gekomen, omdat het postpakketten-verkeer werd stop gezet.

Van dat tijdstip af is onvermoeid vanwege het Zweedsche Gezantschap getracht, de gevangen landgenooten langs anderen weg te helpen. Er is een ernstig beroep gedaan op het Zweedsche en op het Internationale Roode Kruis. Voor zoover het Zweedsche Roode Kruis betreft, ging dit beroep uit van het Zweedsche Gezantschap zelf. De heeren van het Internationale Roode Kruis, hetwelk een bureau te Berlijn had, werden steeds door mij bezocht. Mij is daarbij herhaaldelijk verzekerd, dat men al die gevangenen, wier namen en verdere data werden opgegeven, elk per maand een levensmiddelen-pakket zou toezenden. De Nederlandsche Regeering te Londen was van de bemoeiingen van het Zweedsche Gezantschap in dezen verwittigd en heeft, voor zoover mij uit de correspondentie van het Zweedsche Gezantschap bekend is, alles in het werk gesteld, om zoowel het Zweedsche als ook het Internationale Roode Kruis tot verwerkelijking der gedane toezegging aan te sporen.

Het is mij niet mogelijk geweest, na te gaan, tot welk resultaat die Roode Kruis-acties in de praktijk hebben geleid. Ik weet, dat sommige gevangenen zoo nu en dan een pakje van het Internationale Roode Kruis hebben ontvangen, maar ik weet ook, dat er groote teleurstelling onder de Nederlandsche gevangenen in sommige Duitsche concentratiekampen heeft geheerscht over het feit, dat gevangenen van andere nationaliteit (Noren, Denen enz.) wel pakketten ontvingen en de Nederlanders niet. Dit was speciaal de laatste maanden van den oorlog het geval. Ik kan niet beoordeelen, wat hiervan de oorzaak kan zijn geweest. Wel weet ik, dat het Zweedsche Roode Kruis en het Internationale Roode Kruis, zoowel vanwege het Zweedsche Gezantschap te Berlijn als ook van de zijde van Harer Majesteit's Regeering te Londen, op deze omstandigheid is gewezen en met steeds meer nadruk om hulp is verzocht.

Men zij hier echter zeer voorzichtig in zijn oordeel. Ik weet, dat de Gestapo nagenoeg alle wegen tot steunverleening, ook namens een instelling als het Internationale Roode Kruis, bewust heeft afgesneden en men er blijkbaar op uit was, de Nederlandsche politieke gevangenen te laten verhongeren. Tientallen pakketten, door mij zelf in den loop der oorlogsjaren aan bepaalde gevangenen afgezonden, zijn teruggestuurd met de aanteekening: „Adressant nicht zur Inempfangnahme berechtigt" of „Aushändigung verboten". Bovendien was de laatste maanden van den oorlog ook het postpakkettenverkeer in Duitschland zelf stop gezet, zoodat het toen zelfs niet meer mogelijk was, bepaalde gevangenen vanuit Berlijn iets te sturen.

U vraagt, wie de eigenlijke dragende krachten van mijn activiteit ten behoeve van de politieke gevangenen waren. Dat was in de allereerste plaats Harer Majesteit's Regeering, in wier dienst ik bij het Zweedsche Gezantschap stond, en die in haar via Stockholm tot Berlijn gerichte brieven zooveel belangstelling en medeleven met deze slachtoffers van den Duitschen terreur aan den dag legde. Niet minder ook sproot die activiteit voort uit de wetenschap, dat velen onzer beste patriotten achter de tralies van de Duitsche concentratiekampen en gevangenissen een bestaan leidden, zoo verschrikkelijk, dat men er zich nauwelijks een voorstelling van kon maken. Het ware misdadig geweest zoo ik, op de plaats, welke mij in de oorlogsjaren was toegewezen, niet alles in het werk zou hebben gesteld, om waar zulks eenigszins mogelijk was, de helpende hand te bieden. Ik kan verklaren, dat dit mijn eenige streven is geweest en dat het feit, dat die hulp nochtans gebrekkig en zeer onvoldoende was, niemand anders ten laste komt dan de bevoegde Duitsche instanties, wien deze hulp een doorn in het oog was.

Ik hoop U met het bovenstaande gediend te hebben en verblijf gaarne met vriendelijke groeten en de meeste hoogachting

Uw dw.

(w.g.) A. MILLENAAR.