BIJLAGE 44

BIJLAGE 44

De ondergetekenden, voorzitters van het voormalige „London-Committee of the Netherland Red Cross Society", respectievelijk van 3 Juni 1940 tot Maart 1943 en van Maart 1943 tot 15 September 1944 en van 15 September 1944 tot April 1946, wensen na bestudering van het rapport van de z.g. „Pakkettencommissie" („Commissie-Vorrink") het volgende te doen opmerken:

De ondergetekenden wensen voorop te stellen, dat tot hun grote bevreemding de „Commissie-Vorrink" alvorens haar rapport openbaar te maken, geen der leden van het voormalige „London-Committee” in de inhoud van het rapport heeft gekend. Ware ten deze door de „Commissie-Vorrink" redelijkheid en behoorlijkheid betracht, dan zouden zekere aantijgingen die ook het voormalige „London-Committee' treffen, kunnen zijn weerlegd, en van feiten en oorzaken waarschijnlijk niet zo'n verwarde indruk zijn gegeven als in het bedoelde rapport tot uiting komt.

Het rapport is lichtvaardig neergeschreven en tendentieus.

De kritiek, die in het rapport tot uiting komt, geeft niet duidelijk aan, in hoeverre zij betrekking heeft op de werkzaamheid van het „London-Committee", doch, waar op pagina 20 staat vermeld, dat speciale aandacht ook voor politieke gevangenen wel verwacht mocht worden van het „London-Committee", moet worden aangenomen, dat het rapport van da „Commissie-Vorrink" ook ons voormalige Comité op het oog heeft.

De repatriëring van Nederlandse gevangenen behoorde tot de werkkring van anderen dan het „London-Committee", en de prestaties ten aanzien van pakkettenzendingen aan Nederlandse krijgsgevangenen, acht de „Commissie-Vorrink" voldoende geweest. Daarom menen ondergetekenden zich te kunnen beperken tot de kritiek, uitgeoefend op wat het „London-Committee" deed of naliet te doen voor pakkettenzendingen aan Nederlandse burgergevangenen in Duitsland.

De ondergetekenden menen te mogen constateren, dat hunne uiteenzettingen en een brief van de Directrice van de Afdeling Buitenland van het Britse Rode Kruis, de „Commissie-Vorrink" wel overtuigd hebben, dat het „London-Committee" geen hulp heeft kunnen bieden aan Nederlandse politieke gevangenen en gedeporteerde Joden, voorzoverre die hulp moest komen van belief de blokkade. Tenminste op pagina 21 van het rapport zegt de

„Commissie-Vorrink", dat zij gaarne wil aannemen, dat pakkettenzendingen van buiten de blokkade uiterst moeilijk waren, terwijl op pagina 26 het bedoelde rapport zegt:

„Nimmer mag hierbij uit het oog worden verloren, dat de geallieerde mogendheden geen medewerking konden verlenen tot het ten dele doen doorbreken van hun eigen blokkademaatregelen.”

Echter zegt ook het rapport:

„Maar er was nog zo veel te bereiken binnen de blokkade."

en vervolgt dan het rapport:

.„Hiervan zijn de bewijzen geleverd door de praktijk.”

„Het meest typische voorbeeld is wel de voortdurende stroom van pakketten, die de Noorse en Deense gevangenen vanuit Noorwegen, Zweden, Denemarken, Lissabon, Cairo, Genève bereikte en vanzelfsprekend komt dan de vraag naar voren: „Waarom heeft men vanuit Londen dit ook niet kunnen bereiken voor de Nederlanders in de concentratiekampen?""

De redenering van de „Commissie-Vorrink" schijnt te zijn, dat andere naties, in het bijzonder de Noren, zo veel deden voor de burgergevangenen in Duitsland en wij niets of althans veel minder. Nu is het opvallend, dat de „Commissie-Vorrink" zelf duidelijk doet uitkomen, dat de situatie van Noorwegen gunstig was te noemen in vergelijking met die van ons. De aandacht wordt gevestigd op de lange landgrens tussen Noorwegen en Zweden, op de nauwe betrekkingen tussen deze beide landen, en op de hulp vanuit Oslo (Noorwegen) en vanuit Denemarken, dus hulp van binnen de blokkade. Het rapport zegt dan ook letterlijk op pagina- 25:

„Deze bevoorrechte en ten volle uitgebuite positie (van Noorwegen) had geen der andere oorlogvoerende mogendheden."

Aan een brief gedagtekend 19 December j.l., gericht tot de 2de ondergetekende door het Hoofdbestuur van het Britse Rode Kruis te Londen, moge te dezer zake het volgende worden ontleend:

„We have begin told that the accusations made against the London-Committee of the Netherlands Red Cross are based largely on the fact that Dutch political internees saw relief parcels arriving for political internees of the Scandinavian countries who were in the same camp as some of the men from the Netherlands. A fact that appears to have been forgotten is that German policy, dictated from a very high level, was centred on (a) keeping Denmark in as peaceful a state as possible, and (b) taking every opportunity of keeping in touch with Sweden, the neutrality of which was vital to them. This fact is wellknown and is indisputable and it is one reason why the Germans allowed Swedish and Danish Relief Societies (canalised through their Red Cross Societies) to carry out relief work in Germany and in some German occupied territory. This became more and more apparent during the latter years of the war. For this reason, is was always felt in London, that harshly treated as they were, the Norwegian political internees were more likely to receive relief consignments sent to them than was the case with political internees of other nationalities.”

Vertaling:

„Wij vernamen, dat beschuldigingen geuit tegen het „London-Committee" van het Nederlandsche Roode Kruis voornamelijk gebaseerd zijn op het feit, dat Nederlandse politieke geïnterneerden pakketten zagen aankomen bestemd voor politieke geïnterneerden van de Scandinavische landen, die in hetzelfde kamp waren als enkele Nederlanders. Een omstandigheid, die schijnt te worden vergeten is, dat het de politiek van de Duitsers was, voorgeschreven door een der hoogste instanties, om (a) Denemarken zo rustig mogelijk te houden, en (b) elke gelegenheid aan te grijpen om contact met Zweden te blijven houden, welks neutraliteit een levensbelang voor de Duitsers was. Dit feit is algemeen bekend en is onbetwistbaar, en het is een van de redenen, waarom de Duitsers Zweedse en Deense Steun-comité's (door tussenkomst van hun Rode Kruis Verenigingen) toestonden hulp te verlenen in Duitsland en in sommige door Duitsland bezette gebieden. Dit werd steeds duidelijker gedurende de laatste jaren van de oorlog. Om deze redenen was men steeds in Londen van mening, dat, hard als de behandeling der Noorse politieke geinterneerden was, deze meer kans hadden om pakketten te ontvangen dan het geval was met de politieke geïnterneerden van andere nationaliteit."

Ook een brief d.d. 10 Januari j.l., gericht tot de Secretaris van het voormalige „London-Committee" door de Secretaresse van het voormalige Noorse Rode Kruis Comité te Londen, waaraan het volgende is ontleend, werkt ten deze verhelderend:

„We, the Norwegian Committee in London could do practically nothing for our political prisoners from London, since we could not buy parcels outside the blockade, it was owing to the generosity of our small colonies in Portugal and in Egypt that a few parcels for Norwegian Political Prisoners reached Geneva for further distribution. Had not the Norwegian Red Cross in Oslo been able to get permission from the Germans to send parcels to political prisoners, the death rate would almost certainly have been higher."

Vertaling:

„Wij, het Noorse Comité in Londen, konden practisch gesproken niets doen voor onze politieke gevangenen vanuit Londen, aangezien wij geen pakketten konden kopen van buiten de blokkade. Het was te danken aan de edelmoedigheid van onze kleine kolonies in Portugal en in Egypte, dat enkele pakketten voor Noorse politieke gevangenen voor verdere uitdeling Genève bereikten. Zo niet het Noorse Rode Kruis in Oslo in staat was geweest vergunningen van de Duitsers te verkrijgen om pakketten aan politieke gevangenen te zenden, dan zou het sterftecijfer bijna zeker belangrijk hoger zijn geweest."

Uit deze aanhaling blijkt, dat, wat de Noren deden, gedaan werd buiten het Londense Comité van het Noorse Rode Kruis om. De Noren konden zulks doen om de boven aangegeven redenen en omdat zij over ruime geldmiddelen beschikten binnen de blokkade. Wij beschikten daarover niet, en overmaking van gelden naar binnen de blokkade voor het aankopen van voedsel met bestemming Duitsland, was van een blokkadestandpunt gezien, gelijk aan het invoeren van het voedsel zelf. Dat de Joodse burgergevangenen in een hoogst deerniswaardige positie verkeerden, is algemeen bekend. Nederland had een zeer groot aantal Joodse burgergevangenen in Duitsland — de „Commissie-Vorrink" vermeldt 110.000 — en, om een vergelijking met de Noren door te voeren kan worden vermeld, dat volgens de mededeling van de bovengenoemde Secretaresse van het Noorse Rode Kruis d.d. 10 Januari j.1., slechts 13 van de 625 Noorse Joden uit de civiele kampen in Duitsland terugkeerden, een percentage, dat nog ongunstiger is dan dat betreffende de terugkeer van Nederlandse Joden, waarvan 6.000 terugkeerden.

Met zekere ophef maakt de „Commissie-Vorrink" op blz. 27 van haar rapport melding van geslaagde pogingen o.a. van de Polen, die levensmiddelen uit Argentinië onder Zweedse vlag naar Zweden zouden hebben gekregen, welke ook aan Poolse burgergevangenen in Duitsland ten goede zouden zijn gekomen. En zo concludeert dan het bedoelde rapport:

„De bij herhaling geuite verontschuldiging van Nederlandse zijde, dat de pakkettenzendingen aan politieke gevangenen en gedeporteerde Joden niet mogelijk waren, maakt weinig indruk als men weet hoe andere regeringen dit aanpakten."

Deze aantijging is volgens pagina 29 ook bedoeld aan het adres van het „London-Committee". Er is bij ondergetekenden terstond grote twijfel gerezen over de juistheid van bedoeld betoog. De uitvoerende Secretaresse van het voormalige Noorse Rode Kruis te Londen wist met zekerheid te zeggen, dat de Noren een dergelijke faciliteit niet hadden kunnen verkrijgen. De brief terzake wordt hierbij overgelegd. Even overtuigend is verder een mededeling, door ondergetekenden ontvangen van de zijde van het voormalige London-Committee van het Poolse Rode Kruis, waaruit blijkt, dat geen voedsel in Argentinië aangekocht was voor distributie aan civiele geinterneerden, en

,,that help for civilians in concentration camps could not be organized on account of the blockade regulations and could be given only from occupied countries which were out of our scope."

Vertaling:

„dat hulp voor burgers in concentratiekampen niet georganiseerd kon worden ten gevolge van de blokkadevoorschriften en slechts verleend kon worden vanuit de bezette landen, die buiten onze werkkring lagen."

voor wat het „London-Committee" wel ten behoeve van burgergevangenen in de kampen deed, zij nogmaals verwezen naar een brief van de derde ondergetekende aan het Hoofdbestuur van het Nederlandsche Roode Kruis d.d. 17 Augustus 1945 met zestien bijlagen (welke laatste niet in het rapport der „Commissie-Vorrink" opgenomen zijn). Zoals in die brief o.a. tot uiting komt, dacht het „London-Committee" reeds lang te voren aan het tijdstip, dat de ineenstorting zou komen en de burgergevangenen de kampen zouden verlaten. Op initiatief van de tweede ondergetekende werd in internationaal verband, de mogelijkheid bestudeerd om grote voorraden pakketten in Duitsland en omringende landen beschikbaar te hebben voor hen, die bij het einde van de oorlog huiswaarts zouden keren, een poging, waarmede het Britse Rode Kruis volkomen bekend was, en waarvan ook in bovenaangehaald schrijven van 19 December j.l. van het Hoofdbestuur van het Britse Rode Kruis, gewag wordt gemaakt. Ook zijn in ons bezit afschriften van brieven gewisseld tussen het „London-Committee" en het Britse Rode Kruis te Londen, waaruit blijkt, dat reeds in 1941 het „London-Committee" doende was om pakketten te verzenden aan civiele gevangenen in kampen in Duitsland, b.v. Buchenwalde. Op blz. 29 van haar rapport erkent de „Commissie-Vorrink", dat de medewerker van de gedelegeerde van het London-Committee te Genève, vanaf het voorjaar 1944 pakketten aan Nederlandse gevangenen in concentratie-karnpen gezonden heeft, om dan in één adem te laten volgen, dat

het „London-Committee" niets deed vóór 1 Januari 1945. Aangezien bedoelde medewerker in dienst was van het „London-Committee", is het betoog van de „Commissie-Vorrink" ook in dit opzicht van een verwonderlijke oppervlakkigheid.

Het bovenstaande bevat een weerlegging van de voornaamste aantijgingen voor zover deze het „London-Committee" betreffen; behalve deze aantijgingen bevat het rapport een aantal onjuiste voorstellingen, waarop ondergetekenden hier niet verder behoeven in te gaan. Deze hadden kunnen worden voorkomen indien, het moge nogmaals worden opgemerkt, het „London-Committee" voor de publicatie van het rapport van de inhoud daarvan had kennis gekregen.

Concluderend, wijzen de ondergetekenden met klem de verschillende beschuldigingen, welke in het rapport van de „Commissie-Vorrink" geuit worden aan het adres van het „London-Committee", van de hand. Zij zijn overtuigd, dat bij een onbevooroordeelde kennisneming van de ware toedracht van zaken, zoals hierboven uiteengezet, de ongegrondheid der uitgebrachte beschuldigingen duidelijk zal worden.

Mocht dit laatste niet het geval zijn en het Hoofdbestuur van het Nederlandsche Roode Kruis een hernieuwd onderzoek, voorzover het „London-Committee" betreft, wensen in, te stellen, dan zien de ondergetekenden het resultaat daarvan met vertrouwen tegemoet.

Namens het voormalige „London-Committee of the Netherland Red Cross Society" '

(w.g.) VAN LIDTH DE JEUDE

(w.g.) VAN HARINXMA THOE SLOOTEN

(w.g.) TH. DE MEESTER

's-Gravenhage

Brussel Maart 1948.

Londen

Bijlagen: drie

(afschriften van brieven van het

voormalige Noorse Rode Kruis te Londen en van het Nederlandsche Roode Kruis te

's-Gravenhage).

W. Friedhoff Esq.,

The Netherlands Chamber

of Commerce in London, London W.1.

Hollow Den; Frensham, Surrey.

10th January, 1948.

Dear Mr. Friedhoff,

Thank you for your letter and for letting me see copy of a letter from the Secretary General of the Swedish Red Cross to the Netherland Red Cross.

I am amazed to read in Par. 2 of this letter that the Poles and Yugoslays were apparently granted navycerts for parcels bought in the Argentine and intended for political prisoners, since we were refused navycerts for all parcels of our political prisoners in concentration camps (I do not, of course, refer to civilian prisoners in Recognized Civilian Camps).

It would appear from Mr. Beer's letter that the Ministry of Economic Warfare in Great Britain and the U.S.A. have in fact deviated from their policy in granting these navycerts, the information is particularly surprising since one of the reasons given to us for the M.E.W.'s refusal (and probably to you when you applied) that it was impossible to favour one or two of the allies; and granting free transit for food to all, meant sending food for some millions of people into Germany.

The information which Mr. Beer gives you is so surprising that I wonder if there is not some misunderstanding.

I do not of course know when the Germans gave permission to Dutch Political Prisoners to receive parcels, or which categories were included in this permit or who might supply parcels. The Germans allowed parcels to be sent to named Norwegian prisoners from their families, from their National Red Cross and from the International Red Cross. The parcels had to be fully addressed with the prisoner's number and camp address. Norwegians who had been sentenced to a term of imprisonment and who were serving their sentence in jails were not allowed parcels, nor, I fear, did our Jews get any since only 7 of the 600 (?) sent from Norway survived, (2 of the 7 were Britsh subjects and were in recognized camps). Thus the number of Norwegians who might receive parcels amounted to some 5000, including our Prisoners of War.

We could do practically nothing for our political prisoners from London, since we could not buy parcels outside the blockade, it was owing to the generosity of our small colonies in Portugal and in Egypt that a few parcels for Norwegian Political Prisoners reached Geneva for further distribution. Had not the Norwegian Red Cross in Oslo been able to get permission from the Germans to send parcels to political prisoners, the death rate would almost certainly have been higher.

The parcels which were eventually bought from and sent by the Swedish Red Cross were not imported parcels, but were sent from Swedish food supplies, and we were at the time given to understand the position mentioned in Mr. Beer's letter, namely that food supplies were limited and that export licenses for parcels could only be granted accordingly. As already explained, Norway's geographical position alone enabled our Government to pay for the parcels, and above all made possible the supply to the Swedish Red Cross of the names, numbers and adresses which were necessary. You will realize that the first despatches from Sweden were experimental since no permission had been granted by the Germans to allow parcels from Sweden. But it appears that Germany did not have any special wish to exterminate Norwegian Political Prisoners since the parcels from Sweden in fact reached our men.

I can only express to you once again my most sincere sympathy with the terrible sufferings endured by your country-men. It is specially distressing to us since we have many Dutch friends and many happy memories dating from the five years we spent in Holland. But I can assure you that, judging from my experience ‚that it was not possible to organize effective help for political prisoners from abroad without the aid of an adjoining neutral country, and then only if the numbers to be helped were (comparatively) very small. It still remains a question whether the Germans would have delivered any parcels had they been sent on a larger scale.

As you know the British Branch of the Norwegian Red Cross closed down over a year ago, consequently I no longer have any position in the Red Cross. But as I was the person responsible for everything connected with the work for the Prisoners as well as holding the position of Secretary to the Norwegian Red Cross, London, throughout the war, I do, since Mr. Irgons death, know more about these matters than any one else. I hope therefore that the above information may be of interest.

Please give my husband's and my kindest regards to Baron van Harinxma if you see him.

Believe me

Yours sincerely,

(signed) DOROTHY HUITFELD.

Hollow Dene, Frensham, Surrey.

19th February 1948.

W. Friedhoff Esq.,

The Netherlands Chamber of Commerce in London, Hereford House,

117. Park street, London W.I.

Dear Mr. Friedhoff,

The Norwegian Red Cross, Oslo wrote to me on the 10th instant, asking me to answer in their name, any questions you may care to ask about the despatch of parcels from the unoccupied countries to Political Prisoners in concentration camps in Germany. They also empower me to lend you any documents which may be of help to you and Baron Harinxma, from the Norwegian Red Cross files.

In my letter to you of 10th January, I gave you all the information that seemed to have bearing on the case, nor have I found in the files further documents which would appear to be useful to you. But will you please let me know if there are other points on which more information would be useful.

[ am sorry that the figures I gave you with a question mark in my letter of 10th January were not correct. The Norwegian Red Cross write that 625 Jews were sent from Norway to Germany, and of these 15 returned alive. As previously mentioned, two of the fifteen who survived were British subjects.

Please give our kindest regards to Baron van Harinxma. We shall be very much interested to hear, and we also sincerely hope that criticism wil cease, since it appears to be based on a lack of knowledge of the facts.

With all good wishes

Yours sincerely,

(signed) DOROTHY HUITFELD.

P.S. Enclosed is a copy of this letter for Baron van Harinxma.

HET NEDERLANDSCHE ROODE KRUIS

's-Gravenhage, 11 Mei 1948.

Prinsessegracht 27

No. 53754 vKV/vL.

Onderwerp: Pakketten Rapport.

Aan de Hoogwelgeboren Heer

Jhr. Ir. O. C. A. van Lichte de Jeude

Aan de Hoogwelgeboren Heer

Mr. B. Ph. Baron van Harinxma thoe Slooten

Aan de Hoogedelgestrenge Heer Th. H. de Meester

Naar aanleiding van mijn schrijven van 15 April jl., waarmede ik het genoegen had de ontvangst te mogen erkennen van het door U opgestelde geschrift, mag ik niet nalaten te Uwer kennis te brengen dat mij kort geleden door Dr. L. W. van der Sluys, die eertijds deel uitmaakte, althans de besprekingen bijwoonde van de Allied Red Cross Societies' Relief Committee, een aantal dossiers werd overhandigd over de voorbereidende werkzaamheden voor de medische verzorging van de bevolking van Nederland onmiddellijk na de bevrijding.

De daarin vervatte rapporten, welke ik ter kennisname heb verstrekt aan het Hoofd van onze Medische Afdeling, hebben ons het diepe besef gegeven van de grote zorg voor de voorziening der te bevrijden gebieden met medicamenten, verbandmiddelen, instrumentarium en voedsel, waarmede reeds in 1941 een aanvang werd gemaakt.

Behalve de documentatie van het Informatie Bureau te Londen over krijgsgevangenen enz., hetwelk in 1946 aan ons Informatie Bureau te Den Haag werd overgegeven, zijn deze van Dr. van der Sluys afkomstige documenten de eerste archiefstukken van het London Committee, welke in het bezit komen van het Nederlandsche Roode Kruis en gezien de waarde dezer documenten kan het slechts worden betreurd dat wij door omstandigheden niet de beschikking hebben gehad over het archief uit Londen, aangezien kennisname van deze stukken er wellicht toe had kunnen bijdragen am een andere indruk te vestigen bij de leden der Pakkettencommissie omtrent de ware toedracht van zaken.

Hoogachtend,

De Directeur-Generaal,

(w.g.) H. P. J. VAN KETWICH VERSCHUUR.