FRAGMENT JACOB ALBERTUS WILHELMUS BURGER

ZITTING VAN DINSDAG 2 NOVEMBER 1948

Plenaire Commissie.

Tegenwoordig de heer Donker, voorzitter, jonkvrouwe Wttewaall van Stoetwegen en de heren Korthals en Koersen, leden, alsmede de heer Schuijt, griffier.

Punten van het Enquêtebesluit: j en o.

Verhoor van:

Mr. JACOB ALBERTUS WILHELMUS BURGER,

oud 44 jaar, wonende te Dordrecht, advocaat, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, oud-Minister van Binnenlandse Zaken.

Hij legt de eed af als getuige.

31500. De Voorzitter: U bent 11 Augustus 1943 in het Kabinet gekomen? Dat is de datum van het Koninklijk besluit.

A. Ja.

31501. De Voorzitter: Hoe lang was u toen in Engeland?

A. Ik ben in Engeland gekomen begin Mei 1943 en ik ben ongeveer 1 Juli vrijgekomen uit de Patriotic School en wat dies meer zij. Toen heb ik dan enige tijd op het Departement van Sociale Zaken gezeten.

31502. De Voorzitter: U had het er zoëven over, dat de ontwerpen, die u in handen kreeg in de periode, vóórdat u Minister zonder Portefeuille werd, u min of meer schokten, omdat u de indruk kreeg, dat dit op de duur op een soort dictatuur zou uitlopen. Voor onze commissie is indertijd een verklaring afgelegd door de heer van Blankenstein, die o.a. het volgende mededeelde:

.,Ik herinner mij b.v., dat, toen Burger naar Londen kwam, hij een brochure meebracht. Ik schrok mij een ongeluk, toen ik die brochure las, die hij zelf had geschreven, een heel korte brochure.

Later heeft hij zich heel flink gehouden en ik heb later respect voor hem gekregen, maar die brochure was helemaal mis. Hij had het over de beperking van de persvrijheid, beperking van het kiesrecht, dingen, die toen in zekere kringen in de mode waren. En de Joden zouden niet op dezelfde voet schadeloos kunnen worden gesteld als de rest van de bevolking, enz., enz. Hij was Minister geworden. Ik vroeg Gerbrandy hoe dat kon. Hebt u die brochure gelezen? Ja, zei Gerbrandy, met een half oogje.

Ik zei: Dan wordt het tijd, dat u die met een heel oogje leest, Ik heb haar bij mij, ik zal ze u voorlezen. Gerbrandy sloeg zijn handen bij het aanhoren in de lucht. „Maar dat is afgrijselijk", zei hij. Het was ook afgrijselijk, alleen heeft Burger later het zelf helemaal vergeten, geloof ik."

Dat is het verhaal, dat de heer van Blankenstein hier heeft gedaan.

A. Ik vind het een mooi verhaal. Ik denk, dat de heer van Blankenstein die brochure zelf met een half oogje heeft gelezen, hetgeen niet zo'n uitzondering zou zijn. Ik heb die brochure niet bij mij, maar wil haar gaarne te uwer beschikking stellen. Als illegale brochure is zij tijdens de oorlog verkocht à raison van f 1, terwijl de opbrengst de illegaliteit ten goede kwam. Het was vrij algemeen bekend, dat zij van mij afkomstig was. Ik ben mij niet bewust dergelijke dingen te hebben geschreven. Ik weet echter wel, dat ik stom verbaasd was over hetgeen de Londense heren er in lazen, dingen, die in de verste verte niet bij mij waren opgekomen, maar dat men er met veel achterdocht blijkbaar in kon leggen. In de gedachtengang, waarin die heren de brochure benaderden, was er misschien wel een mogelijkheid, dat men iets „hineininterpretierte" als door de heer van Blankenstein is gezegd. Ik heb de brochure ook door de heer van den Tempel laten lezen; hij reageerde er niet zo op. Ik heb haar zelf te Londen, na de critiek van van Blankenstein, overgelezen, maar heb nog steeds het gevoel, dat wat er in staat niet zo onredelijk en onmogelijk is. Ook in Nederland heeft niemand de Blankensteinse reactie gehad, hoewel de brochure fel bestreden is. Die bestrijding gold echter het feit, dat ik, volgens mijn illegale bestrijder Thomassen, te weinig politiek toekomstperspectief bood aan de illegaliteit en te veel aan de gijzelaars. De feiten zijn intussen daar om te bewijzen, dat mijn visie enig recht van bestaan had.

31503. De Voorzitter: Welke waren de titel en het pseudoniem van die brochure?

A. Dat weet ik niet. Men heeft het voorlopig manuscript tussen mijn paperassen gevonden, toen ik naar Engeland vertrokken was, en daarna uitgegeven.

31504. De Voorzitter: Zij is eerst later uitgegeven?

A. Ja.

31505. De Voorzitter: U had een manuscript bij u?

A. Ik had een getypte kopie bij mij, toen ik naar Engeland ging. Vrienden van mij hebben het manuscript op een gegeven ogenblik vermenigvuldigd en uitgegeven.

31506. De Voorzitter: In Londen?

A. Neen, in Nederland.

31507. De Voorzitter: Hoe kwam de heer van Blankenstein er aan?

A. Ik had zelf een getypte, nog niet uitgegeven kopie bij mij in Engeland en gaf hem dat ter inzage. Ik heb het daar laten cyclostyleren en aan een aantal mensen in Engeland gegeven.

Wat die persvrijheid betreft, ik weet niet precies meer, wat er in staat, maar ben er van overtuigd, dat er in staat, wat mijn bekende opvatting is, nl. dat de pers nu eenmaal een bepaalde taak heeft in de volksvoorlichting, dat men persvrijheid mag eisen, maar dat er tegenover rechten plichten staan, een standpunt, dat ik in de Kamer ook met enige hardnekkigheid heb verdedigd. Dat ik, wat de Joden betreft, nooit een standpunt heb kunnen innemen als door de heer van Blankenstein is gesuggereerd, blijkt al daaruit, dat ik tijdens de oorlog een bescheiden bijdrage heb geleverd aan het redden van een zestal Joden, die bij ons in huis waren tot het einde van de oorlog. lk heb te Londen een commissie in het leven trachten te roepen — mijn voorstel is echter in de Ministerraad met 5 tegen 6 stemmen verworpen —, ten einde na de oorlog de belangen van de Joden te behartigen. Ik geloof dus, dat ik in dat opzicht alle critiek kan weerstaan. Ik heb er echter in mijn brochure voor gewaarschuwd, dat niet door bepaalde omstandigheden na de oorlog in Nederland antisemitisme zou ontstaan. Ik maakte mij bezorgd, dat men van Joodse zijde na de oorlog te zeer het accent zou leggen op het verloren bezit; zeer begrijpelijk, uit menselijk oogpunt, maar, waar andere mensen ook zoveel te kort waren gekomen en ieder zijn eigen leed het ergste voelt, zou men zich in dit opzicht, ondanks alle gemis, een zekere zelfbeperking moeten opleggen, opdat niet juist na de oorlog anti-semitisme zou ontstaan. Zo ongeveer in die zin heb ik er voor gewaarschuwd en ik geloof, dat de feiten mij niet geheel en al ongelijk hebben gegeven. Het was dus niet anders dan een waarschuwing, dat niet na de oorlog anti-semietisme zou ontstaan in Nederland. Het was niet iets, dat van de Duitsers kwam, en men moet wel hyper-gevoelig zijn, wanneer men een dergelijke waarschuwing beschouwt als een uiting van anti-semitisme, terwijl ik juist de aandacht vestigde op de mogelijke toekomstige gevaren daarvoor. En wat de kwestie van de al of niet volledige oorlogsschadevergoeding betreft, die feiten hebben wel bewezen, dat er ook eenvoudiger vraag- stukken bestaan. Kortom, er staan niet alleen allerlei dingen in, die ik vandaag niet anders zou zeggen dan in de omstandigheden, waarin zij geschreven werden, maar ik geloof ook nu niet, dat die gelaakte uitingen van een verkeerde algemene moraal of een verkeerd politiek inzicht blijk zouden kunnen geven. Ik herhaal, dat ik nog wel een exemplaar van die brochure zal kunnen achterhalen en dat die te uwer beschikking is, de inhoud staat mij thans echter niet gedetailleerd meer voor ogen.

31508. De Voorzitter: Ik geloof, dat wij hiervan thans wel kunnen afstappen en dat u kunt overgaan tot het weergeven van uw visie over die Ministercrises, welke zich in het volgend jaar, in begin 1944, hebben voorgedaan.

Einde fragment