BIJLAGE 73

BIJLAGE 73

Brief van 21 April 1944 van de Commissie van Advies voor Joodse aangelegenheden aan de Raad van Ministers

(Op 4 October 1948 overgelegd door de heer M. Sluyser aan de commissie)

Aan den Rand van Ministers te Londen.

1. Bij schrijven van Z.E. den Minister voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk d.d. 22 Februari 1943 (AU. 50/40) werd den ondergeteekenden medegedeeld, dat de regeering had besloten met het oog op de ontstellende behandeling, welke door den vijand aan personen behoorende tot het Israelitische ras wordt aangedaan, en de urgentie van de daaruit voortvloeiende vraagstukken, een Commissie van Advies voor Joodsche Aangelegenheden in te stellen. De laatste ondergeteekende werd tot secretaris aangewezen.

2. Aanvankelijk onderhield de Commissie contact met Z.E. den Minister voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk, maar na enkele weken werd het door dezen wenschelijk geoordeeld dit contact aan Z.E. den Minister van Binnenlandsche Zaken over te dragen.

3. In den sinds die overdracht verstreken tijd heeft de Commissie gelegenheid gevonden den betrokken Minister te adviseeren inzake de verzorging van landgenooten, die zich buiten het bereik van den vijand bevonden, doch nog niet in Engeland waren aangekomen. De Commissie wil gaarne instemming betuigen met het ten dezen door den Minister van Binnenlandsche Zaken gevoerde beleid, dat, mede door zijn persoonlijk ingrijpen, er toe heeft bijgedragen, dat veel onnoodig leed werd opgeheven.

De Commissie heeft verder den Minister en zijn ambtgenoot van Buitenlandsere Zaken geadviseerd inzake de voorgenomen poging tot uitwisseling van Joodsche Nederlanders tegen burgergevangenen van Duitsche nationaliteit, waarbij de commissie belangrijke hulp heeft mogen ondervinden van het „Advisory Committee for Immigrants from the Netherlands" te Jerusalem en van de „Jewish Agency". Het moet aan de houding van den vijand worden geweten, dat deze voorgenomen ruiling tot dusver evenmin tot resultaat mocht leiden als een plan voor het transport van Joodsche kinderen uit Nederland, voor hetwelk de Commissie toezegging voor zeer ruimen financieelen steun van particulieren mocht ontvangen, na de principieele mededeeling van de regeering dat de zorg voor Joodsche Nederlanders regeeringszaak is.

De Commissie moge verder met instemming gewag maken van een succesvol optreden van Z.E. den Minister van Buitenlandsche Zaken, dat er toe heeft geleid, dat passen en visa, welke op niet regelmatige wijze door consuls van Zuid-Amerikaansche staten aan vluchtende Nederlanders waren verstrekt, toch door de betrokken regeering tijdelijk als bonafide zullen worden erkend.

Met leedwezen echter heeft de Commissie moeten constateeren, dat aandrang om een organisatie te scheppen, die het mogelijk zou maken Nederlanders, in Frankrijk verblijf houdende, indien andere middelen faalden, desnoods langs illegale wegen naar Spanje, Portugal of Zwitserland te brengen, niet tot resultaat heeft geleid, De Commissie kan zich niet onttrekken aan den indruk, dat toen zulke transporten betrekkelijk gemakkelijk waren, goede kansen ongebruikt zijn gebleven en dat later, toen de omstandigheden gecompliceerder waren geworden, oorzaken, verhand houdende met de competentie van verschillende regeeringsinstanties, het verkrijgen van gunstige resultaten in den weg heeft gestaan.

4. De Commissie heeft zich in den loop van haar werkzaamheden bij herhaling afgevraagd of en op welke wijze, zij het binnen de enge grenzen door de onmenschelijke actie van den vijand gesteld, meer bevredigende resultaten in het belang der betrokken slachtoffers zou kunnen worden bereikt. Zij is in dit verband reeds spoedig na haar optreden tot de overtuiging gekomen, dat het geringe succes van haar bemoeiingen en van die der regeering in dezen voor een niet onbelangrijk deel moet worden toegeschreven aan het ontbreken van een permanente regeeringsinstantie, waarbij de behandeling van Joodsche aangelegenheden, als bedoeld in het hierboven aangehaalde schrijven van Z.E. den Minister voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk, is gecentraliseerd.

Indien de Commissie niet reeds eerder heeft aangedrongen op de instelling van een zoodanige instantie, dan vindt dit zijn grond hierin, dat het scheppen van deze instantie in zekeren zin de erkenning zou kunnen inhouden van het bestaan van een specifiek Joodsch-Nederlandsch vraagstuk, dat Nederland voor 10 Mei 1940 niet heeft gekend.

5. De Commissie echter is allengs tot de overtuiging gekomen, dat zij door in deze gereserveerde houding te volharden, in haar verantwoordelijkheid zoowel jegens de Joodsche landgenooten als jegens de regeering te kort schiet. Zij is in die overtuiging gesterkt, niet alleen door berichten, welke haar omtrent het erbarmelijk lot der Joodsche Nederlanders bereiken, doch ook door kennisneming van wat door andere niet-Nederlandsche instanties tot leniging van den nood van de slachtoffers der Duitsche uitroeiingspolitiek met een zekere mate van succes wordt gedaan.

6. De Commissie heeft kennis genomen van verschillende rapporten, w.o. van recenten datum, die het lijden onzer Joodsche landgenooten, — in het bijzonder in Polen - beschrijven. Zoowel uit de documentatie, waarover de Regeerings-Commissaris voor Repatrieering beschikt, als uit andere gegevens rijst een beeld op, dat ieder beschaafd mensch met huivering moet vervullen.

De verstrekte rantsoenen blijven in alle gevallen ver onder de benoodigde minima. Een calorie-waarde die slechts 21 % van het minimum bedraagt, is vermoedelijk nog een beeld, dat in vergelijking met de meeste gevallen gunstig moet heeten. Volgens gegevens van het Institute of Jewish Affairs te New York waren in September 1943 85.000 Joodsche Nederlanders naar Polen gedeporteerd, waarvan toen reeds 45.000 waren overleden, n.l. 40.000 hetzij gedurende het transport ofwel ingevolge gewelddadigen dood en 5000 ingevolge uithongering of epidemieën. Volgens namens de Regeerings-Commissaris voor Repatrieering ingewonnen inlichtingen, van Nederlandsche zijde afkomstig, zoude inmiddels het getal der gedeporteerde Joodsche Nederlanders het cijfer van 100.000 bereikt of overschreden hebben.

Ingevolge de politiek van den vijand, algeheele uitroeiing der zich in zijn machtsbereik bevindende Joden ten doel hebbende, zoude, ingevolge executies op massale schaal, de mortaliteit onder de Joodsche bevolking in Polen sedert de Duitsche bezetting naar schatting ca. 90 % bedragen. Hoewel ook massale executies van landgenooten gemeld worden, is er reden tot de veronderstelling dat het sterftecijfer der Nederlandsche gedeporteerden minder ongunstig is als dat van Joden van Poolsche nationaliteit.

Volgens de minst pessimistische berichten zoude kunnen worden aangenomen, dat van de gedeporteerde Nederlanders thans nog slechts ongeveer de helft in leven is.

7. De Commissie moge den Raad van Ministers mededeelen, dat naar haar wel overwogen meening de omstandigheden geen onoverkomelijk beletsel vormen op eenigerlei, zij het dan ontoereikende wijze, dezen landgenooten alsnog hulp te bieden. Zij acht het geenszins uitgesloten, dat zich mogelijkheden hebben voorgedaan om onzen landgenooten te hulp te komen, zonder dat Benige instantie der Nederlandsche Regeering daarvan kennis droeg.

Wat b.v. de te Theresienstadt in Tsjecho-Slowakije geinterneerde Nederlanders betreft, heeft de Commissie reden om aan te nemen, dat het mogelijk ware, gegevens te verkrijgen omtrent hun aantal en hunne identiteit, evenals zulks ten aanzien van een aantal aldaar geinterneerde Duitschers mogelijk gebleken is. De Commissie meent verder te weten, dat van de zijde van de „Czechoslowak Relief Action" en van het American Jewish Joint Distribution Committee regelmatig vrij aanzienlijke zendingen levensmiddelen aan te Theresienstadt geinterneerden geëxpedieerd worden en dat deze zendingen inderdaad de geadresseerden bereikten. Het heeft de Commissie pijnlijk getroffen, dat, voor zoover haar bekend, tot voor zeer korten tijd geen regeeringsinstantie of het Nederlandsche Roode Kruis van den en ander op de hoogte was en dat hierdoor de kansen, iets voor onza landgenooten te doen, ongebruikt zijn gelaten.

8. Bij informeele besprekingen, die door of namens den Regeerings-Commissaris voor Repatrieering met de in aanmerking komende Poolsche Regeeringsinstanties hebben plaats gevonden, zou zijn gebleken, dat de Poolsche Regeering, volgens door haar gedane mededeelingen, in staat is geweest om

a. langs illegale wegen gegevens etc. in te winnen omtrent het lot van in Polen geinterneerden,

h. langs dezelfde wegen aan zoodanige personen daadwerkelijker steun te verleenen door

c. hen te voorzien van valsche papieren en/of de noodige fondsen tot aankoop van levensmiddelen, welke op de zwarte markt in voldoende hoeveelheden verkrijgbaar zouden zijn, mits genoeg geld beschikbaar is.

9. De Commissie acht het geenszins uitgesloten, dat zich nog andere mogelijkheden om onzen landgenooten te hulp te komen, hebben voorgedaan, zonder dat eenige instantie der Nederlandsche regeering daarvan kennis droeg. Zeer waarschijnlijk mag het heeten, dat, bij het wisselend beeld der militaire situatie, zulke mogelijkheden zich opnieuw kunnen voordoen. Het lijkt de Commissie niet voor tegenspraak vatbaar, dat het onverantwoord zou zijn na te laten maatregelen te treffen, die het moglijk zullen. maken kansen tot hulpverleening op te sporen, te bevorderen en te gebruiken.

10. Het is de Commissie bekend, dat ook in de kringen van het World Jewish Congress, zoowel in Amerika als in Engeland, de bezorgdheid omtrent de Joodsche Nederlanders toeneemt. In die kringen valt een groeiende neiging op te merken zich op te werpen als de instantie, die de belangen der Joodsche Nederlanders moet behartigen. Ofschoon zeer groote waardeering koesterende voor het werk van het World Jewish Congress, verheelt de Commissie zich niet, dat het voor de toekomstige positie onzer Joodsche medeburgers ongewenschte complicaties zou kunnen scheppen, indien onze landgenooten aldus op één lijn zouden worden gesteld met burgers van landen, waar Joden een gequalificeerde minoriteit vormen of wel gelijk zouden worden gesteld met apatrieden van Joodsche afkomst. Dit zou kunnen geschieden, wijl immers het World Jewish Congress een politieke organisatie is, die dan als representante zou optreden voor Nederlandsche burgers bij de Nederlandsche en andere regerringen.

11. De Commissie wil niet nalaten er bij dezen de aandacht der regeering op te vestigen, dat een aantal Nederlanders, de consequentie van deze vraagstukken blijkbaar onvoldoende overziende, zich te New York heeft geconstitueerd als „Netherland Representative Committee affiliated with the World Jewish Congress. Uit mededeelingen van deze landgenooten meent de Commissie te moeten begrijpen dat deze organisatie door H.M. Gezant te Washington (naar medegedeeld „in overleg met Londen") wordt beschouwd als de organisatie, die de belangen der Joodsche Nederlanders behartigt. In dit verband wil de Commissie niet nalaten or op te wijzen, dat Joodsche Nederlanders vóór den oorlog niet bij het World Jewish Congress waren aangesloten en dat naar haar meening aan geen instantie, thans buiten Nederland vertoevende, een zoodanig representatief karakter kan worden toegeschreven om „namens" Joodsche Nederlanders tot die aansluiting over te gaan.

12. Zijn hierboven enkele punten van zeer groote urgentie aangeraakt, de Commissie zou gaarne de aandacht van den Raad van Ministers vragen voor enkele andere vraagstukken.

De Commissie heeft zich er n.l. verder rekenschap van gegeven, dat er behalve vraagstukken van urgente hulpverleening, andere vraagstukken zijn, die evenmin als de andere niet door discriminatie van Nederlandsche zijde, maar door actie van den vijand tot specifiek Joodsche vraagstukken zijn gemaakt. De Commissie denkt hier in het bijzonder aan problemen, die onmiddellijk na den terugkeer in Nederland aan de orde zullen komen. Nu echter zulke groote aantallen onzer Joodsche landgenooten zijn weggevoerd en te vreezen valt, dat de „ondergedokenen" psychologisch en physisch ernstig zijn geschokt, moet derhalve als werkelijkheid worden aangenomen, dat er na de bevrijding in hooge mate onvoldoende Joodsche medeburgers beschikbaar zullen zijn om die specifiek Joodsche belangen te behartigen, respectievelijk bij de behartiging ervan de Regeering ter zijde te staan. De Commissie denkt hier niet in de eerste plaats aan de overigens geenszins te verwaarloozen problemen van rechtsherstel; zij meent, dat deze problemen in verreweg de meeste gevallen door de algemeene regelingen zullen worden beheerscht. De Commissie denkt hier echter wel aan den wederopbouw van religieuse instituten, aan Joodsche weeshuizen, ziekenhuizen, sanatoria e.d. Zij denkt aan de noodzakelijkheid van het spoedig herstel van het zoo bloeiende Joodsche liefdadigheidswezen. Het zou niet in het algemeen belang, en zeker niet in eenig Joodsch belang moeten worden geacht, indien de „ondergedokenen' en te repatrieeren Joodsche Nederlanders een dag langer dan strikt noodzakelijk, ten laste der overheid zouden vallen.

13. Onze Commissie meent, dat het derhalve van groot belang moet worden geacht thans reeds in Londen maatregelen te doen bestudeeren, ontwerpen en voorbereiden, die yen zoo spoedig mogelijk herstel van de sociale positie onzer landgenooten zullen mogelijk maken. Zij meent, dat daarvoor dan ook in Londen landgenooten moeten, worden aangewezen, die in het bevrijde vaderland, bij ontstentenis van anderen, de Regeering bij de uitvoering van deze en andere nader te treffen maatregelen. zullen hebben bij te staan.

14. Al deze hierboven vermelde overwegingen hebben de Commissie geleid tot het besluit haar bezwaren tegen een centrale instantie der Regeering, belast met de behartiging van Joodsche aangelegenheden, te laten varen. Zij moge thans bij Uwen Raad er met den meesten klem op aandringen te besluiten een zoodanige instantie, voorzien van ruime bevoegdheden, begrooting en toereikende outillage in het leven te roepen. Bij zoodanig besluit ware duidelijk te doen uitkomen, dat het de actie van den vijand is, die belangen van gelijkgerechtigde Nederlanders tijdelijk tot specifiek Joodsche belangen, heeft gemaakt.

Het wil de Commissie verder zeer gewenscht voorkomen deze onder verantwoordelijkheid jegens de regeering werkende instantie, te voorzien van een College van uitgebreider samenstelling dan onze Commissie, welke bevoegdheden nader zouden dienen te worden omschreven; een zoodanige organisatie zou er dan tevens toe kunnen bijdragen, dat eenigszins scheef gegroeide verhoudingen in de Vereenigde Staten in andere banen worden geleid.

15. De Commissie heeft gemeend, dat de verantwoordelijkheid voor de haar bij bovenvermeld schrijven van Z.E. den Minister voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk opgedragen taak, haar verplichtte deze voorstellen bij Uwen Raad aanhangig te maken. Zij moge er met zeer groote klem op aandringen deze in gunstige overweging te willen. nemen.

De Commissie van Advies voor Joodsche

Aangelegenheden,

(w.g.) Dr. J. L. POLAK

(w.g.) S. VAN ZWANENBERG

(w.g.) M. SLUYSER (Secretaris)

Londen, 21 April 1944.