ANTON BERNARD ROOSJEN

ZITTING VAN DONDERDAG 13 DECEMBER 1951

Sub-Commissie III

Tegenwoordig de heren Schilthuis, voorzitter, van Dis en Stokvis, leden, alsmede de heer Gerretsen, griffier.

Punten van het Enquêtebesluit: l en m.

Verhoor van

MR. ANTON BERNARD ROOSJEN,

oud 57 jaar, wonende te Amsterdam, lid van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal.

Hij legt de eed af als getuige.

95034. De Voorzitter: Als lid van de Parlementaire Enquêtecommissie bent u tegenwoordig geweest bij het verhoor van de heer van Lidth de Jeude. Bij die gelegenheid is er sprake geweest van de mate, waarin er pakketten verschenen in de concentratiekampen. Bij die gelegenheid hebt u gezegd, dat de pakketten, die men in Buchenwald heeft gekregen, Amerikaanse pakketten waren; die kwamen niet uit Argentinië. Zij kwamen, naar u was verteld, uit Genève.

Verder hebt u gezegd, dat de gijzelaars, die daar zaten, aanvankelijk drie à vier maanden niets kregen. Daarna kregen zij iedere week een pakket uit Nederland van het Nederlandse Rode Kruis, waarvoor de familie moest betalen. In 1941 kregen zij er maximaal één per maand van het Amerikaanse Rode Kruis. Daarna zijn de gijzelaars naar Nederland overgebracht; ook toen kregen zij zo nu en dan Amerikaanse pakketten.

Dit is een belangrijke mededeling, die u toen hebt gedaan. Het leek ons daarom wel belangrijk u te vragen deze mededeling nog eens te bevestigen en misschien kunt u er nog iets aan toevoegen.

Wanneer bent u eigenlijk naar Buchenwald gestuurd?

A. Ik ben opgepakt op 24 October 1940. Na gelogeerd te hebben in de gevangenissen te Amsterdam, Scheveningen, Emmerich, Munster en Cassel zijn wij op 27 December 1940 in Buchenwald aangekomen, waar wij de Indische gijzelaars aantroffen, die later op 7 October versterkt waren met een groep politieke gevangenen, onder wie zich de heren Drees, van der Goes van Naters, Tilanus, enz. bevonden. Toen trof het ons, dat wij daar in die eerste dagen hoorden spreken over Rode Kruis-pakketten. intussen blijkt, Mijnheer de Voorzitter, dat een verhoor — het spijt mij, dat ik het moet zeggen na enkele jaren van betrekkelijke waarde is, want juist gedurende het verhoor, waaraan ik nu word herinnerd, is mij iets ontgaan, en dat is, dat er op het moment, waarover hier wordt gesproken, niet gesproken kan worden van Amerikaanse pakketten, maar van Nederlandse pakketten. De gang van zaken is geweest, dat in Juni 1940 als représaille-gijzelaar de Indische verlofgangers zijn opgepakt. U hebt verschillenden van deze mensen zelf ook al ontmoet. Op 7 October zijn zij door andere groepen versterkt. Nu heb ik hier bij mij een heel interessant boek: „Vier jaar Indische gijzelaar", geschreven door de heren J. H. H. Rijshouwer en H. W. van Wermeskerken. Daarin vindt u verschillende gegevens. In het voorwoord staat: Ik wil een grote uitzondering maken voor enkele instanties, die ons van zeer groot nut zijn geweest. Dat is dan in de erste plaats de heer Zijlmans van het Nederlandse Rode Kruis, die er voor zorgde, dat wij Rode Kruis-pakketten kregen en daarvoor tenslotte zelf gevangen werd genomen: Daarnaast wordt dank gebracht aan het Internationale Rode Kruis te Genève.

Uit de gegevens, die u in dit boek vindt, kunt u opmaken, dat de Indische gijzelaars op 4 October voor het eerst een Rode Kruis-pakket hebben ontvangen; dat was een Nederlands Rode Kruis-pakket, waarvoor de verwanten f 7,50 per persoon moesten betalen. Wij kregen die pakketten ook ongeveer iedere maand. Zodra wij in Schutzhaft

waren gesteld, kreeg het Rode Kruis daarvan bericht van een of andere instantie; in dit geval was dat gebeurd door dr. Rutgers. De familie kreeg dan bericht of zij bereid was een bedrag te storten en zo kregen wij ook in Januari 1941 voor het eerst een Rode Kruis-pakket. Op verschillende plaatsen is er in het zoëven door mij genoemde boek van pakketten melding gemaakt: Op 11 November is er een partij eenheidspakketten van het Rode Kruis aangekomen. Wat te voorzien was, gebeurde nu: er werden verschillende pakketten in beslag genomen, omdat de geadresseerden al een pakje van thuis hadden ontvangen. Even later vindt u er melding van gemaakt, dat er gedurende de Kerstdagen opnieuw Rode Kruispakketten zijn rondgedeeld. Verder leest u: „Vanmorgen werden wij zowaar verrast door het Nederlandse Rode Kruis-pakket op 5 December. Een kar, volgeladen met pakketten, rijdt voor onze poort en ineens: niemand is te kouwelijk. Wij ontvingen allemaal een grote banketletter W, geschonken door Winterhulp Nederland.". Ja, die hebben wij ook nog in Buchenwald gekregen. „Door deze schenking bleek het mogelijk, de pakketten naar hier toe met een extra-auto te laten vervoeren om juist op deze dag aan te komen.". Later op 15 November 1941 is die hele groep uit Buchenwald overgebracht naar Nederland. Zij heeft in Haaren gezeten tot begin Mei 1942, waarna zij is overgebracht naar Beekvliet in St. Michielsgestel. Daar is de groep gebleven tot 29 October 1942, toen zij is overgeplaatst naar de Ruwenberg in St. Michielsgestel, waar zij gebleven is tot 6 September 1944. Toen is zij getransporteerd naar Vught. Daar zijn wij op 6 September 1944 aangekomen. Heel Vught was toen leeggehaald, want de tot die tijd daar gezeten hebbende gevangenen waren de vorige dag naar Duitsland overgebracht. Wij vonden toen in die barakken de restanten van de laatste bewoners. Daar hebben wij gelogeerd tot 14 September 1944. Met auto's zouden wij worden overgebracht van Vught via Amersfoort weer naar Duitsland, maar op die dag had de luchtlanding plaats bij Arnhem en Nijmegen. De vliegtuigen vlogen over Vught; dat duurde anderhalf uur, en dit maakte op de Duitsers zo'n overweldigende indruk, dat zij om drie uur 's middags naar ons toe kwamen en zeiden: Sie sind alle entlassen! Wij stonden toen ineens op straat. Met een kruiwagen met mijn koffer er op zijn wij naar den Bosch gereden, waar wij een week zijn gebleven, omdat wij hoopten dat de Tommies zouden komen. Dat gebeurde echter niet en daarom zijn wij naar het noorden gelopen.

Gedurende de tijd, toen wij in de Ruwenberg zaten, kregen wij geregeld Amerikaanse Rode Kruis-pakketten toegezonden. Die kwamen uit Genève.

95035. De Voorzitter: U kunt dus niet beoordelen, wie daarvoor had gezorgd. U kon alleen zien, dat zij oorspronkelijk uit Amerika kwamen?

A. Ja.

95036. De Voorzitter: U hebt zo juist gezegd, dat het Rode Kruis aan de familieleden in Nederland had laten weten, dat men voor f 7,50 pakketten kon laten versturen naar de kampen. Kreeg dus iemand, die geen f 7,50 kon betalen, geen pakket?

A. Er was een grote organisatie, die daarvoor zorgde.

95037. De Voorzitter: Wat was dat voor een organisatie?

A. Dat weet ik niet; ik zat toen gevangen. Ieder, zonder onderscheid, kreeg die pakketten.

95038. De Voorzitter: Trekt u daar dus alleen maar de gevolgtrekking uit, dat er zo'n hulporganisatie was?

A. Neen, dat heb ik later gehoord. Mijn vrouw betaalde iedere maand f 7,50.

95039. De Voorzitter: U hebt dus geregeld pakketten gehad?

A. Ja.

95040. De Voorzitter: Dat klopt dus met wat u het vorige jaar hebt gezegd.

A. Ja, met dit onderscheid, dat de pakketten in Buchenwald geen Amerikaanse pakketten waren, maar Nederlandse.

De Voorzitter: Dan dank ik u zeer voor uw inlichtingen en ik sluit het verhoor.

A. B. ROOSJEN.

SCHILTHUIS, voorzitter.

VAN DIS.

STOKVIS.

GERRETSEN, griffier.